Ga direct naar de content

input/output

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: oktober 17 2008

input
Innovatie

Conjunctuur

Van der Wiel et al. onderzoeken voor het
Centraal Planbureau wat de verklarende
factoren zijn voor een hoge economische
inhaalgroei van bedrijven. Zij stellen dat
uitgaven op het gebied van onderzoek en
ontwikkeling en menselijk kapitaal niet
alleen belangrijke determinanten zijn
om als bedrijf zelf te innoveren, maar
ook voor de mate waarin innovaties van
andere bedrijven overgenomen kunnen worden. Van der Wiel et
al. vinden dat voor de inhaalgroei met name de innovativiteit
van de nationaal meest innovatieve bedrijven in plaats van de
internationaal meest innovatieve bedrijven van belang is.

Visser en Legierse van de Rabobank voorspellen dat Nederland
over 2008 een sterke conjuncturele terugval zal kennen. Dat
er toch een economische groei van 2,5 procent over dit jaar
gemeten wordt, is volgens de auteurs met name te danken aan
een overloop vanuit 2007. De afkoeling van de Nederlandse
economie komt volgens Visser en Legierse met name door
een economische teruggang in landen waar Nederland relatief
veel mee handelt, zoals de Verenigde Staten en het Verenigd
Koninkrijk. Door de lage werkloosheid en groei van de lonen
zullen Nederlanders er volgens de auteurs in 2008 op vooruitgaan, maar in 2009 iets minder door de stijgende inflatie.
Visser, N. en T. Legierse (2008) Koufront vanuit het westen. Utrecht: Rabobank.

Wiel, H. van der, H. Creusen, G. van Leeuwen en E. van der Pijll (2008) Cross
your border and look around. CPB document 170.

Financiële stabiliteit
Dierenwelzijn
Ingenbleek et al. van het Landbouw Economisch Instituut berichten over de dierenwelzijnsmonitor. Zij stellen dat het meetbaar
maken van het dierenwelzijn de agrarische sector transparanter
maakt. Deze hogere transparantie stelt consumenten in staat
om een beter geïnformeerde keuze voor een dierenproduct te
maken. De auteurs noemen verschillende mogelijkheden voor
het invoeren van een dierenwelzijnsmonitor, zoals een cijfer
van een tot tien, of een lijst van verschillende indicatoren.
Ingenbleek et al. stellen dat er nog niet veel gediscussieerd is
over de vraag hoe deze ingevoerd dient te worden. Zij stellen dat
de overheid een taak heeft om minimum-dierenwelzijnseisen te
stellen en dat marktpartijen verder zelf de optimale mate van
dierenwelzijn moeten bepalen.

De Nederlandsche Bank bericht over de financiële stabiliteit
in het kader van de kredietcrisis. DNB stelt dat er nog geen
sprake is van normalisatie op de financiële markten, omdat de
risicopremies op complexe financiële producten hoog liggen
en diverse markten kampen met een tekort aan liquiditeit. De
verliezen van banken op waardepapier dat gerelateerd is aan
subprime-hypotheken lopen nog steeds op, maar groeien minder
snel dan aan het eind van 2007. Banken en andere kredietverstrekkers scherpen hierdoor hun betalingsvoorwaarden aan
en zorgen daarmee voor een conjuncturele vertraging, die het
sterkst is in de Verenigde Staten.
De Nederlandsche Bank (2008) Overzicht financiële stabiliteit in Nederland
september 2008. Amsterdam: DNB.

Ingenbleek, P., V. Immink en M. Mooren (2008) Institutionele inbedding van de
dierenwelzijnsmonitor. Den Haag: Landbouw Economisch Instituut.

