Ga direct naar de content

Hoe urgent is dertig procent?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 22 2001

Hoe urgent is dertig procent?
Aute ur(s ):
Vording, H. (auteur)
Fiscaal-economisch departement, Universiteit Leiden.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4316, pagina 535, 22 juni 2001 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
vennootschapsbelasting

Mogelijkheden om een lager tarief vennootschapsbelasting te financieren door grondslagverbreding zijn beperkt. Verlaging van de
effectieve druk is in internationaal perspectief niet urgent.
Het rapport van de commissie-Van Rooij stelt een verlaging voor van het Nederlandse tarief vennootschapsbelasting (vpb) van 35 naar
30 procent 1. De commissie vraagt daarbij om een forse lastenverlichting voor bedrijven. Is dat nodig? Of kan beperking van fiscale
faciliteiten binnen de vpb ruimte maken voor tariefverlaging met behoud van de effectieve winstbelastingdruk?
In dit artikel wordt eerst besproken welke financieringsvoorstellen de commissie doet en hoe die per saldo uitwerken over sectoren.
Daarna bespreek ik de argumenten voor verlaging van de effectieve vpb-druk. Ten slotte onderzoek ik aan de hand van een simulatie met
CBS-data of een verlaging van het vpb-tarief kan worden betaald door grondslagverbreding in de winstsfeer.
Financiering buiten de vpb
De commissie biedt drie financieringsvarianten voor een verlaging van het vpb-tarief (zie tabel 1 op de volgende bladzijde). Telkens
komt een deel van de dekking uit beperking van een fiscale werk-geversfaciliteit voor laagbetaalde arbeid (SPAK) en een deel uit
verhoging van de regulerende energie-belasting. In variant C (die de commissie niet aantrekkelijk vindt) worden daarin ook
grootverbruikers meer betrokken. In varianten B en C vinden tevens lastenverzwarende maatregelen in de winstsfeer plaats. In variant A
volgt bijna vier miljard gulden lastenverlichting voor bedrijven. In de varianten b en c is dit respectievelijk 2,8 miljard en 1,9 miljard
gulden.

Tabel 1. Financierings-varianten van voorstellen van de commissie-Van Rooij, bedragen in miljoenen guldens
variant a
kosten 30% tarief
financieringsopties
loonsubsidie
milieuheffing
heffingen winstsfeer
algemene middelen
verdeling van netto baten
lastenverlichting bedrijvena
waarvan
industrie
tertiaire diensten

variant b

5135

5135

745
745
0
3645

5135

1009
1009
550
2567

3850

1120
1120
1350
1545

2845

520
3405

variant c

1855

360
2675

10
2125

a. Bij benadering de som van inzet algemene middelen plus lastenverzwaringen in de sectoren zorg, overheid, onderwijs en nonprofit.
Bron: Verbreding en verlichting, blz. 30.

Sectorale verdelingseffecten
Per saldo profiteert vooral (en in variant c bijna uitsluitend) de tertiaire-dienstensector. Dat komt doordat de industrie slechts weinig vpb
betaalt en dus weinig profiteert van de tariefverlaging. Met deze uitkomst wil de commissie voldoen aan haar opdracht de vpb meer af te
stemmen op een
diensteneconomie.
Deze conclusie is verrassend. Tot voor kort droeg de industrie nog substantieel bij aan de vpb-opbrengst: 34 procent gemiddeld in de

periode 1995-1999 2. Volgens de commissie is de bijdrage van de industrie in 2001 evenwel slechts zestien procent. Denkbaar is dat de
industrie in 2001 incidenteel vele miljarden minder betaalt, of dat de commissie een enge definitie van industrie hanteert. Maar dat haar
voorstellen zouden passen in de overgang naar een kennisintensieve diensteneconomie verdient nadere onderbouwing.
Verlaging effectieve druk
De achtergrond van de commissievoorstellen is dat het Duitse federale vpb-tarief recentelijk is verlaagd naar 25 procent. Daarmee is
meteen een complexe verhouding geduid. In het verleden had Duitsland door zijn veel hogere winstbelastingtarieven fors te lijden van
belastingvlucht naar onder meer Nederland. Twee jaar geleden werden in Europees onderzoek, met Duitsland als drijvende kracht, vele
vormen van “schadelijke fiscale concurrentie” in juist de Nederlandse vpb aangetroffen. Het Nederlandse imago is door verstandige
concessies sindsdien verbeterd, maar het is de vraag of een vpb-lastenverlichting op dit moment opportuun is.
De internationaal zichtbare daling van vpb-tarieven wordt doorgaans gefinancierd uit beperking van fiscale (afschrijvings)faciliteiten en
investeringssubsidies. Zo ook in Duitsland. Een systematische daling van effectieve tarieven doet zich daarmee niet voor 3.
De commissie onderkent dat er thans geen sprake is van een ‘tax race to the bottom’. Wel signaleert ze dat de effectieve vpb-druk in het
omringend buitenland sinds 1990 wat sterker is gedaald dan in Nederland (gemiddeld respectievelijk van 33 naar 29 procent en van 31
naar 30 procent). Zij erkent echter dat deze cijfers berusten op wereldwijde resultaten van grote ondernemingen, die vaak in tal van
landen winstbelasting betalen 4. Dat de wereldwijde effectieve vpb-druk op Nederlandse ondernemingen iets minder is gedaald dan die
op Duitse of Belgische, hoeft dus nog niet te betekenen dat de Nederlandse vpb minder competitief is geworden.
De commissie signaleert dat de marginale effectieve vpb-druk in Nederland aan de hoge kant is. Deze marginale druk meet de wig die
vpb-heffing drijft tussen het rendement dat de belegger minimaal verlangt en de daarbij behorende bruto-rendementseis op investeringen
5. Maar de commissie betrekt in die vergelijking niet de inkomstenbelasting terzake van beleggersinkomsten. Dan zou Nederland het
internationaal veel beter doen, omdat wij onder de nieuwe inkomstenbelasting de particuliere belegger nauwelijks meer belasten.
Keerzijde daarvan is dat onze inkomstenbelasting nauwelijks nog tegenwicht biedt aan de discriminatie van eigen vermogen door de vpb,
die immers geen enkele vorm van dividendaftrek, maar wel renteaftrek kent. Daardoor zal in Nederland de fiscale verstoring van
financieringskeuzen voor investeringen vermoedelijk groter zijn dan elders.
Geen politieke urgentie
De commissie heeft vermoedelijk gemeend dat de Nederlandse vpb-grondslag reeds zo breed is dat er weinig rek meer in zit.
Tariefverlaging vergt dan lastenverlichting. Op de langere termijn zijn lagere tarieven op kapitaalinkomen een logische beleidsreactie op
toenemende mogelijkheden voor internationale belastingplanning. Maar er zijn geen concrete aanwijzingen dat het omringend buitenland
op afzienbare termijn overgaat tot omvangrijke vpb-lastenverlichting. De kritische reacties die de commissievoorstellen in Nederland
opwekken, suggereren dat het politieke rendement van lastenverlichting in de vpb-sfeer gering is. Dat zal in het omringende buitenland
niet anders zijn.
Verlaging van de effectieve vpb-druk is niet urgent. Dat laat wel de mogelijkheid open om, in navolging van de internationale trend, een
tariefverlaging te financieren uit grondslagverbreding.
Grondslagverbreding
De commissie stelt nauwelijks grondslagverbreding in de winstsfeer voor. Zijn er toch geen mogelijkheden op dit vlak? Een simulatie met
cbs-gegevens kan daarop een globaal antwoord geven. De gebruikte data komen uit de CBS-statistiek Financiën van ondernemingen
over de periode 1995-1999. Deze statistiek geeft jaarlijks een overzicht van de resultatenrekening van alle ondernemingen in nietfinanciële sectoren. De statistiek brengt de herkomst van de vpb-opbrengst voor ongeveer driekwart in kaart.
Over de jaren 1995-1999 zou verlaging van het tarief naar dertig procent 4,25 miljard gulden hebben gekost. In de simulatie is (vanwege
het ontbreken van de financiële sector) een bedrag van 3,25 miljard gulden aan grondslagverbredende maatregelen toegerekend, onder
gelijktijdige invoering van een tarief van dertig procent. Er zijn daarbij drie alternatieven:
» beperking van de aftrekbaarheid van rente tot circa vijftig procent van de betaalde bedragen. Het gaat hier om de rentelasten die
ondernemingen voldoen op hun schulden, en die als hoofdregel thans volledig aftrekbaar zijn.
» beperking van de deelnemingsvrijstelling tot circa zestig procent van de ontvangen resultaten. Het gaat hier om winstuitdelingen van
buitenlandse dochters aan hun Nederlandse moederonderneming. Die zijn als regel in het land van herkomst belast en in Nederland
vrijgesteld.
» beperking van afschrijvings-mogelijkheden tot bijna tachtig procent van de gerapporteerde bedragen. Het gaat hier om fiscaal
toegestane afboekingen van winst in verband met de waardevermindering van vaste activa.

