Ga direct naar de content

Inkomensongelijkheid: een blinde vlek van economen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 3 2012

De klassieke benadering is dat economie over de grootte van de taart gaat en politiek over het verdelen ervan. Vandaar dat veel economen bij berichten over verdeling al snel beweren dat ze daar niet over gaan. Dat blijkt achterhaald.

Uit onderzoek naar geluk (weliswaar een exoot in economenland maar ook omarmd door mensen als Jeffrey Sachs) en onderzoek van onder meer Nobelprijswinnaar Daniel Kahneman blijkt dat de ene ongelijkheid de andere niet is.

Onderzoek van geluksgoeroes toont aan dat mensen (of landen) veel gelukkiger worden als ze armoede weten te vermijden. Het verkrijgen van extra inkomen aan de onderkant van de inkomensverdeling weegt veel zwaarder dan aan de top, of je het nu in absolute of relatieve termen meet.

Kahneman (met de inmiddels overleden Amos Tverski) ontdekte hoe groot de aversie van mensen tegen verlies is. Uit talloze experimenten blijkt dat mensen liever verlies vermijden dan winst pakken ook al is de winst in verwachte waarde veel groter. Voorbeeldje: de meeste mensen zouden zich liever niet wagen aan een weddenschap waarbij ze met 50% kans 100 euro verliezen en met 50% kans 200 euro winnen.

Een andere Nobelprijswinnaar Amartya Sen toont aan dat het uitrusten van mensen om hun vrijheden optimaal te kunnen benutten (‘’capabilities’) een betere manier is om vooruitgang te boeken in welvaart dan het simpele schuiven met stukken taart. Je kunt mensen beter leren zelf een taart te bakken.

De economie gaat misschien niet over rechtvaardigheid (welk deel van de taart staan de rijken aan de armen af), maar de verdeling kent meer economische aspecten dan de taartensnijder vermoedt. Het blijkt uit te maken wie wat krijgt.

Traditionele instrumenten voor het meten van ongelijkheid, zoals de Gini-coëfficiënt gaan voorbij aan deze inzichten onder meer omdat het bevoordelen van de armen dezelfde coëfficiënt oplevert als het benadelen van de rijken. Het moderne denken over ongelijkheid impliceert dat investeren in onderwijs, armoedebestrijding en achterstandswijken meer welvaart oplevert dan pakweg graaibelastingen. Al is een pleidooi voor een graaibelasting (ook wel Buffett-tax genoemd) politiek begrijpelijk, je moet als overheid niet denken daarmee het land veel gelukkiger te maken.

Economie gaat over de allocatie van schaarse middelen. Er blijken slimme en minder slimme manieren te zijn om met taartstukken te schuiven. Daarmee zijn economen gemachtigd over verdeling te praten zonder op politiek glad ijs te geraken. Maar er is meer.

De scheiding tussen verdeling en grootte van de taart is namelijk kunstmatig. Het is een misverstand te denken dat sociaal beleid en economisch beleid in splendid isolation werken aan verdeling en vergroting van de taart. In werkelijkheid zijn het communicerende vaten. Je ziet dit vooral op de arbeidsmarkt.

Het heeft weinig zin grenzen open te gooien voor Oost-Europeanen en markten te liberaliseren als de arbeidsmarkt rigide is, omdat er dan een stoelendans om banen ontstaat; een boodschap die in Griekenland en Spanje nog maar langzaam lijkt door te dringen. Die landen kennen rigide arbeidsmarkten waardoor ze onvoldoende profiteren van de interne markt. Het is immers voor buitenlanders niet aantrekkelijk in Griekenland te werken door de grote bescherming  van de zittende werknemers en voor bedrijven niet aantrekkelijk om zich daar te vestigen door de grote ontslagbescherming.

Omgekeerd levert het moderniseren van arbeidsmarkten alleen wat op als een goed economisch beleid gevoerd wordt omdat dan meer mensen kunnen profiteren van de geboden kansen. Als sociaal beleid en economisch beleid in samenhang bezien worden, kan het leiden tot lekkere taarten en is er voor iedereen genoeg.

Hoe wordt met deze recente inzichten omgegaan in twee recente rapporten over ongelijkheid van de OESO en de Verenigde Naties? De OESO is schitterend in de analyses over communicerende vaten maar kijkt niet verder dan haar Gini-neus lang is. De toegevoegde waarde van het rapport lijkt me daarom klein. De VN daarentegen benut alle inzichten van Sen en het geluksonderzoek, maar vergeet de link te leggen naar economisch beleid. Zo schiet het niet op. Waardevolle inzichten over ongelijkheid kunnen alleen ontstaan als de krachten gebundeld worden. De VN geeft een zinvolle invulling aan het begrip ongelijkheid. De taart wordt daarmee voorzien van goede ingrediënten. De OESO zou die benadering moeten volgen om vernieuwende beleidscombinaties te analyseren die de taart groter maken. Maar daarop moeten we helaas nog een jaar wachten.

Auteur

Categorieën