Collusie
Wijkenbeleid
Rossi-Hansberg et al. onderzoeken voor het National Bureau of
Economic Research de externaliteiten van huizenbezit. Zij stellen
dat een waardestijging van een huis ervoor kan zorgen dat
andere huizen die er in de buurt staan ook in waarde stijgen.
Als test gebruiken zij een stadsrevitaliseringsprogramma in
Richmond dat het bouwen of renoveren van een huis subsidieert. De auteurs constateren een effect van twee tot zes dollar
aan landprijsstijging voor elke dollar die via het programma
wordt geïnvesteerd. Elke driehonderd meter halveren de externaliteiten ongeveer. Hoewel de auteurs stellen dat zij de externaliteiten waarschijnlijk overschatten, omdat private investeringen
deels verdrongen worden, stellen zij dat huizenexternaliteiten er
voor pleiten dat de overheid ingrijpt in de wijk.

Voor het Centre for Economic Policy Research onderzoekt Gallice
de effecten die de vorm van een vraagcurve kan hebben op
kartelvorming. Hij stelt dat in de literatuur voldoende aandacht
is voor de aanbodfactoren, maar dat vraagfactoren zoals elasticiteit en marktomvang onvoldoende belicht worden. Wanneer de
prijzen een discreet verloop hebben, bijvoorbeeld doordat alleen
prijzen in hele muntstukken mogelijk zijn, is de vorm van de
vraagcurve volgens de auteur wel van invloed op de mogelijkheden tot kartelvorming. Zo vindt Gallice dat naarmate er minder
mogelijkheden zijn voor kleinere prijsverschillen, de mogelijk­
heden tot collusie groter worden. Dit zou impliceren dat de euro
heeft gezorgd voor meer collusie, omdat deze een groter kleinste
prijsverschil heeft dan de afzonderlijke Europese munten. De
auteur stelt dat deze effecten mogelijk het grootst zijn in Italië,
waar de kleinst mogelijke prijsverschillen twintig keer zo groot
geworden zijn.

Rossi-Hansberg, E., P.-D. Sarte en R. Owens III (2008) Housing externalities.

Gallice, A. (2008) The neglected effects of demand characteristics on the sustain­

NBER working paper 14369.

ability of collusion. CEPR discussion paper 6975.

612

ESB

93(4545) 17 oktober 2008

output
Starterskrediet

Beurswaarde

Burke et al. onderzoeken voor het SCALES de informele financiers die kapitaal verschaffen voor een startend bedrijf dat niet
van hen is. Startkapitaal is meestal moeilijk om aan te komen
via een bank, omdat de risico’s te hoog zijn of het te lenen
bedrag te klein is. De auteurs onderzoeken waardoor het aantal
informele investeerders bepaald wordt. Op basis van 350.000
observaties in 45 landen, constateren zij dat informele financiers vaak ook zelf een bedrijf bezitten en over een relatief grote
hoeveelheid kapitaal beschikken. Op macro-niveau vinden Burke
et al. een complementair effect voor de hoeveelheid oprichtingskapitaal en de hoeveelheid kapitaal die door informele financiers
geleverd wordt. De auteurs stellen hiermee dat in landen die al
veel ondernemers kennen, er makkelijker kapitaal vrijgemaakt
wordt voor andere nieuwe ondernemers.

Heinigen en Molders van het Centraal Bureau voor de Statistiek
constateren dat in de eerste negen maanden van 2008 ongeveer 178 miljard euro op de beurs van Amsterdam verloren is
gegaan. Dit komt overeen met een derde van de totale waarde
van de beurs aan het eind van 2007. Van de maanden in 2008
groeide de gehele beurs alleen in april, mei en augustus. Het
grootste verlies vond plaats in januari, toen de beurs 74 miljard
euro kwijt raakte, ongeveer zeventien procent van de totale
beurswaarde. De bedrijven in de financiële sector verloren het
meest en raakten bijna de helft van hun waarde kwijt. Heinigen
en Molders plaatsen de kanttekening dat de totale waarde van
de beurs ook gedaald is doordat een groot bedrijf als ABNAMRO van de Amsterdamse beurs gehaald werd.

Burke, A., C. Hartog, A. van Stel en K. Suddle (2008) How does entrepreneurial

webmagazine, http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/macro-economie/

activity affect the supply of business angels? Zoetermeer: Scientific Analysis of

publicaties/artikelen/archief/2008/2008-2579-wm.htm.

Heinigen, J. van en M. Molders (2008) Bijna 178 miljard euro verdampt. CBS

Entrepreneurship and SMEs.

Grondstofprijzen

Goederenvervoer

Internationaal Monetair Fonds (2008) Is inflation back? In: World economic

Visser et al. van het Kennisinstituut voor
Mobiliteitsbeleid stellen dat uitbreidingen en verbeteringen van ­nfrastructuur
i
leiden tot indirecte effecten via het
goederen vervoer. Omdat bedrijven sneller
en goedkoper kunnen vervoeren, stijgt
de winst van alle bedrijven. Visser et al.
o
­ nderzoeken hoe deze effecten in een
kosten-batenanalyse van infrastructuur
kunnen worden opgenomen. Volgens de auteurs zijn de er indirecte effecten relatief klein ten opzichte van de directe effecten.
Dit komt doordat de transport­ ector veel concurrentie kent,
s
zodat een eventuele kostenbesparing door goedkoper goederenvervoer niet veel zal bijdragen aan de maatschappelijke welvaart.

outlook 2008. Washington: IMF.

Visser, J., J. Kolkman en S. Rienstra (2008) Goederenvervoer en de discussie over

Het Internationaal Monetair Fonds onderzoekt de prijzen van
basisgoederen zoals olie en voedsel en stelt dat deze de afgelopen tijd sterk zijn gestegen door een verhoogde vraag, lage voorraden en negatieve aanbodschokken. Daarnaast hebben recente
monetaire uitbreidingen volgens het IMF bijgedragen aan de
prijsstijgingen van grondstoffen. Het fonds stelt ook dat de prijzen
een onderling versterkend effect hebben: een hoge olieprijs
verhoogt de voedselprijs weer. De aanbodschokken die de grote
prijsstijgingen hebben veroorzaakt zijn volgens het IMF kleiner
geworden, maar de prijzen kunnen hoog blijven omdat centrale
banken volgens het IMF verkeerd hebben gereageerd, door geld
bij te drukken en zo een opwaartse inflatiedruk te creëren.

indirecte effecten. Den Haag: Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid.

Exporten
Gibcus et al. van het EIM onderzoeken de exportprestaties van
het Nederlandse MKB. Volgens hen is het aantal exporteurs in
het afgelopen jaar gestegen van 64.500 in 2006 naar 72.870
in 2007, maar is het geëxporteerde volume gelijk gebleven. De
grootste sector in het exporterende MKB was de groothandel,
met 35 procent van de exporterende MKB-ers, gevolgd door
de zakelijke dienstverlening en de industrie, met respectievelijk
achttien en zeventien procent. De auteurs stellen dat exporten
steeds belangrijker worden voor het Nederlandse MKB, omdat
zij een groter aandeel van hun omzet in 2007 uit het buitenland
haalden dan in 2006. Tot slot stellen de auteurs dat het grootbedrijf haar potentieel tot exporteren beter gebruikt dan het MKB.

Verkiezingen
Voor VNO-NCW sprak Vijselaar met vier Nederlandse deskundigen over de partijprogramma’s van de presidentskandidaten
Obama en McCain en stelt daarbij de vraag welk voorgesteld
beleid beter zou zijn voor de Nederlandse economie. De deskundigen stellen dat McCain beter zou zijn omdat hij zich heeft
uitgesproken voor vrijhandel, maar stellen ook dat Obama zich
heeft omringd met betere economische adviseurs. Vijselaar
doet daarom geen uitspraak over welke president beter is voor
de Nederlandse economie, hoewel volgens de deskundigen het
uitbreken van de financiële crisis Obama aantrekkelijker maakt
voor Nederland dan McCain.

Gibcus, P., D. Snel en W. Verhoeven (2008) Exportindex MKB 2007. Zoetermeer:

Vijselaar, J. (2008) De beste president voor Nederland: McCain of Obama?

EIM.

Forum, 18(2008), 14-19.

ESB

93(4545) 17 oktober 2008

613