Ga direct naar de content

Informele produktie in bedrijven

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 15 1987

Informele produktie in
bedrijven
Bij de bestudering van de informele economie gaat de aandacht meestal uit naar de
geoorloofde activiteiten van personen. Over informeel gedrag van ondernemingen is veel
minder bekend. In dit artikel wordt verslag gedaan van een empirisch onderzoek naar
informele activiteiten in een zestal bedrijfstakken. In alle branches blijken sociale premies
en belasting ontdoken en cao-bepalingen e.d. overtreden te worden. De belangrijkste
oorzaken hiervan zijn de hoogte van de arbeidskosten, het aanbodoverschot op de
arbeidsmarkt en de arbeidswet- en regelgeving. De auteurs achten strafmaatregelen tegen
de kwetsbare groepen in de informele economie niet zinvol en niet billijk. Het zou volgens
hen beter zijn meer personeel aan te trekken voor de inspectiedienst omzetbelasting, de
Wet-Ketenaansprakelijkheid sterk uit te breiden en het basisinkomen in te voeren.

DRS. L. BLOEME – DRS. R. VAN GEUNS*
Het onderzoek
Het doel van het onderzoek is geweest te achterhalen
welke factoren ten grondslag liggen aan het verrichten van
informele activiteiten door formele ondernemingen. Om
dit te bereiken moest er eerst antwoord worden gegeven
op de vraag of er binnen een branche bedrijven zijn die een
belangrijk deel van de activiteiten informeel verrichten.
Gegeven het verkennend karakter van het onderzoek en
de beperkte tijd hebben wij ervoor gekozen ons tot een
zestal branches te beperken. Een geografische afperking
middels concentratie op Amsterdam is deels gemaakt om
tijdswille, en deels omdat uit onderzoek in het buitenland
(met name de VS, het VK en Italie) is gebleken dat informele bedrijvigheid voornamelijk een stedelijk karakter heeft.
De branches zijn: de loonconfectie-industrie, de grafische
Industrie, het wild plakken (van affiches), de schoonmaakbranche, de type- en tekstverwerkingsbranche en de koeriersbranche. Met deze keuze hebben we getracht een zo
groot mogelijke variatie aan te brengen: industriele en
dienstverlenende, arbeidsintensieve en kapitaalintensieve, oude en nieuwe branches. Dit is gebeurd vanuit de gedachte dat zo wellicht een maximale diversiteit aan zowel
verschijningsvormen van informele bedrijven als verklaringen voor bestaan en gebruik ervan kan worden verkregen.
Er is van verschillende methoden gebruik gemaakt, zowel
kwantitatieve (analyse van statistisch materiaal, enquete)
als kwalitatieve (interviews met sleutelinformanten, ondernemers en werknemers, dossieronderzoek). Dit is gedaan
om twee redenen. Enerzijds om zoveel mogelijk gegevens
te verzamelen, en anderzijds om de bruikbaarheid van die
methoden voor onderzoek op dit terrein te testen.

Informele bedrijvigheid
Informele produktie kan via een aantal ingangen worden
geanalyseerd. Door ons is gekozen voor informele arbeid.
Informele arbeid omvat die activiteiten die een positief in660

komenseffect hebben voorde uitvoerende en/of opdrachtgever, waarbij niet of onvoldoende wordt voldaan aan de
op die activiteiten betrekking hebbende wet- en regelgeving 1). Zoals gezegd richten wij ons uitsluitend op informele produktie die binnen bedrijven en ten behoeve van
(andere) bedrijven of organisaties plaatsvindt. De informele produktie van de ‘klusser’ blijft buiten beschouwing.
Hoewel analytisch onderscheid kan worden gemaakt
tussen betalingen en activiteiten wordt dit hier niet gedaan. Er wordt wel onderscheid gemaakt tussen zwarte en
grijze informele activiteiten. Van zwarte activiteiten is
sprake wanneer de belasting- en premiewetgeving worden
overtreden. We noemen informele arbeid grijs, indien er
andere wetten en regels worden overtreden die betrekking
op die arbeid hebben. Het gaat daarbij meestal om regelgeving die betrekking heeft op arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. In dit verband is onder meer aandacht besteed aan overtrading van de Arbeidswet, de Wet
arbeid buitenlandse werknemers (WABW), de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, cao-bepalingen, en
specif iek op de verschillende branches gerichte wet- en regelgeving.

Zwarte en grijze arbeid
Voordat wij een poging ondernemen tot het geven van
verklaringen voor informele bedrijvigheid, presenteren wij
hieronder enkele bevindingen. Daarmee wordt dan een
* Dit artikel geeft enkele resultaten weer van een onderzoek naar informele bedrijvigheid. Dit onderzoek is uitgevoerd in de periode September 1985-oktober 1986 door het onderzoekbureau Regioplan van
de Universiteit van Amsterdam in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het verslag van het onderzoek is
onder de titel Ongeregeld ondernemen verkrijgbaar bij het Ministerie.
De eerste auteur was tijdelijk verbonden aan Regioplan, de tweede
auteur is er permanent werkzaam.
1) Vgl. J.G. Lambooy en P.M. Renooy, Bouwstenen van de informele
arbeidsmarkt; een inventarisatie, OSA-werkdocument nr. 12, Den
Haag, 1985.

antwoord gegeven op de vraag of er binnen de onderzochte branches bedrijven zijn die een belangrijk deel van de
activiteiten informeel verrichten. Met zijn slechts voorbeelden; voor een uitgebreid verslag verwijzen wij naar net onderzoekrapport.
In alle branches zijn zowel zwarte als grijze activiteiten
aangetroffen. Grote verscheidenheid bestaat er wat betreft hun verschijningsvorm en de mate waarin zij plaatsvinden. Informele activiteiten zijn zwart wanneer toeslagen, overwerkvergoedingen e.d. zwart worden uitbetaald,
maar ook wanneer er helemaal geen loonbelasting, premies en btw over de verrichte arbeid worden afgedragen.
Deze tweede verschijningsvorm van zwarte arbeid komt in
alle branches vooral bij relatief kleine bedrijven voor. Twee
voorbeelden mogen dit illustreren. Respondenten werkzaam bij de belastingdienst schatten bij schoonmaakbedrijven met ± 5 werkzame personen het percentage zwarte arbeid op 50%, terwijl bij bedrijven met meer dan 100
werknemers dit percentage vele malen lager is. Een extreme situatie is aangetroffen in de loonconfectie. Volgens
onze eigen berekening is 40 tot 60% van de produktie in
(Turkse) loonconfectie-ateriers in Amsterdam zwart. Er
zijn tussen de 300 en 350 van deze ateliers met gemiddeld
10 a 15 werknemers. Zwart betaalde toeslagen op het loon
zijn voornamelijk aangetroffen in de grafische Industrie.
Een andere verschijningsvorm van zwarte activiteiten is
die waar door de werknemer afdracht van belastingen en
premies moet worden gedaan en waar dit niet gebeurt. Bij
koeriersdiensten, type- en tekstverwerkingsbureaus worden bij voorbeeld freelancers of thuiswerksters ingeschakeld, waarvoor het bedrijf binnen deze constructie meestal
geen verplichtingen heeft op het gebied van de loonbelasting en premie-afdrachten. Het kan hierbij gaan om ‘oneigenlijk uitbesteding’. Dit wil zeggen dat de freelancer alleen en regelmatig voor een bedrijf werkt en waardoor er
de facto sprake is van een dienstverband. Ten slotte gebeurt ook bij het wild plakken van affiches een vrij aanzienlijk deel van het werk zwart (ongeveer 50%); dit betreft echter slechts een zeer klein circuit (van 15 a 20 personen).
Grijze activiteiten zijn niet alleen in alle onderzochte
branches aangetroffen, maar daarbinnen tevens in alle
mogelijke typen bedrijven. Overtredingen van cao-bepalingen varieren per branche. De meeste hebben betrekking op de betalingen (te lage lonen en toeslagen) of op
ontslagbepalingen (vooral in de schoonmaakbranche). In
de grafische Industrie is overtrading van het verbod op
thuiswerk en bij de koeriersdiensten van het verbod op het
gebruikmaken van uitzendarbeid aangetroffen. De relatieve betekenis van het grijze karakter van informele activiteiten wordt hier duidelijk. Indien de desbetreffende bepalingen uit de cao geschrapt zouden worden, verdwijnt net informele karakter.
In verschillende branches worden de overwerkbepalingen uit deArbeidswetovertreden (loonconfectie, grafische
Industrie, type- en tekstverwerkingsbureaus). De nodige
vergunningen worden vaak niet aangevraagd. Overtrading van de WABW (buitenlandse werknemers moeten
naast een geldige verblijfstitel over een tewerkstellingsvergunning beschikken) zijn we tegengekomen in de
schoonmaakbranche en in de loonconfectie-industrie. In
deze laatste branche en in de koeriers- en de type-branche
hebben we voorbeelden aangetroffen van bedrijven die
zich (nog ?) niet hadden ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
Tot zover een kort overzich van wat wij aan informele activiteiten zoal zijn tegengekomen. Het onderstaande schema laat een vollediger beeld zien, ofschoon ook dat geen
recht kan doen aan de enorme verscheidenhed die is aangetroffen.
De conclusie luidt dat er in alle branches bedrijven zijn
die een belangrijk deel van de activiteiten informeel verrichten. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat in alle
branches verschillende vormen van informele arbeid zijn
aangetroffen. In de meeste is er sprake van een continuum
van het volledig informele bedrijf tot het geheel formele, ofschoon dat laatste althans in de door ons onderzochte
branches een zeldzaamheid lijkt te zijn. In de volgende pa-

Schema 1. Vormen van informele arbeid per branche
C

G

WP

S

T

K

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

Zwarte arbeid:
– onvoldoende afdracht loonbelasting en
sociale premies
– geen BTW- afdracht
Grijze arbeid:

oneigenlijke uitbesteding
overt red ing cao-bepalingen
overtreding arbeidswet
overtreding WAWB
overtreding handelsregisterwet
overtreding vestigingswet

X
X

X

X

X

X

X

X

X
X

X

X

X

Toelichting: C = loonconfectie; G = grafische sector; WP = wilde plakkers; S
schconmaakbedrijven; T = typebureaus; K = koeriersdiensten.

ragraaf geven wij hiervoor een aantal verklaringen.

Bestaansgronden
Een verklaring van informele activiteiten dient plaats te
vinden vanuit drie invalshoeken. We gaan allereerst in op
aspecten die in verband staan met de vraag naar informeel
geproduceerde goederen of diensten. Voor zover mogelijk
geven we aan of, en zo ja welke, invloed deze vraag heeft
op de informele bedrijvigheid. Vervolgens gaan we in op
aspecten die samenhangen met de vraag naar informele
arbeid. Ook deze worden in verband gebracht met het
bestaan van informele bedrijvigheid. Ten slotte gaan we in
op het arbeidsaanbod, dat tijdens het onderzoek een belangrijke rol bleek te spelen. Afsluitend presenteren we enkele conclusies met name ten aanzien van het beleid en de
rol van de overheid.
De vraag naar informele produkten
Er bestaat een vraag naar informeel geproduceerde
goederen en diensten, maar de betrokken afnemers/opdrachtgevers zijn zich daar niet van bewust. Zij maken bij
de keuze van een producent of leverancier een afweging
tussen een aantal elementen dat van invloed is op het produktieproces. het gaat daarbij om kwaliteit, prijs en levertijd. Hieronder volgen twee voorbeelden waaruit blijkt hoe
bij die afweging de keuze voor informele produktie kan
worden gemaakt.
Het deel van de loonconfectiebranche waar wij ons op
hebben gericht, produceert voor een bepaald marktsegment: modegevoelige produkten, waarbij een lage prijs en
korte levertijd belangrijk zijn. Voor opdrachtgevers, dat wil
zeggen fabrikanten, confectionairs en grootwinkelbedrijven, is de kwaliteit van skibroeken of joggingpakken minder interessant: de kleding waar het hier om gaat, hoeft
niet langer dan een seizoen mee, daarna heeft het modebeeld zich alweer gewijzigd. De eis de artikelen in korte tijd
in huis te hebben (maandag bestellen, vrijdag in de winkel)
noopt opdrachtgevers dicht bij huis naar producenten te
zoeken. De Filippijnen zijn weliswaar goedkoop, maar erg
ver weg. Op het modegevoelige deel van de confectiemarkt kan niet meer worden volstaan met twee collecties
per jaar, die maanden van tevoren moeten worden
besteld.
Produktie dicht bij de markt mag een fabrikant of het
grootwinkelbedrijf echter niet meer kosten. Om zijn marktpositie te behouden of verbeteren en adequaat in te kunnen spelen op trends en seizoenpieken dienen de kosten
zo laag mogelijk en de produktie-organisatie flexibel te
zijn. Het laatste betekent bij voorbeeld dat confectionairs
in dit marktaandeel nauwelijks nog met voorraden werken,
en dat zij door wekelijks kleine series te bestellen een deel
van de risico’s afwentelen op de producent, i.e. de loonconfectionair. DiscontinuTteiten in de vraag worden op
hem afgewenteld.
fifil

De noodzaak voor de confectionair de kosten zo laag
mogelijk te houden uit zich onder andere in de hoogte van
de maaklonen die de loonconfectionairs krijgen uilbetaald. ,,Dat het daar niet wit voor kan, zoals vele respondenten ons verzekerden, maar zijn de laatste jaren alleen
maar verder gedaald. De concurrentie tussen loonconfectionairs, gecombineerd met het gebruik dat opdrachtgevers hiervan maken, is hiervan de oorzaak. De effecten
van een en ander laten zich raden: op de top van het produktieseizoen wordt er in de ateliers letterlijk dagen achter
elkaar doorgewerkt om opdrachten binnen te halen en op
tijd af te leveren, terwijl er over de hele linie prijzen worden
betaald die volgens onze berekening betekenen dat ongeveer de helft van de produktie zwart is.
Een andere branche waarin vooral de prijs van de producent een belangrijk element in de vraag naar informele
produktie vormt, is de schoonmaakbranche. Doorbezuinigingen in het bedrijfsleven, en vooral bij de overheid zijn
de tarieven die men bereid is te betalen voor het dagelijks
schoonhouden van het bedrijf drastisch gedaald. Voor instanties die voor ten minste vijftig procent onder de rijksbegroting vallen, coordineert het Rijksinkoopbureau de uitbesteding van het schoonmaakwerk. Daarbij is de afgelopen vijftien jaar 45 a 50% op de contracten beknibbeld.
Met uitzondering van een aantal zeer grote bedrijven
kan het werken tegen ‘bodemtarieven’ voor schoonmaakbedrijven problemen opleveren. De noodzaak de kosten te
drukken komt in de praktijk neer op vermindering van het
aantal schoonmakers per ruimte, het opvoeren van een
aantal per uur schoon te maken vierkante meters, en het
inschakelen van een toenemend aantal jeugdigen. Uiteindelijk zoekt met de oplossing in grijze en zwarte informele
arbeid met als meest extreme vorm het inschakelen van
zogenaamde illegale buitenlanders. De kwaliteit van de
geleverde dienst heeft nogal eens te lijden onder de toegenomen werk- en kostendruk. Schoonmaakwerk valt pas op
wanneer het niet meer (goed) gebeurt. Een veel voorkomend gevolg is dat de opdrachtgever op zoek gaat naar
een bedrijf dat voor dezelfde prijs (of minder) een hogere
kwaliteit levert. Maar, volgens nagenoeg alle informanten
kunnen opdrachtgevers aan de hoogte van de tarieven
zien dat er sprake is van informele produktie.
Uit deze twee voorbeelden blijkt dat waar de prijs van het
produkt c.q. het drukken van de kosten voor de afnemer/opdrachtgever doorslaggevend is, de keuze nogal
eens op een informeel producerende onderneming valt.
De hier genoemde opdrachtgevers zijn hiervan op de
hoogte, of kunnen dat zijn.
Ook in de andere branches speelt de prijs van het produkt een rol. De (semi-)overheid is een belangrijker afnemer van informeel typewerk dan het bedrijfsleven, waar de
kwaliteit van het geleverde vaker een doorslaggevende rol
speelt. Ook de eisen ten aanzien van een korte levertijd
kunnen ertoe leiden dat de geleverde produkten of diensten informeel tot stand komen. Dit is het geval bij de typebranche, de wilde plakkers en in de grafische industrie. Ofschoon de prijs hier niet zonder betekenis is, is het vooral
de op de klant afgestemde produktie die doorslaggevend
is. In de gevallen waarom het hier gaat, is de opdrachtgever niet altijd op de hoogte van het informele karakter van
de geleverde goederen of diensten.
Informeel produceren
Ter verklaring van de vraag naar informele arbeid voeren Lambooy en Renooy drie structurele factoren aan 2). In
de eerste plaats is dat het niveau van de arbeidskosten.
Wanneer dit als te hoog wordt ervaren in relatie tot de prijs
van het produkt kan de oplossing in verschillende richtingen gezocht worden. In het formele circuit kunnen bedrijven trachten de arbeidskosten relatief te verlagen door de
arbeidsproduktiviteit te vehogen of absoluut te verlagen
door de lonen zelf omlaag te brengen. In branches waar de
arbeidsproduktiviteit niet of nauwelijks verhoogd kan worden en de formele arbeidskosten niet verlaagd kunnen
worden, kan dit betekenen dat een bedrijf de produktie
stopt of een beroep doet op informele arbeid. Het gaat dan
om arbeidsintensieve, minimumloon-branches, zoals de

662

Zwart of wit! De prijs is het bewijs.

(foto ANP)

schoonmaak- en loonconfectiebranche. In de vorige paragraaf is aangegeven hoe door schoonmaakbedrijven (formeel en informeel) wordt geprobeerd de arbeidskosten te
verlagen. Uit onderzoek van de Loontechnische Dienst
blijkt dat in 1982 5,3% van de werknemers in de schoonmaakbedrijven (tegen 0,7% voor alle branches) gemiddeld 6,5% onder het wettelijk minimumloon werden betaald 3). Een andere constructie waar bedrijven gebruik
van maken om de arbeidskosten te drukken is uitbesteding aan thuiswerkers (grafische industrie en typebranche) of freelancers (koeriersdiensten en typebureaus).
De tweede factor ter verklaring van de vraag naar informele arbeid wordt gevormd door het arbeidsaanbod. Met
betrekking tot deze factor bestaan er twee extremen; aan
de ene kant is er de situatie waarin – door krapte op de arbeidsmarkt – een werknemer eisen kan stellen, bij voorbeeld ten aanzien van het zwart uitbetalen van overwerktoeslagen. We zijn in de grafische industrie tegengekomen dat geschoold vakpersoneel op deze manier aan het
bedrijf wordt gebonden. Aan de andere kant bestaat er de
situatie waarin een overvloedig aanbod van arbeid
bestaat. Deze toestand stelt een ondernemer in de gelegenheid bepaalde eisen te stellen aan potentiele werknemers, bij voorbeeld op het gebied van informele arbeidsvoorwaarden. Dit hoeft overigens niet te betekenen dat de
betrokken ondernemer zijn werknemer ‘uitbuit’ om er zelf
beter van te worden. Met name in de loonconfectie is er
sprake van een dwangsituatie die haar oorsprong bij de
opdrachtgevers vindt. In de schoonmaakbranche zijn we
gestuit op een ondernemer die de lonen nooit op tijd uitbetaalt ,,omdat de reparatiekosten van de Mercedes voorgaan”. Werknemers met een zwakke arbeidspositie en
een min of meer informele status zijn aangetroffen in de
loonconfectie- en schoonmaakbranche en in sommige
koeriersdiensten en grafische bedrijven. De beschikbaarheid van deze categorieen arbeidskrachten hangt echter
2) Lambooy en Renooy, op.cit.
3) Loontechnische Dienst, Verslag betreffende de resultaten van een

begeleidend en registrerend onderzoek naar de naleving van de Wet
Minimumloon en Minimumvakantiebijslag in de sector der schoonmaakbedrijven, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Den Haag, 1984.

niet alleen samen met de ruime arbeidsmarkt. We komen
daar nog op terug.
Als laatste factor noemen we de arbeidswet- en -regelgeving. De institutionele context waarbinnen ondernemingen opereren kan een oorzaak vormen van informele bedrijvigheid. Het gaat om bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek, de Arbeidswet en cao’s ten aanzien van ontslagrecht, arbeidscontracten, overwork e.d. Ondernemers ervaren de regelgeving als hinderlijk voor een goede en efficients bedrijfsvoering. Overtredingen zijn in alle branches
aangetroffen. Toch menen wij dat deze factor niet van eenzelfde niveau is als de twee eerdergenoemde. Immers, er
zijn formele alternatieven aanwezig waarmee de ervaren
institutionele belemmeringen omzeild kunnen worden.
Daarmee doelen we op flexibilisering van arbeidscontracten en de uitbesteding van bepaalde delen van het produktieproces. Redenen waarom deze alternatieven niet worden aangegrepen, kunnen liggen in de andere twee genoemde structurele factoren en in meer specifieke
branche- of bedrijfsgebonden factoren.

Informeel werken
Waar wij tijdens het onderzoek aanbod van informele arbeid tegenkwamen, was dit voornamelijk afkomstig van
categorieen werknemers die een formeel alternatief
misten. Laaggeschoolde (Nederlandse) vrouwen en buitenlandse werknemers hebben niet zoveel te kiezen en zogenaamde illegale buitenlanders helemaal niets.
Naast de (relatieve) positie op de arbeidsmarkt speelt
ook het dalende inkomen een rol. Voor bij voorbeeld langdurig werklozen en ‘bijstandsmoeders’ is deze factor van
grote betekenis. Een aantal van hun persoonskenmerken
(geslacht, leeftijd, opleiding en etnische afkomst) maakt
hen op de formele arbeidsmarkt vrijwel kansloos. Widen zij
toch, om bij voorbeeld uit hun sociaal isolement te geraken, aan het arbeidsproces deelnemen, dan kan dat vaak
niet anders dan informeel. Sociaal-psychologische factoren kunnen derhalve ook ten grondslag liggen aan het informele arbeidsaanbod. Ten slotte spelen institutionele
factoren een rol. Zo kan wetgeving als onbedoeld neveneffect hebben dat mensen hun arbeid niet meer formeel,
maar informeel aanbieden. In de schoonmaakbranche zijn
we een dergelijk effect van de tweeverdienerswetgeving
meermaals tegengekomen.
Een complex van verklaringen voor enerzijds de vraag
naar informeel geproduceerde goederen en diensten, en
anderzijds de vraag naar en het aanbod van informele arbeid is nodig om de door ons onderzochte verschijnselen
te begrijpen. In dit artikel hebben wij ons beperkt tot de
structurele factoren. Deze factoren bepalen de ruimte
waarbinnen economische subjecten beslissen wel of nieteen stap in de schemerzone te doen. Die stap zelf wordt er
echter niet door bepaald. Naast de structurele factoren zijn
er van branche tot branche (en van bedrijf tot bedrijf, en
van mens tot mens) verschillende factoren die de betrokkenen er uiteindelijk toe brengen wel of niet informeel te
produceren, dan wel van informele produktie gebruik te
maken. Dit zijn de opportunityfactoren 4). Het ontbreekt
ons hier aan de ruimte om daarop in te gaan. Om een idee
te geven waaraan men moet denken, noemen we: de omvang en de intensiteit van (overheids)controle en de beoordeling daarvan, de houding ten opzichte van informele activiteiten, de toetredingsdrempel tot een branche en de
mogelijkheid om bepaalde delen van het produktieproces
uit te besteden. Deze en andere opportuniteitsfactoren
brengen de verschillende economische actoren ertoe zich
in het ‘informele segment’ van de economie te begeven.
De structurele factoren vormen echter de uiteindelijke
oorzaak.

(meer sociale rechercheurs en meer personeel bij de inspectie der directe belasting) zijn hiervan duidelijke voorbeelden. Zij sluiten aan bij de aanbevelingen van het
ISMO-rapport, dat overigens geen aandacht heel geschonken aan dat deel van de informele economie dat in
ons onderzoek centraal stond 5). Zwart werk wordt, zo redeneren de beleidsmakers, het best bestreden door zwartwerkers op te sporen en aan te pakken, en die zouden
vooral onder uitkeringstrekkers te vinden zijn. Ook uit ander onderzoek is echter gebleken dat er geen bewijs voor
deze veronderstelling te vinden is 6). Zwart werk wordt
veeleer verricht door mensen die of al een baan hebben, of
geen recht op een uitkering (meer) hebben. Voor zover
men het informele circuit wil bestrijden met repressieve
middelen, kan men ons inziens veel beter aankloppen bij
de vragers naar informele arbeid c.q. informeel geproduceerde goederen en diensten. Meer armslag voor de inspectie omzetbelasting zou wat dat betreft een middel
kunnen zijn. (Momenteel is hettekort aan arbeidskracht bij
die inspectie in Amsterdam opgelopen tot 50% van de capaciteit).
Daarnaast valt er ook te denken aan een sterke uitbreiding van het werkingsgebied van de Wet ketenaansprakelijkheid. Indien deze ook op branches als de loonconfectie
van toepassing wordt, neemt dat vermoedelijk een deel
van de problemen weg. Het zou in ieder geval de verantwoordelijkeid van de opdrachtgevers voor de voorwaarden
en omstandigheden waaronder er voor hen geproduceerd
wordt benadrukken.
Met dit soort maatregelen worden de oorzaken echter
niet weggenomen. Een van de belangrijkste factoren die
ten grondslag ligt aan het bestaan van informele produktie
is de hoogte van de bruto loonkosten. Verlaging daarvan,
door verkleining van de ‘wig’, is een bijdrage aan het terugdringen van informele bedrijvigheid. Het reduceren van de
wig is niet alleen van belang omdat grote bedragen aan
belasting- en premiegelden niet worden afgedragen, maar
ook en vooral omdat de betrokken werknemers veelal
rechteloos en onverzekerd zijn (vaak zelfs zonder daar zelf
van op de hoogte te zijn). Mogelijkheden voor het reduceren van de wig zijn door de WRR en Pierik aan de hand gedaan 7). Het veranderen van de heffingsgrondslag voor de
sociale zekerheid biedt een goede mogelijkheid om de wig
te verkleinen. Verdergaand, maar daarom niet minder interessant zijn de suggesties van de WRR omtrent een gedeeltelijk basisinkomen. Deze ideeen vergen een serieuzer benadering dan ze tot nu toe hebben gekregen.
De enige echte oplossing voor de zwakke aanbieders
van arbeid is het scheppen van formele werkgelegenheid.
Informele arbeid wordt niet in de eerste plaats verricht uit
het oogpunt van financieel gewin, maar uit noodzaak, omdat op de formele arbeidsmarkt geen mogelijkheden
bestaan. Het bestrijden van het informele circuit door
zwartwerkers op te sporen en te vervolgen is het paard
achter de wagen spannen; het leidt slechts tot een vergroting van de kloof tussen de maatschappelijk geslaagden
en de’mensen die niet aan de bak komen.

Liesbeth Bloeme
Roeland van Getms

4) Het onderscheidt tussen structurele en oppertunity-factoren is ont-

leend aan J. Mevissen en P.M. Renooy, Arbeidsmarkt en informele
sector, in: J. Mevissen, F. Schwanen en P. Terhorst, Geografische
aspecten van de arbeidsmarkt, ASVS-publikatiereeks nr. 6, Amsterdam, 1984.

5) ISMO, Rapport van de Interdepartementale Stuurgroep Misbruik

en Oneigenlijk Gebruik, Den Haag, 1985.
6) Zie ook J.W.M. Mevissen en P.M. Renooy, De informele economie

Beleidsconclusies

gelokaliseerd. Een studie naar achtergronden en verschijningsvormen van de informele economie in Nederland, Ministerie van Sociale

Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag, 1986.

Momenteel concentreert het beleid ten opzichte van de
informele economie zich op het bestrijden van een aantal
uitingsvormen. De eind 1986 afgekondigde maatregelen

7) WRR, Waarborgen voor zekerheid; een nieuw stelsel zekerheid in

hoofdlijnen, Den Haag, 1985; en J.B.M. Pierik, De toegevoegde waarde als heffingsgrondslag voor de sociale verzekeringen, ESB,
29augustus 1984.
cc-3

Auteurs