Hoera, hoera, zucht
Twee hoera’s voor de wereldeconomie: een voor de
aanhoudende groei en een voorde beperkte inflatie. Driemaal is te veel vanwege de omvangrijke en hardnekkige
betalingsbalansonevenwichtigheden. Dat concludeert
The Economist naar aanleiding van de pas verschenen
World Economic Outlook van het IMF1. Na het buitengewoon voorspoedige jaar 1988 met een wereldhandelsgroei van 9,3%, een investeringsgroei van 11%, een bnpgroei van 4,1% en een inflatie die maar een fractie toenam tot 3,2%, zijn de vooruitzichten volgens het IMF ook
voor 1989 en 1990 nog goed. De groei in de geihdustrialiseerde landen, zo wordt voorspeld, zal weliswaar iets afnemen, maar gemiddeld nog altijd op een mooie 3% uitkomen; de inflatie zou iets kunnen oplopen tot bijna 4%
dit jaar, maar in 1990 onder invloed van een restrictiever
monetair beleid weer dalen. Alleen is er helaas weinig uitzicht op een vermindering van de betalingsbalansonevenwichtigheden tussen de VS aan de ene kant en Japan en
West-Duitsland aan de andere kant. Dat kan de hoogconjunctuur de kop kosten.
1989 is het zevende jaar op rij waarin de gei’ndustrialiseerde landen een economische groei van meer dan
2,5% realiseren. Dat is uitzonderlijk lang voor een opgaande conjunctuur. Al sinds eind 1985 wordt er dan ook
gewaarschuwd voor een recessie. Vooral nade krach van
’87 achtte men het tijdstip van de omslag nabij. Maar de
wereldeconomie groeide onverstoorbaar door en zette de
economen met nun voorspellingen voor gek. De lange
duur van de economische opleving is aan verschillende
factoren te danken. In de eerste plaats was het dal waaruit de wereldeconomie sinds het begin van de jaren tachtig is opgekrabbeld natuurlijk uitzonderlijk diep. In de tweede plaats heeft men in de jaren tachtig met behulp van het
monetaire beleid de inflatie en de inflatieverwachtingen
sterk weten terug te dringen, waardoor een weliswaar gematigde, maar wel lang vol te houden groei op gang kon
komen. In de derde plaats heeft een vrijwel overal ingehouden loonontwikkeling er toe bijgedragen dat de rendementen zich zeer voorspoedig hebben ontwikkeld. Dat
heeft gunstig uitgewerkt op de investeringen; daardoor is
de groei tot nu toe niet op ernstige capaciteitsproblemen
gestuit. Ten slotte hebben de maatregelen die overal zijn
genomen om de aanbodzijde van de economic te versterken, de groei bevorderd. De vraag op dit moment is: hoe
lang kan de expansie nog aanhouden?
De belangrijkste bedreigingen die het IMF ziet zijn de
inflatie en de onevenwichtigheden op de lopende rekening. Als ondanks het restrictieve monetaire beleid in de
VS de vraag sneller zou blijven groeien dan de produktiecapaciteit, zou de geldkraan verder dicht moeten en zou
de rente verder kunnen oplopen. Als een dergelijke rentestijging dan door West-Duitsland zou worden beantwoord met een overeenkomstige rentestijging om de
koers van de D-mark te steunen en daardoor de import
van inflatie tegen te gaan, zou een internationale rentespiraal kunnen ontstaan. Deze zou dan kunnen uitlopen
op een internationale recessie en zou ook het schuldenprobleem weer verergeren. Een nog groter risico is het
hardnekkige tekort op de lopende rekening van de Amerikaanse betalingsbalans. Nu het effect van de dollardepreciatie is uitgewerkt, neemt dat tekort niet meer af maar
wordt het weer groter. Daardoor kan de dollar op de financiele markten onder druk komen te staan. De FED zou
daardoor gedwongen kunnen worden de rente te vefhogen om de inflatie in de hand te houden. Het gevolg: lagere groei, hogere inflatie en financiele instabiliteit.
Er is natuurlijk een betere manier om de onevenwichtigheden te verminderen: het beperken van het Amerikaanse begrotingstekort. Berekeningen van het IMF tonen aan dat dit effectiever is dan enkel dollardepreciatie.
119-4-1989
Maarde maatregelen die president Bush tot nu toe heeft
genomen, hebben niemand kunnen overtuigen. Op papier wordt weliswaar een vermindering van het tekort bereikt conform de eisen die de Gramm-Rudmanwet stelt,
maar de presidentiele voorstellen berusten op extreem
optimistische veronderstellingen omtrent de macro-economische ontwikkeling. Het IMF voorziet dan ook een veel
geringere tekortreductie en een continuering van de internationale onevenwichtigheden. Hoe langer oplossingen
uitblijven, hoe nerveuzer de financiele wereld wordt en
hoe harder de dollar kan vallen.
De Nederlandse economie draart heel goed mee in de
internationale conjunctuur. Het Centraal Planbureau
voorspelt in het Centraal Economisch Plan 1989 voor dit
jaar een groei van het reele nationale inkomen van 3,5%.
Voor 1990 wordt een groei verwacht van 2,75%. Behalve
door de export en de consumptie wordt die groei ook gedragen door een aanhoudende investeringsgroei. Zeer
positief is dat de economische groei ook leidt tot een sterke toename van de werkgelegenheid. Sinds 1983 komt
de werkgelegenheidsgroei zelfs dicht in de buurt van die
in de ‘gouden’ jaren vipg. Dat is naast de verpetering van
het internationale klimaat vooral te danken aan de stabilisatie van de reele arbeidskosten. Een hoeraatje voor
werknemers, werkgevers en overheid die dat voor elkaar
hebben gebracht.
Maar ook voor de Nederlandse economie geldt dat er
niet alleen maar reden is tot juichen. Twee gevaren bedreigen de voorspoed: de tekortschietende budgettaire
discipline en het risico van een zich versnellende loonontwikkeling. Wat het in de hand houden van de overheidsuitgaven betreft zijn de prestaties ronduit slecht. De overschrijdingen op de rijksbegroting en bij de sociale verzekeringen zijn ten opzichte van het regeerakkoord inmiddels opgelopen tot /12,75 mrd. Nieuwe overschrijdingen
liggen in het verschiet. Daarnaast zijn er belangrijke nieuwe wensen opgekomen, onder meer in het kader van het
Nationaal Milieubeleidsplan, waarvoor in de meerjarenramingen geen voorzieningen zijn getroffen. Alleen dank zij
de sterk meevallende internationale conjunctuur ligt de
vermindering van het financieringstekort nog op schema.
Maar er hoeft niet veel te gebeufen of het overheidstekort
en de collectieve-lastendruk lopen weer op. Dan kan het
volgende kabinet, onder ongunstiger conjuncture^ omstandigheden, weer van vooraf met bezuinigen beginnen.
Het tweede risico is dat de loonontwikkeling zich gaat
versnellen. De recente ontwikkelingen aan het cao-front
lijken daarop te wijzen. Dat zou de beste garantie zijn voor
een vertraging van de werkgelegenheidsgroei, aldus het
Centraal Planbureau. Aangezien er volgens het nieuwe
CPB-cijfer nog altijd zo’n 600.000 ‘werkzoekenden zonder baan’ zijn en er jaarlijks 80.000 bijkomen, is dat niet
wat we hebben moeten. Voor continuering van de economische groei en vermindering van de werkfoosheid zou
de arbeidsinkomensquote niet boven het huidige niveau
van rond de 80% moeten stijgen. Dat betekent dat bij een
trendmatige groei van het reele nationale inkomen van
2,5%, een groei van de beroepsbevolking van 1,25% en
een incidentele loonstijging van 1,5%, de contractbonstijging zou moeten achterblijven bij de prijsstijging. Er is dan
alleen een mogelijkheid voor koopkrachtstijging als de
collectieve lasten dalen. Maar zoals hierboven uiteengezet, zijn de kansen daarop ook niet bijster groot.
Hoewel we dus op de top van de hoogconjunctuur zrtten,
kunnen we helaas niet onvermengd tevreden zijn. Er zijn te
veel factoren die het klimaat kunnen bederven. Zucht.
L. van der Geest
1. Two cheers for the world economy, The Economist, 8 april
1989, biz. 83.
377