Ga direct naar de content

Het profijt van levensloop

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 17 2006

beleid

Het profijt van levensloop
Nog weinig werknemers kiezen voor de levensloopregeling,
mede omdat tot een inkomensniveau van circa 35.000 euro
het spaarloon voordeliger is. Bij hogere inkomens is levensloop voordeliger, maar ook dan is het fiscale voordeel relatief
beperkt. Er zijn aanpassingen nodig om de vooruitzichten
voor de levensloopregeling te verbeteren.

H

et kabinet zet(te) hoog in met de levens­
loopregeling. De verwachting was dat
1,9 miljoen werknemers in 2006 zouden
gaan participeren in de nieuwe rege­
ling. Maar het loopt bepaald nog niet storm. Op dit
moment heeft nog slechts zo’n vijf procent van de
werknemers een levensloopregeling getroffen.
Waarom is de animo zo beperkt? Een belangrijke
reden is dat het profijt van de levensloopregeling
voor grote groepen werknemers te beperkt is. In dit
artikel gaan we in op de fiscale voordelen van de
levensloopregeling. Nu zijn er eerder studies ver­
richt naar het profijt van de levensloopregeling, maar
daarin waren nog niet alle relevante elementen mee­
genomen. Zo werd in de berekeningen van Jongen
en Kooiman (2004) en Nelissen (2005) nog geen
rekening gehouden met het effect van de vrijstelling
van de levensloopspaarpot in box 3.We analyseren
en simuleren eerst de voordelen van de regeling
zelf en maken daarna ook een vergelijking met de
spaarloonregeling. Deelname aan de levenslooprege­
ling impliceert immers dat geen gebruik meer kan
worden gemaakt van de spaarloonregeling.

Fiscaal voordeel levensloopregeling

Kees Goudswaard
en Koen Caminada
Beide auteurs zijn hoog­
leraar aan de Afdeling
Economie van de Faculteit
der Rechtsgeleerdheid,
Universiteit Leiden.

598

ESB 17

Werknemers kunnen via de levensloopregeling
fiscaalvriendelijk een spaarpot opbouwen. Ze mogen
maximaal twaalf procent van het bruto salaris per
jaar inleggen, tot een maximum van 210 procent
van het jaarloon. Dat bedrag kan vervolgens wor­
den gebruikt om een periode verlof op te nemen.
Zo kan een deelnemer aan de regeling bijvoorbeeld
gedurende drie jaar zeventig procent van het in­
komen onttrekken aan zijn levensloopspaarpot.
Vanzelfsprekend kan een deelnemer ook minder
sparen of het saldo in deeltijd opnemen en de verlof­
duur navenant beperken.
Of deelname aan de levensloopregeling financieel
aantrekkelijk is, hangt van vele factoren af. De
fiscale ondersteuning van de levensloopregeling
kan op drie punten voordelen opleveren voor de
deelnemers: de toepassing van de omkeerregel,
de levensloopverlofkorting en de vrijstelling van de
vermogensrendementsheffing.

Omkeerregel
Toepassing van de omkeerregel betekent dat de
inleg aftrekbaar is en dat bij opname vanuit de

november 2006

levensloopspaarpot belastingheffing plaatsvindt.
Een voordeel ontstaat als het marginale tarief dat de
werknemer bij aftrek geniet hoger is dan het tarief
dat te zijner tijd op de opname van toepassing is.
Nu zal het effect van de omkeerregel in geval van
de levensloopregeling nogal bescheiden blijken te
zijn, omdat het tarief bij opname van het levens­
looptegoed veelal niet lager zal zijn dan bij inleg. Ter
illustratie: voor alle personen met een inkomen van
meer dan 74.611 euro (10/7 x de hoogste belasting­
schijf) ontstaat bij een opname van zeventig procent
van het loon geen voordeel uit de omkeerregel. Ook
alle personen met een inkomen in de eerste tarief­
schijf zullen tijdens een verlofperiode geen tarief­
effect ervaren. Voor de andere inkomensgroepen is
het fiscale voordeel van de omkeerregel bescheiden,
omdat het verschil tussen het aftrektarief en het
uitkeringstarief klein is. Het tariefvoordeel kan zelfs
omslaan in een nadeel als het inkomen van betrok­
kene tussen het moment van inleg en het moment
van opname fors gestegen is. Zelfs bij een opname
van zeventig procent zou het belastbaar inkomen
hoger kunnen zijn dan op het moment van inleg.
Bovendien worden belastingplichtigen – ook zonder
gebruik te maken van de levensloopregeling – in de
gelegenheid gesteld om inkomen (in de tijd) te ver­
plaatsen naar een lager belastingtarief. Zo kunnen
belastingplichtigen fluctuerende jaarinkomens over
maximaal drie aaneengesloten jaren middelen voor
de inkomstenbelasting. Volgens Jongen en Kooiman
ervaren lagere inkomens na middelen in de praktijk
geen enkel voordeel van de omkeerregel (Jongen &
Kooiman, 2004).

Extra heffingskorting
Het gebruik van de levensloopregeling wordt gesti­
muleerd door de levensloopverlofkorting. Deze hef­
fingskorting kan worden gebruikt zodra het levens­
loopsaldo wordt aangewend voor onbetaald verlof.
De korting bedraagt 185 euro per gespaard jaar. Het
financiële voordeel van de levensloopverlofkorting
kan fors oplopen. Zo bedraagt de extra heffingskor­
ting 2.770 euro voor deelnemers die over vijftien
jaar een levensloopspaarpot opbouwen ter grootte
van 210 procent van het jaarinkomen. Ook bij veel
kleinere stortingen over dezelfde periode wordt dit
voordeel gerealiseerd.
De extra heffingskorting voor de levensloopregeling
is een vast bedrag. Daardoor is deze faciliteit rela­
tief interessant voor de lagere inkomens. Anderzijds
kunnen heffingskortingen om verschillende redenen
hun doel niet bereiken. Niet alle rechthebbenden
zullen deze korting aanvragen wegens onvoldoende
bekendheid bij de doelgroep of de kortingen kunnen
niet (volledig) worden verrekend met belastingbe­
talingen (‘verzilveringsproblematiek’). Zo zorgt de

figuur 1

3,0

Fiscaal voordeel levensloopregeling versus spaarloonregeling bij maximaal
gebruik van beide regelingen (% van het inkomen)

%
effect lager marginaal tarief
vrijstelling VRH
voordeel extra heffingskorting
spaarloon

2,5
2,0
1,5
1,0

ESB 17

november 2006

114.000

102.000

120.000

belastbaar inkomen

108.000

90.000

96.000

84.000

72.000

78.000

60.000

66.000

54.000

42.000

48.000

36.000

0,0

24.000

0,5

30.000

Figuur 1 geeft een overzicht van het voordeel van
de levensloopregeling voor verschillende inkomens­
niveaus. Hierbij is uitgegaan van de maximale inleg
van twaalf procent en de maximale opbouw van
210 procent van het jaarinkomen. We veronderstel­
len een rendement van vier procent per jaar, waar­
door 14,2 jaren nodig zijn om het inlegplafond te
bereiken. Opname is gebaseerd op zeventig procent
van het loon gedurende drie jaar. In de berekening
is ervan uitgegaan dat de vrijstelling in box 3 nog niet
is benut. Het netto voordeel is uitgedrukt in procen­
ten van het totale inkomen verdiend gedurende de
17,2 jaar van inleg en ontsparing. Aangenomen is dat
er sprake is van een constant salaris (in reële termen).

Werknemers kunnen niet gelijktijdig deelnemen aan de levensloopregeling en de
spaarloonregeling. Ze zullen bij de keuze tussen levensloop en spaarloon een afwe­
ging maken welke regeling het beste voor hen uitpakt en wat ze kunnen missen.
Bij gelijke inleg is deelname aan de spaarloonregeling in combinatie met sparen
in box 3 voordeliger dan deelname aan de levensloopregeling. Dat voordeel is
eenvoudig te berekenen. Voor 2006 bedraagt het maximaal in te leggen spaar­
loon 613 euro. Dat betekent dat het belastingvoordeel afgerond 210 euro per
jaar bedraagt voor personen met een belastbaar inkomen tot 17.046 euro. Voor
personen met het hoogste belastingtarief bedraagt het voordeel 319 euro per
jaar. Dat voordeel is op jaarbasis hoger dan dat van de levensloopverlofkorting
(185 euro per gespaard jaar). Ook voor de spaarloonregeling geldt dat geen
vermogensrendementsheffing wordt geheven.
Figuur 1 laat zien dat de spaarloonregeling veelal een fiscaal aantrekkelijker
alternatief is. Zelfs bij een maximale inleg in de levensloopregeling blijft het
fiscale voordeel voor lagere inkomens procentueel geringer dan het voordeel van
de spaarloonregeling (althans, zonder specifiek tariefeffect). Vanaf een inkomen
van circa 35.000 euro kan de levensloopregeling een groter voordeel opleveren

18.000

Totaal voordeel

Fiscaal voordeel spaarloonregeling

6.000

Het derde voordeel is dat het spaartegoed van de
levensloopregeling is vrijgesteld van de vermogensren­
dementsheffing. Lagere inkomens zullen veelal geen
voordeel van deze faciliteit hebben, aangezien deze
groep toch al niet vaak zal worden aangeslagen voor
box 3; het aanwezige vermogen zal veelal lager liggen
dan de generieke vrijstellingsgrens van 19.698 euro
per persoon. Echter, voor veelverdieners kan het
voordeel nogal oplopen. Zo kan de minister-president
met een jaarinkomen van circa 140.000 euro per jaar
16.800 euro belastingvrij sparen via de levensloop­
regeling. Bij een jaarlijks rendement van vier procent
is zijn spaarpot dan na 14,2 jaren aangegroeid tot
294.000 euro (210 procent van het jaarinkomen). Als
gevolg van de geboden faciliteit voor levensloopspa­
ren bedraagt de extra vrijstelling dus 274.302 euro
(= 294.000 euro – 19.698 euro). Indien we er
vervolgens van uitgaan dat de levensloopspaarpot
in drie jaar wordt afgebouwd, dan bedraagt het
fiscale voordeel van de extra vrijstelling gemiddeld
1.449 euro per jaar, gemeten over de gehele looptijd
van sparen en opnemen samen, ofwel 1,0 procent
van het inkomen in deze periode.
Voor een zuivere vergelijking moet nog wel in be­
schouwing worden genomen dat de beleggingsresul­
taten binnen de levensloopregeling progressief belast
zullen worden op het moment van opname (box 1).
Als daarentegen uit het netto-inkomen zou worden
gespaard, vallen de beleggingsopbrengsten in box 3.
Indien we hiervoor corrigeren daalt het belasting­
voordeel in het voorbeeld van de minister-president
naar 741 euro per jaar, ofwel 0,5 procent van het
bruto inkomen.

12.000

Vrijstelling vermogensrendementsheffing

De extra heffingskorting van de levensloopregeling levert relatief het meest op
voor lage inkomens. Rond de belastingschijfgrenzen kunnen deelnemers voor­
deel hebben van een lager marginaal tarief bij opname dan bij inleg. Dit partiële
effect is met een procentpunt relatief groot voor personen met een inkomen
tussen 52.228 euro en 74.611 euro. Bij de middeninkomens en hogere inko­
mens legt de vrijstelling van de vermogensrendementsheffing meer gewicht in de
schaal. Samengenomen blijkt het gemiddelde fiscale voordeel van de levensloop­
regeling over een lang inkomenstraject circa 0,6 à 0,8 procent van het inkomen
te bedragen.
Merk overigens op dat het effect van de vrijstelling van de vermogensrendements­
heffing niet steeds verder toeneemt naarmate het inkomen hoger wordt. Dit is
het gevolg van twee tegen elkaar inwerkende effecten. Enerzijds neemt het fis­
cale voordeel toe met de inkomenshoogte als gevolg van de hogere bedragen die
kunnen worden gespaard en daardoor buiten de vermogensrendementsheffing
blijven. Anderzijds worden de beleggingsresultaten van de levensloopspaarpot op
het moment van opname in box 1 belast tegen een progressief tarief, en dus niet
tegen het lage tarief van dertig procent van box 3. Anders dan nogal eens wordt
aangenomen, is de levensloopregeling in relatieve zin dus niet voornamelijk inte­
ressant voor de hogere inkomens. Gemeten in euros is het voordeel voor hogere
inkomensgroepen wel groter. Bij een gunstig tariefeffect kan bij een inkomens­
niveau van 74.000 euro het jaarlijkse voordeel oplopen tot circa 1.350 euro.
Overigens kunnen in specifieke gevallen de voordelen van de levenslooprege­
ling aanzienlijk groter zijn. Dat geldt in ieder geval voor werknemers die voor­
heen geen recht hadden op betaald ouderschapsverlof – met name werkne­
mers in de marktsector – en nu gebruik kunnen maken van een substantiële
ouderschapsverlofkorting.

0

samenloop van de arbeidskorting met de algemene
heffingskorting er nu al voor dat alleenstaande
minimumloners geen belasting meer betalen. Naast
de levensloopverlofkorting kan er ook recht bestaan
op een ouderschapsverlofkorting. Deze korting geldt
voor belastingplichtigen die gebruik maken van het
recht op ouderschapsverlof en daarvoor de levens­
loopregeling aanwenden. De ouderschapsverlofkorting
bedraagt bij voltijds verlof vijftig procent van het
wettelijk minimumloon per werkdag.

599

als aanzienlijke bedragen worden gespaard. Dat komt vooral door de vrijstelling
van de vermogensrendementsheffing.

Beleidsopties
Op korte termijn zou het aantal deelnemers aan de levensloopregeling sterk
vergroot kunnen worden door het spaarloon in de levensloop te integreren. Het
is een gemiste kans dat dit niet reeds bij de start van de regeling is gebeurd.
Omdat er in deze optie geen nieuwe bedragen meer in het spaarloon worden
ingelegd ontstaat budgettaire ruimte. Deze ruimte zou kunnen worden ingezet
om de levensloopverlofkorting te verhogen, waardoor het voordeel van de levens­
loopregeling vooral voor lagere inkomensgroepen zal toenemen.
Ook kan de aantrekkelijkheid worden bevorderd door meer (cao-)afspraken
over bijdragen door werkgevers aan levensloop. Daarbij vormt het echter een
belemmering dat werkgeversbijdragen ook ten goede moeten komen aan werk­
nemers die niet deelnemen aan de levensloopregeling. Het zou wettelijk mo­
gelijk kunnen worden gemaakt om werkgeversbijdragen te oormerken voor de
levensloopregeling.
Voorts zouden de aanwendingsmogelijkheden van de levensloopregeling kunnen
worden uitgebreid. Daarbij valt te denken aan het gebruik tussen banen in, het
opvangen van een inkomensverlies bij aanvaarding door oudere werknemers van
een minder belastende functie, of bij een overgang van werknemerschap naar
ondernemerschap, bijvoorbeeld als zelfstandige zonder personeel.
Het probleem is echter, althans volgens sommige critici, dat de regeling in feite
een ongerichte subsidiëring van vrije tijd is. Ook een uitbreiding en verbreding
van de levensloopregeling betekent nog niet dat de regeling daadwerkelijk meer
gebruikt zal worden voor zorg, scholing of transities op de arbeidsmarkt, zoals
aanvankelijk de bedoeling was, maar juist meer voor vervroegde uittreding. Dat
zou opgelost kunnen worden door de fiscale faciliëring van de regeling te diffe­
rentiëren en meer te richten op de aanwendingen waarmee ook maatschappelijke
belangen zijn gemoeid die fiscale ondersteuning rechtvaardigen, zoals investe­
ringen in kennis, zorg voor kinderen en mantelzorg (Goudswaard en Riemens,
2004). Aanwending van levenslooptegoeden voor educatief verlof zou bijvoor­
beeld gestimuleerd kunnen worden door een hogere heffingskorting, terwijl bij
gebruik voor vervroegde uittreding een heffingskorting achterwege blijft. Nadeel
van een verdergaande differentiatie in de fiscale ondersteuning is wel dat er
meer controle op het gebruik van de regeling noodzakelijk wordt, waardoor de
administratieve lasten toenemen.

Conclusie
Het financiële voordeel van de levensloopregeling is beperkt, maar wel groter dan
eerdere analyses suggereerden. Voor de meeste werknemers bedraagt het maxi­
male jaarlijkse voordeel van de levensloopregeling tussen de 185 en 500 euro.
Als geprofiteerd kan worden van verschillen in marginale tarieven bij inleg en
opname kan dat voordeel oplopen tot meer dan 1.000 euro. Samengenomen
blijkt het gemiddelde fiscale voordeel van de levensloopregeling bij maximale
inleg over een lang inkomenstraject circa 0,6 à 0,8 procent van het inkomen te
bedragen. Anders dan vaak wordt betoogd, loopt het voordeel van de levensloop­
regeling in de meeste gevallen niet op met het inkomen. In die zin gaat het dus
niet om een ‘speeltje voor de rijken’.
Het wekt geen verwondering dat nog maar weinig werknemers de overstap heb­
ben gemaakt van spaarloon naar levensloop. Tot een inkomensniveau van circa
35.000 euro is het spaarloon voordeliger. Bij inkomens boven de 35.000 euro is
levensloop voordeliger, maar alleen bij een forse inleg en ook dan is het verschil
niet groot. De vooruitzichten voor de levensloopregeling in de huidige vorm zijn
op korte termijn dus niet zo gunstig. Er zijn verschillende mogelijkheden om de
levensloopregeling aantrekkelijker en effectiever te maken. Spaarloon en le­
vensloop zouden geïntegreerd moeten worden. De verlofkorting kan dan worden
verhoogd en eventueel gedifferentieerd naar de aard van de aanwending. Er is
immers geen reden om vervroegde uittreding te subsidiëren. Het aantal aanwen­
dingen zou kunnen worden uitgebreid en tenslotte zou een geoormerkte werk­
geversbijdrage mogelijk kunnen worden gemaakt.

600

ESB 17

november 2006

Literatuur
Goudswaard, K.P., en T.D. Riemens (2004) Levensloopbeleid:
hype of noodzaak?, ESB, 89 (4427), 3-6.
Jongen, E., en P. Kooiman (2004) Voorgenomen levensloop­
,

regeling biedt weinig voordeel, ESB 89 (4429), 129-131.
Nelissen, J.H.M. (2005) Levensloopregeling financieel gezien
nauwelijks interessant. Praktijkblad Arbeidsvoorwaarden nr. 3, 4-7.

Auteurs