Ga direct naar de content

Het Jaarverslag van De Nederlandsche Bank

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 2 1984

Geld- en kapitaalmarkt
Kredietverlening aan de overheid

OSb
7

Het Jaarverslag van
De Nederlandsche Bank
De sterke groei van de geldhoeveelheid
DRS. R.TH.V.M. POUW*

Inleiding
In het Algemeen Overzicht van het Jaarverslag 1983 van De Nederlandsche Bank
(DNB) spreekt de president zich enigszins
zorgelijk uit over de uitbundige monetaire
expansie in 1983. Hoewel de analyse en de
visie van dr. Duisenberg in het Algemeen
Overzicht als helder kan worden gekwalificeerd, zijn sommige passages die betrekking hebben op het grote monetaire beleid
(gericht op de geldhoeveelheid) minder
doorzichtig. De president geeft aan dat er
een zeker spanningsveld bestaat tussen het
op gang komend economisch herstel in de
marktsector, dat niets in de weg mag worden gelegd, en de hoge geldgroei die een gevaar zou kunnen opleveren voor het duurzame karakter van het economisch herstel.
Uit zijn betoog valt center niet goed te
destilleren wat uiteindelijk in het monetair
beleid de doorslag zal geven.
In het navolgende zal wat dieper op de
onderliggende oorzaken van de iiquiditeitscreatie in 1983 worden ingegaan. Tevens zullen de mogelijke monetaire ontwikkelingen voor 1984 worden gekenschetst. Indien de daarin besloten verwachting wordt bewaarheid, dan kan de kans op
een reactivering van de kredietrestrictie als
klein worden ingeschat.
Kredietverlening aan de private sector
Na jaren van teruggang vertoonde de totale kredietverlening door het bankwezen
aan de private sector in 1983 een iets hogere groei (zie label 1). De korte-kredietverle-

ning daarentegen liep daarbij wederom terug. Het groeitempo van de (middel)lange
uitzettingen verdubbelde bijna ten opzichte van het voorafgaande jaar tot ca. 6%.
De groei van de korte-kredietverlening
viel verder terug doordat de bedrijven in
1983 opnieuw op hun voorraden inteerden
en de omvangrijke voorfinanciering aan de
institutionele beleggers in het verslagjaar
achterwege bleef; deze losten per saldo af
1). Bij de (middel)lange uitzettingen trad er
een absolute dating op in de sfeer van de
grotere kredieten (omvang groter dan f. 2
mln.). Deze teruggang kan vermoedelijk
worden verklaard doordat bij de grotere op export gerichte – ondernemingen de
cash flow verbeterde, waardoor de behoefte aan externe middelen afnam. De toename in de (middel)lange uitzettingen kwam
vooral tot stand door een grotere kredietverlening (omvang tot f. 2 mln.) aan kleine
en middelgrote bedrijven, waar de bedrijfsresultaten nog onder druk staan.
De kredietverlening aan de gezinshuishoudingen nam ook wat meer toe dan in
1982. Met name de verstrekking van hypothecair krediet vertoonde een versnelling,
bij enig herstel op de woningmarkt en een
lagere rente dan in 1982. Daarnaast werden in 1983 veel lopende hypotheekcontracten met een hoge rente omgezet in contracten met een lagere rente. De consumptieve kredietverlening vertoonde voor het
derde achtereenvolgende jaar een verdere
– absolute – daling en weerspiegelt de
nog steeds sombere inkomensperspectieven en het terughoudend acceptatiebeleid
van het bankwezen.

Tabel I. Actief bedrijf van de geldscheppende instellingen
Stand per ultimo 1983
(in mln. gld.)

Mutaties in % per jaar
1981

Bankkrediet aan de private sector

1983

5

222.760

1982

3

4

5
5
8

3

3

1
5
7
26
6

waarvan:
85.210
71.990
65.560

– kort
– hypotheken op woningen
31.580

19

3
42

254.340

6

6

– overige (middel)lange uitzettingen

Lange uitzettingen bij de overheid
Bruto geldscheppend bedrijf

Bron: DNB Jaarverslag 1983, label 25

ESB 16-5-1984

Ook in het verslagjaar verleende het
bankwezen op grote schaal krediet aan de
overheid. Hoewel het groeitempo van de
lange uitzettingen aan de overheid (in de
vorm van onderhandse leningen en de aankoop van staatsobligaties) bijna halveerde
tot 26%, was de netto aanwas van overheidsschuld bij het bankwezen maar van
iets geringere omvang dan in het voorafgaande jaar (f. 6,6 mrd. versus f. 7,4 mrd.
in 1982).
Van de gevestigde overheidsschuld van
ca. f. 212 mrd. isnuruimf. 32 mrd. inhanden van het bankwezen. Deze ontwikkeling is volgens de president niet geheel zonder gevaren 2). De vragen die inzake deze
ontwikkeling moeten worden gesteld zijn
ten eerste hoelang het bankwezen zal doorgaanmet – op een dergelijke schaal – het
beleggen in overheidsschuld; ten tweede is
volgens Duisenberg aan de orde in hoeverre zij ermee zouden moeten doorgaan.
Met de eerste vraagstelling doelt de president op het tijdstip dat ook de private sector zich weer gaat melden als kredietvrager. In een dergelijke situatie zal de overheid haar beroep op kapitaalmarktmiddelen moeten hebben teruggedrongen om het
bedrijfsleven – in de latere fase van de opgaande conjunctuur — financieringsruimte te geven. De binnenlandse besparingen
zouden in dat geval wel eens onvoldoende
kunnen zijn om zowel het tekort van de
overheid als de additionele private kapitaalvraag op te vangen. De tweede
vraagstelling slaat volgens dr. Duisenberg
op het feit dat kredietverlening aan de
overheid niet geheel van risico’s is ontbloot. De banken hebben hun uitzettingen
aan de overheid met kort aangetrokken
middelen gefinancierd 3). Indien de korte
rente (weer) zou gaan stijgen betekent dit
voor de banken een verkleining van hun
rentemafge hetgeen hun rentabiliteit ongunstig zou be’invloeden.
Met de kredietverlening door het bankwezen aan de overheid van deze omvang tekent zich een dilemma voor DNB af. Enerzijds moet DNB – uit hoofde van het bedrijfseconomisch toezicht — waken voor
een gezond bankbeleid. Het renterisico dat
de banken lopen met hun uitzettingen bij
de overheid, loopt daarmee niet parallel.
Anderzijds – bekent Duisenberg – zijn
de banken een belangrijke marktpartij geworden. Plotseling wegblijven (d.w.z. het

* De auteur is medewerker van het Economiseh
Bureau van de Amro Bank. Het artikel is geschreven a litre personnel.
1) In 1982 waren de institutionele beleggers in anticipatie op een verdere daling van de lange

rente — in belangrijke mate kort voorgefinancierd.
2) Zie Jaarverslag, biz. 27.

3) Dekking van kredietverlening aan de overheid door het aantrekken van kapitaalmarkt-

middelen zou op dat moment in een negatieve
marge resulteren. De overheid wordt door de
markt als een betere debiteur gekwalificeerd dan
het bankwezen, waardoor de rente op lange middelen voor de overheid lager uitvalt.

459

Tabel 2. (Long) passief bedrijf van de geldscheppende instellingen
Stand per ultimo 1983

Mutaties in % per jaar

(in mln. gld.)

1981
Lange passiva
waarvan:
– eigenlijk spaargeld
– overige lange middelen

3

2

13
3

84.960
69.220

1983

8

154.180

1982

2
3

-2
6

Bron: DNB, Jaarverstag 1983, label 25

1983 voor het tweede achtereenvolgende
jaar zeer sterk toenam. De liquiditeitsquote steeg met 2,5 procentpunt tot 41 ultimo
1983 en ligt daarmee zo’n 5,5 procentpunt

hoger dan in 1977.
Ondanks het verder oplopen van het

groeitempo van de liquiditeitenmassa en de
daaruit voortvloeiende stijging van de liquiditeitsquote heeft DNB niet in de monetaire ontwikkeling willen ingrijpen, hoewel
de Bank van mening is dat de potentiele ge-

niet verstrekken van additioneel krediet)
zal dan niet zonder repercussies zijn voor
de balanswaarde 4) van de overheidsobligaties en daarmee op het rendement van
het bankwezen.
De kredietverlening aan de private sector en de overheid resulteerde in het ver-

slagjaar in een toename van het bruto geldscheppend bedrijf bij het bankwezen die
evengroot was als in 1982 en 1981, nl. 6%.
Onder invloed van de verder afnemende inflatie en toegenomen landenrisico’s bleef
een aanwas van buitenlandse activa van de
banken voor het tweede achtereenvolgende
jaar – in ree’le termen – vrijwel achterwege. De groei van de buitenlandse activa was
weliswaar zo’n 7,5%, maar deze relatief
sterke toename is in belangrijke mate bei’n-

varen op langere termijn – bij doorzetting
van de huidige ontwikkeling – geleidelijk
aan groter worden. Het niet ingrijpen door
DNB berustte op de volgende overwegingen 5). Ten eerste was de liquiditeitsaanwas verklaarbaar in het licht van de halve-

men zijn gaan sparen. Enerzijds staat dat
inkomen al jarenlang onder druk en anderzijds was er in 1983 bij de consument sprake van een inhaalvraag in verband met uitgestelde consumptie in het verleden. De
stortingen op spaarrekeningen liepen in
1983 ten opzichte van het voorafgaande
jaar met f. 6 mrd. belangrijk terug, terwijl
de terugbetalingen zich op het hoge niveau
van 1982 handhaafden. Per saldo was er in
het verslagjaar sprake van een negatief

middelde renteniveau van 1982 naar 1983.
Daarnaast waren er vanuit het conjunctureel en structured verzwakte bedrijfsleven
sterke krachten tot vergrote geldaanhou-

stortingsoverschot van f. 4,5 mrd.

ding werkzaam. Doorslaggevend voor het

De aanwas van de overige lange passiva
(voornamelijk obligaties en onderhandse
leningen) lag weliswaar op een hoger niveau, maar was volstrekt onvoldoende ter
compensatie van het bruto geldscheppend
bedrijf van het bankwezen. Het resultaat

vloed door wisselkoerseffecten. Hiervoor

het bancaire actief en passief bedrijf was
dat het netto geldscheppend bedrijf van het
bankwezen – wederom – fors toenam.

beleid was de reductie van het inflatietempo en het vooruitzicht dat de lonen tot eind

1984 stabiel zouden blijven. Dit betekende
een belangrijke beperking van het directe
gevaar voor een opleving van de inflatie casu quo inflatieverwachtingen.

van deze niet synchrone ontwikkelingen in

gecorrigeerd bedroeg de stijging ca. 3,5%.

ring van de inflatie en de daling van het ge-

Ontwikkeling (lang) passief bedrijf

Monetaire vooruitzichten voor 1984

Het ligt niet zonder meer voor de hand
de – explosieve – monetaire ontwikkelin-

De toename van de lange passiva viel in

gen welke zich in 1983 hebben voorgedaan

Liquiditeitscreatie

1983 verder terug tot 2% (1982: 3%) (zie

ook naar dit jaar door te trekken. Hoewel

label 2).
Onder invloed van de daling van de vrije
gezinsbesparingen en opnieuw grote effectenaankopen door particulieren, vertoonde het eigenlijke spaargeld een absolute daling. Binnen het spaargeldenbestand trad
er – onder invloed van een lagere geldmarktrente — een verschuiving op van tegoeden die worden aangehouden op depositorekeningen naar kortlopende spaarrekeningen. De daling in de vrije besparingen
kan worden verklaard uit de stijging van de
contractuele component van de gezinsbesparingen (besparingen via pensioenfondsen en levensverzekeringsmaatschappijen). Het sparen via deze instituties – in te-

De bovenomschreven ontwikkelingen
bij het bankwezen hebben in zeer belangrijke mate bijgedragen aan de groei van de
binnenlandse liquiditeitenmassa (zie tabel
3).
Uit de tabel blijkt verder dat in 1983 de
binnenlandse liquiditeitscreatie meer dan
volledig door het bankwezen is veroorzaakt. Deze uitkomst is center – evenalsin
1982 — voor het overgrote deel het gevolg
van het financieringsgedrag van de overheid, dat zijn weerslag vindt in zowel de
actief- als passiefzijde van de bankbalansen.
De monetaire uitkomst van het bankwezen, te zamen met de toevloeiing van liqui-

genstelling tot die via het bankwezen —

diteiten uit het buitenland (nationaal liqui-

biedt de consument aanmerkelijk grotere
fiscale voordelen. Daarnaast is het aannemelijk dat de gezinnen minder uit het inko-

diteitsoverschot) als gevolg van het betalingsverkeer met het buitenland, hadden
tot resultaat dat de liquiditeitenmassa in

Tabel 3. Oorzaken van de veranderingen in de gecorrigeerde binnenlandse liquiditeitenmassa (in mrd. gld.)
1981

Liquiditeitscreatie t.b.v. de overheid
Liquiditeitscreatie door het bankwezen
– kort krediet aan de private sector
– netto lang bedrijf van het bankwezen
Diversen

Totale binnenlandse liquiditeitscreatie
– (waarvan t.b.v. de overheid)

-0,1

Verandering in de binnenlandse liquiditeitenmassa

6,9

460

(5,0)
4,4
9,3

aan de verwachte verdere verbetering van

zijn financiele positie zal geven. Indien het
deze aanwendt voor investeringen kan het
beroep op bankkrediet vooralsnog beperkt
blijven. Gaat het bedrijfsleven niet tot investeringen over dan mag worden verwacht dat de cash flow zal worden gebruikt
voor schuldaflossing (liquiditeitsvernieti-

ging). De kredietverlening aan de overheid
door het bankwezen zal wellicht ook iets

minder sterk toenemen. Enerzijds kan het
netto kapitaalmarktberoep – op grond
ringstekort – van de overheid verminderen. Anderzijds hebben de banken – bij

9,9

4,9

(4,0)

(middellange) uitzettingen aan het bedrijfsleven wordt een gematigde ontwikkeling verondersteld. De groei is afhankelijk
van de aanwending die het bedrijfsleven

-1,9

-2,4

3,1

0,8
11,8

7,2

een wat hoger groeipad begeven. Bij de

van de verwachte daling van het financie-

-0,8
12,6
2,5

3,6
-1,5

3,8

1983

-2,4
9,7

1,1
2,1

Nationaal liquiditeitsoverschot

Bron: DNB, Jaarverslag 1983, tabel 24

1982

een en ander met grote onzekerheid is omgeven mag worden verwacht dat de liquiditeitscreatie door het bankwezen dit jaar lager zal uitvallen. Hiervoor gelden de volgende overwegingen. De korte-kredietverlening aan de private sector zal zich voornamelijk op grond van voorraadopbouw (het CPB verwacht voor 1984 een
voorraadomslag van ca. f. 6 mrd.) – op

(5,8)
2,8
12,7

4) Indien de banken zouden wegblijven, betekent dit dat er aanbod van kapitaalmarktmiddelen wegvalt. Dit zou een opwaartse druk op het
renteniveau teweeg kunnen brengen, waardoor

de waarde van de al uitgegeven obligaties daalt.
5) Zie Jaarverslag, biz. 75.

een verwachte opleving van de korte kredietverlening – weer alternatieve aanwendingsmogelijkheden in de private sector.
Voor de kredietverlening aan de gezinshuishoudingen mag — onder de huidige

zijn oevers getreden financieringstekort en
bij de wijze van financiering daarvan 6).
Tegen deze achtergrond is Duisenberg
sterk gekant tegen een beleid gericht op het
stimuleren van de binnenlandse bestedin-

financieel-economische situatie – een zeer

gen dan wel het geleidelijker terugbrengen

gematigde groei worden verwacht. Voor de
ontwikkeling van de lange passiva bij het
bankwezen moet met een hoger groeipad
rekening worden gehouden. Aan de afkalving van de spaargelden bij het bankwezen
is in het vierde kwartaal van 1983 een eind
gekomen en de cijfers over januari 1984
wijzen op een verdere verbetering. Verder
is het niet aannemelijk dat — nu de koersen

van aandelen zo’n 50% zijn gestegen wederom een aanzienlijk deel van de vrije
besparingen in de richting van de aankoop
van effecten zal gaan, zodat een groter ge-

van het financieringstekort. Tekortreduc-

tend in de richting van de overheid zou
werken is voor Duisenberg onvoorstelbaar
7). Vooralsnog behoeft — gezien de verwachte matige ontwikkeling bij het bankwezen en de daling van het financieringstekort van de overheid – nog niet met een
dergelijke beleidswijziging rekening te

tie is absoluut noodzakelijk omdat anders

worden gehouden.

de rente- en aflossingsverplichtingen in de
komende jaren nog sterker zullen toene-

R.Th.V.M. Pouw

men.

Indien de overheid er niet in slaagt haar
substantiele bijdrage aan de binnenlandse
liquiditeitscreatie te verminderen neemt de
kans dat het monetaire beleid restrictiever
wordt toe. Een kredietrestrictie die uitslui-

6) Zie Jaarverslag, biz. 27.
7) Interview met dr. Duisenberg in Elseviers

Weekblad, 5 mei 1984.

deelte van de gezinsbesparingen naar de

banken zal kunnen toevloeien.
Daarnaast zullen de banken naar verwachting — nu de renteverwachting voor
1984 zich rond de huidige niveaus lijkt te
stabiliseren – een actiever beroep op de
onderhandse en openbare kapitaalmarkt
doen. Gegeven de bovenomschreven ontwikkelingen voor het bankwezen mag worden aangenomen dat het netto geldscheppend bedrijf van de banken dit jaar een lager groeitempo zal vertonen dan in 1983.
De overheid zal in 1984 – niet direct –

aan geldcreatie doen. De regering heeft
besloten, met het oog op de aan de monetaire ontwikkeling inherente risico’s, haar
beleid voor 1984 opnieuw te richten op volledige dekking van het tekort van het rijk
op de kapitaalmarkt.
Ten slotte zal er uit hoofde van het over-

schot op de lopende rekening van de betalingsbalans dit jaar wederom sprake zijn
van toevloeiing van liquiditeiten uit het

buitenland. Gegeven echter de sterke valutaire positie van de gulden, waardoor —
internationaal gezien — Nederland met
een relatief lager renteniveau kan volstaan,
zal er via de kapitaalrekening een mitigerende werking uitgaan op de liquiditeitscreatie uit hoofde van het overschot op de
lopende rekening. Per saldo zal het nationaal liquiditeitsoverschot dit jaar niet veel

afwijken van dat van 1983.
Besluit

De onevenwichtigheden in de Nederlandse overheidsfinancien hebben niet alleen negatieve repercussies in de ree’le
sfeer, maar in toenemende mate ook op de
monetaire ontwikkelingen. Een continuering van uitbundige monetaire expansie
zou de voorwaarden waaronder het – beginnend — economisch herstel een duurzaam karakter kan krijgen, kunnen
frustreren. Tot die voorwaarden behoort,

aldus Duisenberg, een beheerste geldgroei
die voorkomt dat de inflatie weer de kop

opsteekt en dat het vooruitzicht daarop het
vertrouwen vermindert en de rente opdrijft.
De “koninklijke weg” voor het vervullen van deze voorwaarden is die welke aangrijpt bij de belangrijkste oorzaak van de
groeiende monetaire dreiging: het buiten
ESB 16-5-1984

461

Auteur