Het paard van Troje op de
arbeidsmarkt?
De nieuwe wet op de arbeidsvoorziening moet verbetering brengen in de wederzijdse
afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Door enerzijds het bestuur van de
arbeidsbureaus mede in handen te geven van de sociale partners en anderzijds de
organisatie te decentraliseren, wil men de betrokkenheid van werkgevers en werknemers
op bedrijfsniveau vergroten. Of het dubbele doel van een doelmatige en rechtvaardige
allocatie op de arbeidsmarkt wordt bereikt, hangt sterk af van de wijze waarop de sociale
partners en de gemeenten met hun nieuw verworven macht omgaan. Dit artikel verkent
de voetangels en klemmen van de voorgestelde ‘tripartisering’ van de arbeidsvoorziening.
DRS. P.A. HEIJ* – MR. J.W. VAN ULDEN**
Inleiding
Als de Tweede Kamer akkoord gaat met het voorstel
voor de nieuwe wet op de arbeidsvoorziening worden werkgevers, werknemers en overheid gezamenlijk verantwoordelijk voor de arbeidsvoorziening (arbvo): de zogenoemde
tripartisering. De drie partijen hebben elkaar al eerder op
dit gebied gevonden, getuige het eenstemmige SER-advies dat in 1984 het licht zag1. Toch mag niet al te vroeg
worden gejuicht, omdat in het wetsvoorstel’slechts’ het kader wordt aangegeven waarbinnen de partijen op dit heikele gebied moeten samenwerken.
Essentiele vragen betreffende de spelregels die binnen
dit kader in acht moeten worden genomen, zijn nog onbeantwoord. We moeten voorkomen dat een paard van Troje op de arbeidsmarkt wordt binnengehaald. Het mag niet
gebeuren dat onder het mom van consensus bevorderen
het instrumentarium van het arbvo-beleid wordt ontkracht.
Om dit paard van Troje buiten de poorten van de arbeidsmarkt te houden worden in dit artikel enkele spelregels voor
de drie betrokken partijen opgesteld.
Het decor
De arbeidsmarkt is in beweging. Ten opzichte van het
begin van de jaren tachtig doen zich twee opvallende veranderingen voor:
– een verscherping van de problematiek van de moeilijk
vervulbare vacatures;
– een toenemend aandeel van langdurig werklozen in het
werklozenbestand.
Deze twee ontwikkelingen zijn in de doelstelling van de
tripartisering van de arbeidsvoorziening terug te vinden. De
operatie moet immers een doelmatige en rechtvaardige allocatie op de arbeidsmarkt tot stand brengen. Het doelma-
1056
tigheidsstreven staat daarbij in verband met de problematiek van de moeilijk vervulbare vacatures, terwijl de rechtvaardigheidsoverweging vooral in het teken staat van het
‘doelgroepenbeleid’ en – als onderdeel daarvan – de bestrijding van de langdurige werkloosheid.
Moeilijk vervulbare vacatures
In toenemende mate worden knelpunten gesignaleerd
bij het vervullen van vacatures in het bedrijfsleven. Ongeveer 46% van alle vacatures in 1986 kon als ‘moeilijk vervulbaar’ worden betiteld (zie de tabel). De metaal en elektrotechnische Industrie (metalektro) vormt daarop geen uitzondering, getuige de schaarste aan monteu’rs, lassers en
verspaners .
Uit tabel blijkt dat de problematiek van de moeilijk vervulbare vacature over (bijna) alle beroepsgroepen in korte
tijd aanzienlijk is verscherpt. De verwachting is dat deze
ontwikkeling zich doorzet. Immers, de technologie schrijdt
in hoog tempo voort, waardoor functie-eisen voortdurend
van karakter veranderen. De kloof tussen gevraagde en
aangeboden beroepskwalificaties dreigt groter te worden.
Daarnaast leidt de demografische ontwikkeling ertoe dat
het aanbod van jongeren in de nabije toekomst zal afnemen, omdat de bevolking vergrijst3.
Het gevolg van het ontstaan van moeilijk vervulbare vacatures is dat de economische groei wordt belemmerd en,
in het verlengde daarvan, de creatie van nieuwe arbeidsplaatsen stagneert. Bovendien tasten moeilijk vervulbare
* Hoofd afdeling Arbeidsmarkt/Arbeidsverhoudingen van de Vereniging voor de Metaal- en Elektrotechnische Industrie FME.
** Algemeen secretaris Sociale Zaken van de Vereniging FME.
1. Sociaal Economische Raad, Advies Arbeidsvoorzieningswet,
nr. 19, Den Haag, 1985.
2. Bureau voor Economische Argumentatie, Een onderzoek naar
de achtergronden van moeilijk vervulbare vacatures, Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid, W 29, Den Haag,
maart 1988.
3. J.H.M. Donders, H. van der Graaff, R. Jonkers en A.H.J. Kolnaar, Sociaal-economische aspecten van demografische ontwikkelingen, ESB, 6 januari 1988, biz. 42.
label. Openstaande en moeilijk vervulbare vacatures naar
beroepsgroep, 1983-1986.
Schema. De organisatie van de arbeidsvoorziening nieuwe stijl
Aantal vacatures Waarvan moeilijk
x 1.000
1982
1988
Centraal Bestuur
Arbeidsvoorziening
vervulbaar (%)
1982
1988
centrale
overheid
Wetenschappelijke
e.a. vakspecialisten
Beleidsvoerende en hogere
leidinggevende functies
4,9
14,5
30
0,7
3,3
2,0
2,1
43
21
35
14
28
40
36
33
37
50
partners
48
Overige beroepen
wv.:
4,6
2,0
10,7
6,7
6,5
24,1
– metaal- en elektrotechnici
4,6
8,3
38
51
1,0
3,6
10
75
Administratieve functies
Commerciele functies
Dienstverlenende functies
Regionaal Bestuur
Regionaal Bestuur
gemeenten regionale
sociale
gemeenten regionale
sociale
partners
partners
– metselaars, timmerlieden
e.a. bouwwakarbeiders
landelijke
sociale
1
GAB
GAB
1
GAB
GAB
Bron: CBS.
vacatures de winstgevendheid van het bedrijfsleven aan
doordat orders niet of te laat worden uitgevoerd, en doordat door middel van duur overwerk of uitzendarbeid in de
lacunes in het personeelsbestand moet worden voorzien.
Ten slotte drijft schaarste op deelsegmenten van de arbeidsmarkt de uurlonen op. Illustratief is dat in een beroepsgroep als het loodgieterswerkdefeitelijkeuurtarieven
ver boven de formele cao-uurlonen liggen. Zelfs in het informele circuit zijn de betaalde uurlonen (veel) hoger dan
de cao-tarieven4.
Langdurig werklozen
Een tweede verschijnsel op de arbeidsmarkt is het grote aantal langdurig werklozen (langer dan een jaar werkloos). Er is sprake van tweespalt in het werklozenbestand:
enerzijds een groep werklozen die snel naar het reguliere
arbeidscircuit doorstroomt en anderzijds een kern van
doorgaans ongeschoolde werkzoekenden die niet of nauwelijks bemiddelbaar is.
De daling van de werkloosheid in 1985 en 1986 heeft
vooral het bestand van kortstondig werklozen verkleind.
Het relatieve aandeel van de langdurig werklozen in het bestand is door deze ontwikkeling sterk toegenomen. In 1986
bedroeg het aandeel van deze groep in het werklozenbestand al 54% (1982 31%).
Deze ontwikkeling is zorgelijk. In de eerste plaats voor
de langdurig werkloze zelf, die in een vicieuze cirkel dreigt
te raken. Juist omdat hij lang als werkzoekende staat ingeschreven, worden zijn kansen om binnen afzienbare tijd
een baan te vinden sterk gereduceerd. lemand die langer
dan drie jaar als werkloos staat ingeschreven heeft slechts
een kans van 33% om binnen het jaar emplooi te vinden5.
In de tweede plaats baart de omvang van de langdurige
werkloosheid zorgen omdat deze groep nog nauwelijks tot
het bemiddelbare aanbod mag worden gerekend, waardoor de problematiek van de moeilijk vervulbare vacatures
wordt aangescherpt en het loonniveau wordt opgeduwd.
De omvorming van de arbeidsvoorziening
De combinatie van moeilijk vervulbare vacatures en een
hardnekkige langdurige werkloosheid stelt de bemiddelende instanties voor een zware taak. Naar de mening van
werkgevers, werknemers en overheid is de bestaande
arbvo-organisatie niet op de nieuwe situatie op de arbeidsmarkt toegesneden. De situatie op de arbeidsmarkt vraagt
om een gei’ntegreerde aanpak, terwijl de realiteit is dat sociale partners en de verschillende departementen vanuit
ESB 9-11-1988
hun eigen invalshoek beleid ontwikkelen. Bovendien is een
naar regio en sector gedifferentieerde benadering van de
arbeidsmarkt nodig, terwijl de bestaande arbeidsvoorziening een sterk centralistische structuur kent.
In het wetsvoorstel voor de tripartisering worden voorstellen gedaan, waardoor de arbvo-organisatie beter op de
nieuwe eisen die de arbeidsmarkt stelt kan inspelen. De
belangrijkste voorstellen betreffen de decentralisatieen de
verbreding van het takenpakket van de arbvo-organisatie.
Decentralisatie
De huidige arbvo-organisatie wordt centraal vanuit het
Ministerie van Sociale Zaken bestuurd. De uitvoering van
het beleid is gespreid over provincies en gewesten6. In het
wetsvoorstel wordt de huidige arbvo-organisatie tot een gedecentraliseerde organisatie omgevormd. Er worden regionale organen gevormd met vergaande bestuurlijke bevoegdheden op de regionale arbeidsmarkten. In deze zogenoemde Regionale Besturen voor de Arbeidsvoorziening (RBA’s) hebben de sociale partners en vertegenwoordigers van de lagere overheden zitting, die gezamenlijk
verantwoordelijkheid voor het beleid dragen.
Vertegenwoordigers van deze drie partijen nemen op
landelijk niveau deel aan het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening (CBA). Het CBA signaleert ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, cob’rdineert het beleid en geeft
door middel van het opstellen van een meerjarig beleidsplan het brede kader aan dat door de regionale besturen
wordt ingevuld. Er is sprake van een wisselwerking tussen
het CBA en de RBA’s in plaats van (behoudens enkele uitzonderingen) een hierarchische verhouding7. De Gewestelijke Arbeidsbureaus voeren het beleid uit.
4. C.C. Koopmans, De informele arbeidsmarkt. Een onderzoek
naar de vraag, aanbod en prijzen, OSA-voorstudie nr. V 27, juli
1988.
5. Aangehaald in: Commissie Economische Deskundigen, Rapport flexibiliteit van de arbeidsmarkt en werkloosheid, SER, nr. 6,
1987, biz. 67.
6. De oude organisatiestructuur wordt gekenmerkt door een Cen-
trale Dienst die vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Van boven af’ de districtsbesturen en arbeidsbureaus
bestuurde. De districtskantoren volgen de lijnen die centraal wor-
den uitgezet, en geven nadere invulling per district/provincie door
middel van het opstellen van regionale plannen. Bovendien hebben zij een coordinerende en toezichthoudende functie voor de
uitvoerende GAB’s.
7. Een uitzondering wordt gemaakt voor het verlenen van een ontslagvergunning door de directeur van het Arbeidsbureau. Deze
bevoegheid blijft hij aan het centrale niveau van het Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontlenen.
1057
Verbreding
Met takenpakket van de nieuwe arbvo-organisatie wordt
aanmerkelijk verbreed en met andere vormen van arbeidsmarktbeleid gemtegreerd. In de huidige situatie maakt bij
voorbeeld het scholingsbeleid maar een klein deel uit van
het takenpakket van de arbvo-organisatie. Het beroepsonderwijs valt bij voorbeeld onder de competentie van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. Het wetsvoorstel geeft aan de arbvo-organisatie een veel ruimer werkterrein, namelijk “alle activiteiten die direct of indirect de allocatie van de arbeid ten doel hebben dan wel de allocatie
bevorderen”8.
Een eerste gevolg is dat alle vormen van bemiddelen tot
de bevoegheid van de arbvo-organisatie gaan behoren:
“Het heeft betrekking op de activiteiten van werkzoekenden, de personeelsvoorziening van bedrijven en de diverse vormen van intermediaire dienstverlening, die vanuit de
publieke sfeer of op basis van particulier initiatief worden
ondernomen”9. Opmerkelijk is dat de arbvo-organisatie taken toebedeeld krijgt in de sfeer van de personeelsvoorziening. Het lijkt niet waarschijnlijk dat de wetgever hiermee rechtstreekse bemoeienis met het personeelsbeleid
van bedrijven beoogt. Dat zou niet in onze economische
orde passen. Maar de brede taakomschrijving geeft wel
alle ruimte voor interpretatieverschillen tussen de betrokken partijen.
Een tweede gevolg is dat de arbvo-organisatie een centrale rol krijgt toebedeeld in de ordening van de markt. Uitzendbureaus en andere bemiddelaars op de arbeidsmarkt
moeten voortaan voor een vergunning bij het CBA aankloppen.
Poort wijd open voor hetpaard__________
De ontwikkelingen op de arbeidsmarkt dwingen tot een
organisatie die flexibel is en snel op ontwikkelingen kan inspelen. De voorstellen in de arbeidsvoorzieningswet bieden hiertoe volop de mogelijkheid. De decentralisatie
maakt het mogelijk om een op deelsegmenten van de arbeidsmarkt gericht beleid te voeren. In de woorden van het
wetsvoorstel: “Een ruime bevoegheid voor beleids- en besluitvorming op regionaal niveau zal de effectiviteit van het
beleid gunstig kunnen bemvloeden, onder andere doordat
de afstand relatief kleiner is tussen degenen die bij de besluitvorming zijn betrokken en degenen die als ‘producenten’ en ‘consumenten’ bij de uitvoering zijn betrokken”10.
De verbreding van het werkterrein van de arbvo- organisatie maakt het mogelijk om het over verschillende departementen en organisaties verbrokkelde arbeidsmarktbeleid
samen te brengen en op elkaar af te stemmen.
De tripartisering schept de voorwaarden om een doelmatiger en rechtvaardiger allocatie op de arbeidsmarkt tot
stand te brengen. De Vereniging voor de Metaal- en Elektrotechnische Industrie FME staat dan ook volledig achter
het wetsvoorstel. De voortgang in de discussie over de arbeidsvoorziening nieuwe stijl mag dan ook niet stoppen,
zeker niet gezien de knelpunten die zich momenteel op de
arbeidsmarkt voordoen. Maardeze opstelling betekent niet
dat de ogen voor een belangrijk gevaar worden gesloten.
Het is namelijk mogelijk dat de sociale partners en de overheld slagen er niet in slagen om de ruimte die de tripartisering hen biedt constructief op te vullen. Er zijn twee elementen in het wetsvoorstel die dit gevaar veroorzaken:
– de decentralisatie leidt ertoe dat meer ruimte voor interpretatieverschilen wordt geboden, omdat.de verantwoordelijkheid gelijktijdig toeneemt en van een naar drie
partijen wordt verschoven;
– de verbreding van het werkterrein van de arbvo-organisatie geeft meer voer voor discussie. De kans is niet
1058
denkbeeldig dat de betrokken partijen vechtend over het
tapijt rollen.
In bestuurlijk opzicht worden aan de partijen alle mogelijkheden geboden om ‘dwars te liggen’. Zo zou de centrale overheid haar zeggenschap over de omvang van het
budget dat zij jaarlijks aan de arbvo-organisatie ter beschikking stelt, kunnen misbruiken om de zaken naar haar hand
te zetten. Met andere woorden: de minister stuurt mee via
de begroting. Die zeggenschap is overigens beperkt. Het
wordt de minister niet eenvoudig gemakkelijk om de rijksbijdrage aan te passen. Daarvoor is namelijk zowel een
wetsvoorstel in het kader van de begroting nodig als een
voorstel tot wijziging van de Arbeidsvoorzieningswet.
Bovendien biedt de nieuwe arbvo-organisatie de partijen volop de mogelijkheid om machtposities op te bouwen
en strategische bondgenootschappen aan te gaan. De geboden ruimte mag erechter niet toe leiden dat werkgeversen werknemersorganisaties zich in hun stellingen gaan ingraven. Een van de ongewenste gevolgen daarvan zou
kunnen zijn dat het machtscentrum op het gebied van de
arbeidsvoorziening van de sociale partners naar de gemeenten verschuift. De lagere overheden zouden de ene
keer de balans naar de kant van de werkgevers kunnen laten doorslaan en de andere keer naar de werknemers.
De vraag is of deze sleutelpositie voor de lagere overheden gewenst is en of de gemeenten deze macht goed
zullen gebruiken. In ieder geval moet worden voorkomen
dat de lagere overheden zich door hun eigen financiele belang laten leiden, bij voorbeeld door de arbeidsbemiddeling vooral op bijstandstrekkers te richten.
Om de kansen te benutten die de tripartiseringsoperatie
biedt om de aansluiting tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt te verbeteren moeten spelregels worden opgesteld.
De spelregels
De spelregels moeten zorgen voor vroegtijdige consensus tussen de partijen over de uitvoering van de taken van
de nieuwe arbvo-organisatie. Naar de mening van de Vereniging FME zijn de belangrijkste regels:
– zorg voor taakverdeling en samenwerking met andere
partijen;
– maak geen misbruik van de marktordenende bevoegdheden;
– los de spanning tussen doelmatig en rechtvaardig bemiddelen op door middel van de inzet van scholing en
subsidies;
– maak gebruik van de mogelijkheden om sectoraal te bemiddelen, maar zorg er tegelijkertijd voor dat de arbvoorganisatie zich niet van de ondernemer vervreemdt;
– maak van de verdeling van de jaarlijkse toekenning van
scholingsgelden geen periodiek slagveld.
Taakverdeling en samenwerking
De tripartiseringsoperatie heeft een instrumenteel karakter. De bedoeling van de nieuwe arbvo-organisatie is
om de bemiddeling ‘doelmatigeren rechtvaardiger’ te laten
verlopen en te ondersteunen waar dat gewenst wordt. Het
is dan ook geen wet van Meden en Perzen dat de bemiddeling per se via het Gewestelijk Arbeidsbureau moet gebeuren.
8. Wetsvoorstel Arbeidsvoorzieningenwet, Tweede Kamer, Vergaderjaar 1987-1988, 20 569, toelichting biz. 10.
9. Idem.
10. Wetsvoorstel Arbeidsvoorzieningenwet, Tweede Kamer, Vergaderjaar 1987-1988, 20 569, toelichting biz. 10.
Deze taakopvatting heeft als consequentie voor het handelen dat de arbeidsbureaus moet een eigen marktsegment en specialisatie worden ontwikkeld. Dat is een voorwaarde om het voortbestaan van de arbeidsbureaus in een
concurrerende markt veilig te stellen. De contouren van dit
segment zijn voor een belangrijk deel al duidelijk. Deze
hoofdtaak bestaat uit de bemiddeling en scholing van ingeschreven werkzoekenden en het marktgericht vervullen
van vacatures. Deze doelstelling moet worden uitgevoerd
onder erkenning van de belangrijke functies die andere bemiddelaars (wervings- en selectiebureaus, uitzendbureaus) en andere wervingskanalen (advertenties, eigen re11
laties van de werkgever, eigen personeel e.d.) hebben
Geen misbruik van marktordenende bevoegdheden
In het wetsvoorstel wordt grote waarde gehecht aan de
stimulerende rol die van een toeneming van de concurrentie op de bemiddelingsmarkt kan uitgaan. Het wetsvoorstel
bevordert dan ook op verschillende manieren de concurrentie en plaatst daarbij de arbvo-organisatie als een spin
in het web.
Ten eerste wordt de monopoliepositie van de arbvo-organisatie met betrekking tot de bemiddeling opgeheven.
Dit gebod berust op de Arbeidsbemiddelingswet uit 1930.
Daarbij gold toentertijd de overweging dat in de relatie tussen werkzoeker en bemiddelaar sprake is van een zeer ongelijke machtsverhouding, waar de laatste partij mogelijkerwijs van kan profiteren12. Van een geheel openstellen
van de markt is nu evenwel ook geen sprake. De bemiddeling wordt gebonden aan een vergunning, die door de
arbvo-organisatie al dan niet wordt verleend.
Ten tweede wordt de bijdrage van het uitzendwezen aan
het goed functioneren van de arbeidsmarkt positief gewaardeerd13. De daad bij het woord voegend luidt het voorstel om de strikte reglementering van de Wet op het ter beschikking stellen van arbeidskrachten te laten vervallen.
Het uitzendwezen wordt onder het soepeler regime van de
Arbeidsvoorzieningswet gebracht. Dit betekent dat niet de
wetgever de vergunning verleent of weigert, maar de nieuwe arbvo-organisatie.
Ten derde wordt de arbvo-organisatie de gelegenheid
geboden om sectorale vormen van bemiddeling te initieren
die onder het beheer van werkgevers en werknemers binnen een bedrijfstak vallen. De consequentie voor de arbvoorganisatie is dat zij geen misbruik van haar bevoegdheden mag maken door de markt te monopoliseren in plaats
van te stimuleren. Terecht heeft de Toetsingscommissie
erop gewezen dat sprake is van een onzuivere constructie: aan een der marktpartijen (de eigen arbvo-organisatie,
maar indirect ook aan het uitzendbureau van de overheid
START) worden marktordenende bevoegdheden gegeven14. Deze constructie heeft toch wel erg veel weg van
het tot scheidsrechter benoemen van de aanvoerder van
de thuisspelende ploeg.
Doelmatigheid en rechtvaardigheid
Er lijkt een tegenstelling te bestaan tussen rechtvaardig
en doelmatig bemiddelen op de arbeidsmarkt. Zo beklemtonen de werknemersvertegenwoordigers sterk de plaatsing
van “groepen op de arbeidsmarkt die in een achtergestelde
positie verkeren”15, terwijl de werkgeversorganisaties het belang van de vacaturevervulling vooropstellen16. Van een tegenstelling is evenwel geen sprake als de arbvo-organisatie
erin slaagt om zowel kansloze als kansrijke werklozen in prijs
en kwalrteit concurrerend metelkaarte maken. Hiertoestaan
de arbvo-organisaties twee wegen open:
– scholing om de kwaliteit van de specifieke doelgroepen
te verhogen en hun concurrentiepositie op de arbeidsmarkt te verbeteren;
– subsidies waarmee de nadelen van een lager kwalificatieniveau tijdelijk worden gecompenseerd.
ESB 9-11-1988
Op deze twee manieren kan de arbvo-organisatie haar
twee doelstellingen – een rechtvaardige en een doelmatige bemiddeling – zonder fricties met elkaar verenigen.
Sectorgerichtheid
Het wetsvoorstel maakt sectorale vormen van bemiddeling mogelijk. Deze aandacht voor het sectorale beleid is
toe te juichen. Immers, de verschillen in economische ontwikkeling tussen sectoren zijn dermate groot dat in sommige gevallen de vraag kan worden gesteld of een landelijk
of zelfs regionaal beleid nog wel zoden aan de dijk zet. Bovendien kan een afstemming met hetarbeidsvoorwaardenbeleid van de sector plaatsvinden.
Het gevaar echter dat de sectorale bemiddeling de individuele ondernemer van zich vervreemdt indien zij te dicht
naar het bedrijfsniveau opschuift. Deze fout blijkt in de
praktijk snel te worden gemaakt. Bemiddelaars gaan voor
de individuele ondernemer interpreteren en schroeven
daarbij en passant de functie-eisen op17. Deze handelwijze vervreemdt de ondernemer van de arbvo-organisatie
(i.e. het GAB) omdat de bemiddeling niet effectief is en omdat zo de angst voor verplichte personeelsplanning door
de arbvo-organisatie wordt gevoed.
Het gevolg voorde sectorale bemiddeling doorde sociale partners van een bedrijfstak is dat moet worden volstaan
met het aangeven van karakteristieken van de sector en
het tijdig opvangen en doorgeven van signalen vanuit de
branche. Onderzoek in de metalektro heeft aangetoond dat
geen gemeenschappelijke trend valt aan te geven voor de
onderzochte vacatures. Zij lopen qua aard, aantallen en
gewenst tijdstip van vervulling te ver uiteen18. De bemiddelaar moet dus de nodige afstand tot het individuele bedrijfsniveau in acht nemen.
In bestuurlijk opzicht adviseren de sectorale bemiddelaars het RBA. Natuurlijk blijft de eindverantwoordelijkheid
voorde arbeidsvoorziening op regionaal niveau bij het RBA
liggen. Zij mag niet aan een sectorale uitvoerende instantie worden gedelegeerd. Immers, versnippering van verantwoordelijkheden over het RBA en sectorale instanties
betekent dat de landelijke samenhang van sectorale vormen van beleid verloren gaat en bestuurlijke lijnen ondoorzichtig worden.
Financiering van de scholing
In de meerjarenplanning wordt een bedrag van / 250
mln. aan de arbvo-organisatie ten behoeve van scholing
van werklozen en werkenden toegekend. Het ongerichte
karakter van dit bedrag lijkt een uitnodiging aan alle belanghebbenden om periodiek met elkaar de strijd aan te gaan
over de verdeling van deze gelden. Er moet worden voorkomen dat er op scholingsgebied een politieke arena ontstaat die een effectieve aanwending van scholingsgelden
vervolg op biz. 1063
11. Naar schatting schakelt slechts 21% van de bedrijven het arbeidsbureau in bij het vervullen van vacatures. Minder dan 12%
van de vacatures in het bedrijfsleven wordt via het arbeidsbureau
vervuld. Belangrijker aannamekanalen bleken advertenties (een
marktaandeel van 41%) en de externe relaties (16,5%) te zijn. In
de metalektro geldt zelfs dat van het arbeidsbureau vrijwel geen
gebruik wordt gemaakt. Zie Research voor Beleid, Arbeidsmarkt
metalektro: aansluiting van vraag en aanbod, Leiden, 1988, biz.
84.
12. Wetsvoorstel Arbeidsvoorzieningenwet, Tweede Kamer, Vergaderjaar 1987-1988, 20 569, biz. 51.
13. Idem, biz. 54.
14. Idem, Bijlage 3, biz. 12 e.v.
15. FNV, Werken in 2000, december 1987, biz. 12.
16. RCO, Ondernemingen en nieuwe arbeidsvoorzieningenwet,
apri!1988, biz. 10.
17. Research voor Beleid, op. cit., biz. 95.
18. Contactcentrum Onderwijs-Arbeid, Onderzoek arbeidsmarktfricties metaal- en elektrosector in Zeeland, april 1988.
1059
vervolg van biz. 1059
in de weg staat. Hiertoe zal vooraf tot overeenstemming
moeten worden gekomen over de criteria die bij de verdeling van de gelden moeten worden gebruikt19.
Het woord aan de drie partijen__________
Met is van groot belang dat het voorstel Arbeidsvoorzieningswet door de Tweede Kamer wordt geloodst. Immers,
de huidige arbvo-organisatie maakt het niet mogelijk om op
de snel veranderende arbeidsmarkt in te spelen. Er zal een
antwoord moeten worden gegeven op de segmentering
van de arbeidsmarkt, de verontrustende hoogte van de
langdurige werkloosheid en de sterke toename van het
aantal moeilijk vervulbare vacatures. Deze ontwikkelingen
en het antwoord dat daarop wordt gegeven zullen het beeld
van de arbeidsmarkt in de jaren negentig bepalen. Naar de
mening van de Vereniging FME biedt de tripartisering de
juiste organisatorische en inhoudelijke mogelijkheden om
ESB 9-10-1988
de problemen op de arbeidsmarkt op te lessen. Daar gaat
het per slot van rekening om.
De vraag is echter hoe de sociale partners en de overheden hun nieuwe verantwoordelijkheden zullen gebruiken en,
vooral, of zij tot een werkbare consensus kunnen komen om
de geboden beleidsruimte vruchtbaarte benutten? Het wetsvoorstel biedt alle ruimte om de arbeidsmarkt in een slagveld
te veranderen, wat ten koste zou gaan van de langdurige
werklozen en de economische groei. Maar het wetsvoorstel
biedt ook een kans om een breed draagvlak te creeren voor
het oplossen van de problemen. Het voorstel legt een zware verantwoordelijkheid op de sociale partners en de overheld. De drie partijen moeten hun verantwoordelijkheid nemen en zich nu richten op de praktische werkbaarheid van
het nieuwe pakket maatregelen. Zo wordt het paard van Troje buiten de poorten van de arbeidsmarkt gehouden.
P.A. Heij
______________________J.W. van Ulden
19. De Vereniging FME hanteert net profijtbeginsel als toetssteen.
Zie J.C. Blanker! en P.A. Heij, Scholing voor een concurrerend bedrijfsleven, ESB, 23 September 1987.
1063