De beleidsrelevantie van deze simulatie is dat zichtbaar wordt hoe de discussie over een lager vpb-tarief er uit zou zien onder de
internationaal courante restrictie dat ondernemingen er zelf voor betalen via een bredere vpb-grondslag. Een beperking is evenwel dat de
financiële sector niet in het beeld is betrokken.
Onderlinge vergelijkbaarheid van alternatieven is bereikt door uit de gemiddelde vpb-betalingen over de periode 1995-1999 de effectieve
druk af te leiden voor – naar verschillende criteria ingedeelde – ondernemingen. Vervolgens zijn de effecten van de alternatieven berekend
als mutatie van die druk.

Effectieve druk degressief?
tabel 2 toont de resultaten. De gemiddelde effectieve vpb-druk ligt lager dan het wettelijke tarief: voor alle ondernemingen tezamen 29,8
procent in plaats van 35 procent. De data maken een gedetailleerd inzicht mogelijk in verschillen in effectieve druk tussen groepen
ondernemingen. Opvallend is het degressieve verloop naar ondernemingsgrootte. Voor de grote middenmoot van ondernemingen ligt de
effectieve druk rond de 35 procent, maar bij de grootste ondernemingen is dit aanmerkelijk lager. Overigens betaalden de 138
ondernemingen met een balanswaarde van meer dan een miljard gulden in 1999 samen negen miljard aan vpb – meer dan een kwart van de
totale opbrengst. De geregeld opduikende gedachte dat de grootste ondernemingen nauwelijks vpb betalen is onjuist. Een deel van de
verklaring voor hun lagere effectieve druk ligt in grote incidentele baten uit verkoop van buitenlandse deelnemingen. Zulke baten zijn in
Nederland niet belast maar tellen wel mee in het Nederlandse concernresultaat vóór belastingen. Overigens kan de belastingdruk op de
grootste ondernemingen ook structureel lager zijn door gebruik van bijzondere fiscale faciliteiten.

Tabel 2. Effectieve vpb-druk Nederlandse ondernemingen (1995-1999) en effecten van enkele opties voor grondslag-verbreding
en tariefverlaging
effectieve druka

mutatie bij tariefverlaging naar
30% gefinancierd door:

renteaftrek
omlaag tot 52%

naar balanstotaal (x Æ’ 1000)
0 – 500
500 – 1000
1000 – 2500
2500 – 5000
5000 – 10.000
10.000 – 25.000
25.000 – 50.000
50.000 – 100.000
100.000 – 500.000
500.000 – 1.000.000
> 1.000.000
naar sector
nijverheid
handel
vervoer & communicatie
diensten
naar internationale bandenb
Nederlandse ondernemingen
-geen buitenlandse belangen
-wel buitenlandse belangen
buitenlandse ondernemingen
-geen buitenlandse belangen
-wel buitenlandse belangen
alle ondernemingen

beperking deel- beperking
nemings
afschrijvingsvrijstelling
mogelijktot 62%
heden tot 78%

85,1
41,3
36,8
35,6
34,7
35,9
34,0
34,0
32,0
25,5
25,0

-1,4
-1,3
-1,5
-1,5
-1,4
-1,5
-1,4
-0,9
0,3
0,7
0,9

-10,8
-4,5
-4,1
-3,6
-3,2
-3,2
-4,4
-3,6
-2,5
-0,4
3,6

1,6
0,4
-0,9
-0,9
-0,9
-0,9
-0,5
-0,1
0,6
0,9
0,2

27,7
32,8
30,0
33,5

0,0
0,1
2,0
-1,8

1,8
-2,0
-3,2
-2,5

0,1
-1,0
3,5
-1,0

26,7
22,8

0,7
0,9

-3,1
9,6

1,7
-0,7

34,0
29,0
29,8

0,1
-1,0
0,0

-4,1
-0,1
0,0

1,0
-1,6
0,0

a. Vpb-betalingen 1995-1999 in procenten van resultaat voor belastingen excl. resultaat uit deelnemingen 1995-1999.
b. Alleen ondernemingen met een balanstotaal groter dan 25 mln gulden.
Bron: eigen bewerking van CBS, Statistiek financiën van ondernemingen, 1995-1999.

Sectoraal ligt de gemiddelde effectieve lastendruk het laagst in de nijverheid (met veel grote ondernemingen) en het hoogst in de handel
en dienstverlening (met overwegend kleinere ondernemingen). Interessant is dat de effectieve belastingdruk op (grote) ondernemingen
in buitenlands eigendom hoger ligt dan die op Nederlandse ondernemingen. Nederland lijkt goed te slagen in het exporteren van
belastingdruk naar buitenlandse eigenaren van hier actieve ondernemingen. Van “schadelijke fiscale concurrentie” in de vorm van een
aantrekkelijk lage belastingdruk op buitenlandse investeerders is hier niets te bekennen.
Effecten van grondslagverbreding
De effecten van beperkingen in renteaftrek en afschrijvingsmogelijkheden, in combinatie met tariefverlaging, lijken niet zo groot. Maar
onder de gemiddelden zullen aanmerkelijk grotere plussen en minnen schuilgaan voor specifieke bedrijfstakken en afzonderlijke
ondernemingen. Zo zal een kapitaalintensieve bedrijfstak als de chemie aanmerkelijk meer nadeel ondervinden van een beperking in
afschrijvingsmogelijkheden dan het gemiddelde voor de nijverheid laat zien. De uitkomsten suggereren dan dat het mkb andere belangen
heeft dan de grootste ondernemingen. Het mkb heeft, gemiddeld genomen, voordeel bij een verlaging van het vpb-tarief gefinancierd uit
verbreding van de vpb-grondslag. Voor de grootste ondernemingen is dat echter nadelig. Tegenover het inleveren van fiscale faciliteiten
staat voor deze grote ondernemingen slechts een verhoudingsgewijs geringe lastenverlichting, eenvoudig omdat ze over een belangrijk
deel van hun ondernemingsresultaat geen Nederlandse vpb betalen. De grootste ondernemingen zullen een lager vpb-tarief dus graag
gefinancierd zien buiten de vpb-sfeer, zoals de commissie-Van Rooij voorstelt. Sectorale verschillen lopen deels langs dezelfde lijn: de
nijverheid (met veel grote ondernemingen) heeft duidelijk andere belangen dan de dienstensector.
Bezien naar internationale oriëntatie heeft een beperking van de deelnemingsvrijstelling zeer uitgesproken gevolgen. Nederlandse

internationaal actieve ondernemingen zouden een zeer forse stijging van effectieve vpb-druk ondervinden, alle andere (grote)
ondernemingen een daling.
Globaal bezien zou financiering van tariefverlaging door beperking van renteaftrek de meest evenwichtige spreiding van baten en lasten
opleveren. Dat komt doordat de verhouding tussen rentelasten en belastbare winst niet duidelijk afhankelijk is van kenmerken als
ondernemingsgrootte, economische sector of internationale oriëntatie.
Conclusie
Financiering van vpb-verlaging uit verbreding van de grondslag is een moeilijk begaanbare weg. Dat kan verklaren waarom de
commissie-Van Rooij in deze richting niet intensief heeft gezocht. Maar daarmee valt het felle licht van de politieke schijnwerpers op de
financieringskeuzen die de commissie wél heeft gemaakt. Die stellen een politieke afweging aan de orde: wat is de urgentie van een
verlaging van de effectieve vpb-druk? Dat het internationale fiscale klimaat daartoe zou dwingen is op langere termijn goed denkbaar,
maar op dit moment niet aan de orde

1 Studiegroep Vennootschapsbelasting in internationaal perspectief, Verbreding en verlichting, Den Haag, 11 juni 2001.
2 Eigen berekening gebaseerd op CBS, Statistiek financiën van ondernemingen, opgenomen in CBS Statline. Zie http://www.cbs.nl.
3 A. Haufler, Prospects for coordination of corporate taxation and the taxation of interest income in the EU, Fiscal Studies, jrg. 20, nr. 2,
1999, blz. 133-153; CPB, Capital income taxation in Europe: trends and trade-offs, Den Haag, mei 2001.
4 Worldscope database, gebruikt in MARC, Corporate effective tax rates in the EU and OECD: further research, Maastricht, december
2000, en in CPB, op. cit., 2001.
5 Baker & McKenzie, The effective tax burden of companies in the member states of the EU – the perspective of a multinational
investor, Amsterdam, maart 2001.

Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur