Ga direct naar de content

Ingenieurs of theoretici

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 6 1999

Ingenieurs of theoretici
Aute ur(s ):
Sterken, E. (auteur)
Walderveen, T., van (auteur)
Landelijk Netwerk Bedrijfseconomie resp. ESB
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4184, pagina D28, 7 januari 1999 (datum)
Rubrie k :
Dossier: Bedrijfseconomie
Tre fw oord(e n):
epiloog

Hoe men het ook beziet, het aanzien van de onderzoekers in de bedrijfswetenschappen is lager dan dat van de algemeen-economische
vakbroeders, laat staan van dat van de econometristen. Hoe ontstaat de idee dat de bedrijfswetenschappers het slechter doen dan de
collegae? Hiervoor is een aantal redenen aan te geven. Ten eerste is dat de beoordeling door de VSNU van onderzoekprogramma’s. In
totaal zijn 54 programma’s in de bedrijfswetenschappen door de visitatiecommissies economie en bedrijfskunde beoordeeld. Slechts
16 programma’s werden op basis van het criterium kwaliteit als uitstekend (5) of goed (4) beoordeeld. Ten tweede valt op dat
onderzoekers in de bedrijfswetenschappen op de individuele toplijsten (Intermediair, ESB-citatie en de Polderparade) nauwelijks te
zien zijn. Ten derde is de idee dat betrokken vakgroepen in de verdeling van onderzoekgelden vaak aan het kortste eind trekken. Ten
vierde heeft men het vermoeden dat bedrijfswetenschappers de verleiding van het grote geld maar moeilijk kunnen weerstaan. Zo zou
de neiging bestaan om consultancy in plaats van onderzoek te doen. Maar bedrijfswetenschappers worden ook door de massale
belangstelling van op carrière beluste studenten geteisterd.
Is het nu zo dat bedrijfswetenschappers het slechter doen dan economen, psychologen en sociologen? Dit nummer toont aan dat in
Nederland prominente bedrijfswetenschappers werken. Zij doen mee in de internationale discussie en werken aan de grenzen van het
weten. Hier passen twee kanttekeningen. Ten eerste is de dichtheid van internationaal aansprekende bedrijfswetenschappers laag.
Helaas kan men de internationaal publicerende bedrijfswetenschappers vaak op één hand tellen. Vaak betreft het ook nog eens microeconomen, psychologen en econometristen die zich op bedrijfsonderwerpen gestort hebben. Ten tweede wordt niet iedere subdiscipline
van de bedrijfswetenschappen even sterk beoefend. Traditioneel hebben die takken van de bedrijfswetenschappen die zich meer met de
markt in plaats van de organisatie bezighouden een voorsprong.
Vervolgens rijst de vraag waarom het succes van bedrijfswetenschappers gemiddeld genomen achterblijft. Hiervoor is een aantal
verklaringen te geven. De eerste is de breedheid van het vak. Bedrijven zijn complexe entiteiten, waardoor het onderzoek veelal een
multidisciplinair karakter krijgt. Afhankelijk van de achtergrond en institutionele inkadering van de onderzoeker is men geneigd een grote
diversiteit aan visies op de aard van het vak te laten zien. Het feit dat het veld breed is, is volgens sommigen ook de zwakte van de
organisatie van het onderzoek. Immers de kracht van andere beroepsgroepen is de uniformiteit naar buiten toe. Econometristen maken
een gezamenlijke vuist, sterrenkundigen beoordelen elkaar louter goed, maar bedrijfswetenschappers zijn verdeeld. Een ander nadeel van
de verdeeldheid is de dunheid van het aantal betrokken onderzoekers in sommige segmenten. Deze dunheid leidt tot een tweetal
problemen: er ontstaat geen forum en er is geen draagvlak om nieuwe onderzoekers op te leiden. De breedheid leidt soms ook tot
afleidende manoeuvres door onderzoekers, waarvan het onderzoek met zo wil lukken. Ondanks dat men bijvoorbeeld aan een
economische faculteit verbonden is wordt dan beweerd dat het vak hoofdzakelijk een sociale wetenschap is en men conform beoordeeld
wil worden. De zwakte van de breedheid dient derhalve doorbroken te worden: bedrijfswetenschappers moeten naar buiten toe meer een
gesloten front vormen.
De tweede verklaring van het achterblijven van het succes in de bedrijfswetenschappen is een argument dat gebaseerd is op een analyse
van ontwikkelingsfasen. Ten opzichte van bijvoorbeeld de algemene economie loopt de bedrijfseconomie in Nederland achter met
betrekking tot het gebruik van onderzoektechnische kennis. Het huwelijk tussen macro-economen en econometristen heeft voor een
jarenlang succes voor beiden gezorgd. De maatschappelijke invloed van deze vakgebieden was tot 15 jaar geleden dan ook groot. Sinds
het begin van de jaren tachtig richt het beleid zich evenwel meer en meer op microniveau. Nu ook sterke monodisciplinaire
wetenschappers zich meer voor de bedrijfswetenschappen gaan interesseren, lijkt het slechts een kwestie van tijd te zijn voor een
toeneming van het succes van bedrijfswetenschappers.
Een derde verklaring ligt in de structuur van het Nederlandse universitaire onderwijs. Marktwerking is hier nog een taboe. Universiteiten
kunnen met concurreren met collegegeld voor studenten of salarissen voor medewerkers. De vraag naar het eindproduct, de
afgestudeerden, is evenwel groot in de kennisgevoelige Nederlandse diensteneconomie. Bedrijven vinden blijkbaar dat universitair
menselijk kapitaal voordelig is. Vooral in beroepsgeoriënteerde studierichtingen, zoals de bedrijfswetenschappen, is momenteel de vraag
naar afgestudeerden groot. Het voordeel voor studenten is dat ze redelijk eenvoudig werk vinden. Tegen internationaal bezien lage
kosten is men in staat behoorlijk het eigen menselijk kapitaal te vergroten. De beloning voor het vergroten van het menselijk kapitaal valt
evenwel volledig toe aan de afgestudeerde en met aan de opleiding. Dit leidt tot het probleem dat opleidingen in de
bedrijfswetenschappen verplicht worden grote aantallen studenten op te leiden zonder hier een echte beloning voor terug te zien.
Hierdoor wordt de werkdruk vergroot, de salarisverschillen tussen de marktsector en de universiteit groter en de tijd voor onderzoek
geringer.

Wie zijn er dan wel succesvol in de bedrijfswetenschappen tot nu toe? We kunnen hier een tweetal stereotypen geven. Her eerste type is
de ingenieur. Veelal zijn dit voormalige toegepast-wiskundigen, statistici of econometristen. Voor dit type onderzoeker is het relatief
eenvoudig om aansluiting bij de internationale literatuur te vinden. Immers, er is een opleiding genoten die daarop gewezen heeft. Het
enige wat men moet doen is met de zaklamp de datagrot inlopen en de geschikte niche vinden. Het tweede type is de theoreticus. Deze
groep bestaat uit economisch-theoretici, sociologen of psychologen. Ook nu is een hoog abstractieniveau in de opleiding bereikt. En
men doet wat ‘voor de hand’ ligt. Ingenieurs en theoretici: zij speuren, ontwikkelen en werken aan de grenzen van het weten. Dat is toch
de spirit.

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur