Ga direct naar de content

Industriepolitiek

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 28 1981

D. J. Wotfson

Industriepolitiek
Waarom is het Nederlandse wonder
omgeslagen in ,,the Dutch disease?”. Dat
is de vraag die, in weerwil van al het interessante dat Pen en De Pous daarover
te zeggen hebben, toch overblijft na
lezing van het unieke £.Sfi-jubileumnummer van eind 1980. Pen troost ons
dat het diploma van de econoom niet in
het antwoord op dat soort moeilijke
vragen voorziet. Dit kan een reden zijn
om eens te gaan buurten bij de bestuurskunde en de politicologie.
In een ideeenboek over politieke en
economische systemen heeft Lindblom
nog niet zo lang geleden de stelling verdedigd dat de sociale wetenschappen onvoldoende oog hebben voor de bevoorrechte positie van de werkgevers als pressiegroep in het westerse bestel. (Ja, de
werkgevm.) Die voorsprong, aldus
Lindblom, is driedelig: ze hebben geld
voor verkiezingscampagnes, een goede
organisatie (in de eigen bedrijven) achter de hand, en een wit voetje bij de overheid 1). Wie dat door een Nederlandse
bril beziet moet even de ogen uitwrijven.
Want de financiering van verkiezingscampagnes is bij ons nog kruidenierswerk; de centrale organisaties van werknemers doen — in termen van deskundigheid en efficiency — bepaald niet onder voor die van werkgevers, en de kleur
van het voetje wil nog wel eens verkeren.
Maar Lindblom is nog niet uitgepraat.
Het intrigerende van zijn bewering is dat
hij er de speculatie aan verbindt dat een
geprivilegieerd investeringsklimaat nodig is om ondernemers tot risicoaanvaarding en innovatie te brengen. Winst
alleen is niet genoeg; er moet kennelijk
ook een soort prettig stemmende zekerheid zijn dat de voornaamste omgevingsfactoren niet uit de hand lopen. Met die
veralgemenisering wordt Lindbloms
these wellicht toepasbaar op onze vraagstelling. In de naoorlogse jaren, toen de
dijk dicht moest en meneer zelf nog
meneer zelf was ging het goed met de
industriele ontwikkeling, zo gaat het verhaal dan. Maar met de opkomst van wat
Wiles 2) zo aardig ,,social laissez faire”
heeft genoemd, kwam de klad erin. De
menselijke factor die, zoals Pen benadrukt, zo belangrijk is geweest in het
herstel na de oorlog raakte wat gedesorienteerd. Intellectuele maatschappijhervormers jagen de zaak in ‘t honderd,
zei Schumpeter al, en de .Nederlandse
topmanagers zeiden hem dat na, in hun
opzienbarende Brief van de Negen. De
macht van socialisten en vakbeweging
heeft onze welvaart gebroken.
Ik ken ook nog een ander verhaal,
waarin conservatieven en werkgevers het
gedaan hebben. Zij hadden geen gewillig
oor voor de roep om emancipatie en om
eerlijk delen — ook van macht en zeggenschap — die hun steeds beter gekwalificeerde werknemers Helen horen.
Daardoor kwam de geloofwaardigheid
van een bestel dat te lang had geroepen
dat we zuinig moesten zijn, onder spanning toen de werkgevers na de loonexplosie van 1964 aanvankelijk ongestraft hun rendementen bleken te kunnen uitverkopen om maatschappijherESB 28-1-1981

vormingen af te kopen. In deze beschrijving van de vaderlandse boedel zijn de
macht en de hoogmoed van de bezittende klasse voor de val gekomen, waarin ze
de hele economic hebben meegesleept.
Ten slotte is er, natuurlijk, de ,,wurgende greep” van een steeds verder om
zich heen grijpend financieel beslag van
de publieke sector als boosdoener. De
heren Pais en Wiegel wisten daar op
pakkende wijze voor te waarschuwen,
voordat zij toetraden tot een kabinet dat
nu niet direct veel gedaan heeft om die
greep te verminderen.
Het verbazende is dat al die verhalen
over macht gaan. Over te veel macht hier
of daar. En niet over de o«macht om
afstand te nemen van de waan van de
dag, als voornaamste oorzaak van onze
malaise. Want het grote verschil tussen
de door Pen en De Pous beschreven
periodes is dat we toen oplossingen zochten bij moeilijkheden, en nu moeilijkheden bij oplossingen. Een treffend
voorbeeld is te vinden in het teleurstellende regeringsstandpunt inzake het
WRR-rapport Plaats en loekomsl van
de Nederlandse Industrie. In 42 bladzijden heeft de regering maar twee dingen mee te delen: datgene waarvan we
geen politieke moeilijkheden verwachten doen we al, en het overige kan niet.
Alle plichtplegingen jegens de WRR ten
spijt heeft de regering kennelijk niet het
elan kunnen opbrengen om te kapitaliseren op de brede maatschappelijke
steun die het rapport op hoofdzaken
heeft verworven, en er nu eens meteen
werk van te maken. Integendeel, zij
vraagt advies aan de SER. Advies over
een advies. En dat niet alleen over de
— inderdaad omstreden — institutionalisering van de industriepolitiek die de
WRR voorstaat, maar ook maar weer
over alles waarover iedereen het inmiddels wel eens is.
,,Wilt u, beste SER, vooral bezig blijven totdat wij demissionair zijn? Er zijn
dit jaar per slot maar 100.000 werklozen
bijgekomen”, zo droomde ik vannacht
dat er in de adviesaanvrage stond. De
nachtmerrie van deze tijd is niet de steeds
sneller afkalvende werkgelegenheid als
zodanig, maar de faalangst van politick
en sociale partners voor hun achterban-

nen, die ze de moed beneemt om prioriteiten te stellen en zaken te doen. Daardoor geldt in onze democratic nog slechts
het vermeende blokkaderecht van de
grootste schreeuwer.
Ik kom weer terug op Lindblom, die
de boude bewering doet dat onafhankelijke, niet politiek gebonden deskundigen, vandaag de dag wellicht de enige
groep zijn die zich nog werkelijk inzet
voor vergeten groepen. Dat slaat met de
dag meer op Nederland, waar deskundigen die vanuit hun geweten op randvoorwaarden blijven wijzen en niet wij ken
voor ,,de politieke dimensie” (lees: Het
Grote Ontwijken) verdacht gemaakt en
ontmand worden als de rekenmeesters
en de eunuchen van ons bestel. Het gevolg is dat de werknemers in de zwakke
bedrijfstakken en de werkzoekenden al
jaren op de tocht, resp. in de kou staan
van een te groot ruimtebeslag dat niemand durft terug te dringen. En dat
degenen die hoe dan ook van een uitkering afhankelijk zijn binnenkort gemakshalve worden vergeten als de nettonetto-koppeling, omdat er toch iets moet
gebeuren, op -het offerblok gaat van de
faalangst om een volumebeleid te voeren 3).
Niettemin gaan politiek en sociale
partners onbeschaamd verder in hun
pogen om de nieuwe industriepolitiek
weer te doen verzanden in een loopgravenoorlog van deelbelangen waar
de WRR nu juist eens van los wilde komen met haar voorstel om de herindustrialisatie voor te laten bereiden
door onfhankelijke deskundigen, onder
uiteindelijke verantwoordelijkheid van
regering en parlement. Dat heet dan —
in het verduisterend woordgebruikdezer
dagen — ,,niet democratisch”. Een ware
democratic wordt evenwel geacht alter
belang te dienen. Lindblom roept een
bittere paradox op: wijst de WRR nu
juist niet de enige weg om onze democratic te versterken door de sociale en
economische ruimte te herscheppen die
een contradictio in terminis als de belangendemocratie verkwanseld heeft?
De Nederlandse politiek ondermijnt
haar aanzien door verantwoordelijkheden die zij nu zelf eens moet nemen
wederom af te schuiven naar nadere
overleg- en inspraakprocedures. ,,The
buck stops here”, zei president Truman,
als het tijd werd om beslissingen te
nemen. Het is tijd voor onze laatste stop:
aan het Binnenhof.

1) Ch. E. Lindblom, Politics and markets,
New York, 1977, biz. 193-194.
2) P. J. D. Wiles, Cost inflation and the state
of economic theory. The Economic Journal,
1973, biz. 377-398.
3) Zie hierover mijn De politieke context van
het beheersingsvraagstuk in de sociale zekerheid, Sociaal Maandblad Arbeid, 1979, biz.
754-762, herdrukt in: G. J. M. Veldkamp
(red.), De economie en het sociale-zekerheids-

beleid. Deventer, 1980, biz. 209-219.

79

Auteur