Ga direct naar de content

Instituties als campingmatjes

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 11 2000

Instituties als campingmatjes
Aute ur(s ):
Lecq, S.G., van der (auteur)
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4277, pagina 845, 27 oktober 2000 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):

Onlangs hield de secretaris-generaal van Economische Zaken een gloedvol betoog over de rol van de overheid in de nieuwe economie.
Zelfreflectie noch klassieken werden geschuwd: “Wordt de overheid een ‘infocratie’ of een ‘infopolis’? Is de overheid een big brother
of een soft sister 1?” De overheid moet veranderen want “de burger pikt het niet meer”. Nu wordt EZ zelden geplaagd door
demonstrerende burgers voor de deur, maar ook zonder die prikkel vernieuwt het zichzelf. Onder leiding van niemand minder dan
McKinsey-topman Winsemius bezint het ministerie zich op de 21e eeuw. De rolverschuiving van interveniërend naar ordenend wordt
ondertussen alvast ingezet. EZ bepaalt de spelregels en levert een onafhankelijke scheidsrechter, maar speelt zelf niet langer mee.
Sportmetaforen doen het altijd goed in beleidsland.
Het betoog ging verder over instituties, die, in de door de spreker aangehaalde en breed aanvaarde definitie van North, kunnen worden
gezien als de beperkingen die mensen zichzelf en elkaar opleggen om hun interactie te structureren. Daaronder valt een scala van
informele, conventionele gedragsregels en formele gedragsnormen, al dan niet gewaarborgd door een instelling die op naleving toeziet
en straf mag uitdelen. ‘Instituties’ is soms een containerbegrip.
Toen kwam er een lastig punt: “Instituties moeten zichzelf na verloop van tijd gaan vernietigen of omvormen.” Inderdaad opereren de
meeste instituties aanbodgestuurd en het zou het proberen waard zijn hier enige vraagsturing in te ontwikkelen. Dat is echter makkelijker
voor nieuwe instituties dan voor oude, zeker waar het gaat om formele instituties.
Het probleem zit bij het zichzelf opheffen van instituties. In campingwinkels worden ‘self-inflating’ slaapmatjes verkocht en nu komt EZ
met ‘self-deflating’ instituties. Echter, wie heeft er belang bij zich in te spannen voor hun afschaffing als de vraag wegvalt? Hier ligt
misschien een publieke taak: de institutie-schoonmaak. Het is verleidelijk de MDW-operatie als zodanig te betitelen, maar hier is de
overheid veelal als buitenstaander de instituties in diverse bedrijfstakken gaan opheffen, juist omdat zij dit niet zelf deden.
Als gedachte-experiment is het idee van ‘self-deflating’ instituties de moeite waard. In deze tijden van marktwerking zou een markt voor
instituties de ultieme economisering van het bestuurskundige terrein zijn 2. Echte marktwerking leidt echter weer tot een probleem: als
instituties een collectief goed zijn, zal de overheid via interventie toch weer moeten meespelen.
Terug naar de instituties zelf. Als ze zichzelf moeten kunnen opheffen, moet bij de instelling ervan een heldere doelstelling worden
geformuleerd, aan de hand waarvan kan worden getoetst of deze is gerealiseerd. Nu op zoek naar voorbeelden, want die ontbraken in het
betoog. Bestaan er al self-deflating instituties, die zichzelf opheffen als er geen vraag meer naar is? Een eerste voorbeeld: de WIR-premie.
Hier was erg veel vraag naar maar hij is toch afgeschaft. Blijkbaar nam het aanbod af zonder dat de vraag afnam: het campingmatje was
lek. Tweede voorbeeld: publiek-private samenwerking. Hier was minder vraag naar dan de overheid van te voren dacht, maar het initiatief
wordt toch doorgezet. Dit matje bleek van schuimrubber want het ademt niet mee met de vraag. Derde voorbeeld: de huursubsidie. Hier
was weinig vraag naar, zodat een deel van het beschikbare budget onbenut bleef. De overheid schafte het aanbod van huursubsidie
echter niet af, maar ging de vraag stimuleren! Rechthebbenden werden er met advertenties op geattendeerd dat hier ‘dollarbills on the
sidewalk’ lagen, klaar om te worden opgehaald. Zo leek de institutie bij nader inzien wel degelijk in een behoefte te voorzien: het matje
was kunstmatig opgeblazen.
Misschien was het ook wel gewoon een informatieprobleem. Marketingdeskundigen weten hoe je de Wet van Say operationaliseert: elk
aanbod schept zijn eigen vraag mits voldoende aantrekkelijk gecommuniceerd naar de betreffende doelgroep. Dat gold ook voor de
huursubsidie. Maar laat nou net diezelfde huursubsidie een belangrijke oorzaak van de armoedeval zijn. Het ministerie van SZW
overweegt dan ook de reikwijdte van de huursubsidie te beperken, zodat deze regeling minder belemmerend werkt voor het toetreden tot
de arbeidsmarkt 3. Zo neemt het aanbod van deze institutie toch af, zij het om andere redenen dan omdat de vraag afneemt.
Al rechtvaardigen drie voorbeelden geen algemene conclusies, toch ontstaat het vermoeden dat het voor EZ nog een hele klus wordt om
zichzelf opheffende of omvormende instituties te creëeren. Het eerste probleem is de afstemming tussen en binnen departementen over
de beoogde werking van de instituties. Het tweede probleem is de afstemming van het doel van de institutie, dus het criterium voor
toekomstige opheffing, op de vraag ernaar en de meetbaarheid van die vraag. Soms gaan doel en vraag niet vanzelf samen en dan is
vraagsturing een riskant criterium. Het derde probleem is het inbouwen van prikkels voor de zelf-opheffing of zelf-omvorming van de
instituties.
Het rekeningrijden van V&W leent zich voor de aanpak die EZ beoogt. Zolang de files meetbaar korter zijn, is er vraag naar
rekeningrijden. Bij vraaguitval geldt: “Deze institutie vernietigt zichzelf binnen…

1 De alliteratiemogelijkheden met ‘smart’ en ‘strong’ bleven onbenut.
2 Hierbij wordt afgezien van de vraag of de markt zelf een institutie is, want dan zitten we op meta -niveau en dat is weer een ander
experiment.
3 Werkgroep harmonisatie van inkomensafhankelijke regelingen, De armoedeval, analyse en oplossingen, werkdocument 152, Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag, 2000.

Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur