Ga direct naar de content

Het heil van starre arbeidsmarkten

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 6 1999

Het heil van starre arbeidsmarkten
Aute ur(s ):
Beers, C.P. (auteur)
Werkzaam b ij de vakgroep economie van innovatie aan de Faculteit Techniek, Bestuur en Managemen van de Technische Universiteit Delft.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4226, pagina 780, 22 oktober 1999 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
zorg

De voortdurende hoge werkloosheid in de Europese Unie wordt in belangrijke mate verklaard door starheden in de Europese
arbeidsmarkten. Minder riante sociale uitkeringen en afschaffing van minimumloon en ontslagbescherming leiden tot sterke
werkgelegenheidsgroei. Niet alleen Nederlandse beleidsmakers maar ook de OESO en het IMF zijn overtuigd van de juistheid van
deze visie. Je moet dus wel lef hebben tegen deze algemeen aanvaarde gedachtegang in te gaan. Die lef heeft Jonas Agell 1. Agell houdt
een pleidooi voor arbeidsmarktstarheden en beweert dat voortgaande globalisering de behoefte aan deze marktonvolkomenheden zal
doen toenemen.
Drie argumenten worden aangevoerd ter ondersteuning van zijn pleidooi een aantal starheden te behouden. Het eerste argument houdt
in dat loonstarheden een sociale achtergrond hebben die met economische beleidsmaatregelen moeilijk te veranderen zijn. Hier grijpt
Agell terug op Keynes die neerwaartse loonstarheden als een ‘social fact of life’ zag. Ondernemers weten dat een neerwaartse
loonbijstelling gevolgen zal hebben voor de werkinspanning en daarmee van hun werknemers voor de productiviteit en winstgevendheid
van het bedrijf. Dit ‘gift exchange’ mechanisme is hiermee een pendant van de efficiënte loontheorie, echter verklaard vanuit sociale en
culturele factoren. Beleidsmaatregelen om loonstarheden te verminderen zullen op grond van dit mechanisme nauwelijks effect hebben.
Het argument zal verder moeten worden getoetst op empirisch bewijs.
Toch betekent het bestaan van het gift-exchange mechanisme niet dat elke beleidsmaatregel om de arbeidsmarkt te flexibiliseren onnodig
is. Verlaging van bijvoorbeeld het minimumloon zal dan misschien geen effect hebben op het loonbod van een onderneming maar minder
riante sociale uitkeringen wel. Het inkomensverschil tussen werkenden en niet-werkenden wordt vergroot en betekent dat een werknemer
bij een lager loonbod dan in geval van riantere sociale voorzieningen, al besluit aan het werk te gaan. Overigens is Agell zich hiervan
bewust.
Het tweede argument laat zien hoe neerwaartse loonstarheid voor laaggeschoolden in imperfect werkende arbeidsmarkten positief
uitwerkt op productiviteit en scholing. Loonstarheden voor laaggeschoolden doen ondernemingen bij tegenwind namelijk besluiten hen
te ontslaan. Deze groep zou daarmee een prikkel hebben zich te (her)scholen om zo uit de werkloosheid te blijven. Empirisch materiaal om
dit te staven wordt niet aangedragen. Bovendien is het hoogst twijfelachtig of werknemers met een lage opleiding door een dergelijke
prikkel meer scholing zouden verwerven. Ook dit vereist dat een andere vorm van starheid, relatief hoge sociale uitkeringen, uit de weg
wordt geruimd.
Een derde verdediging is dat institutionele starheden op de arbeidsmarkt een vorm van sociale verzekering zijn voor de meeste risicoaverse werknemers tegen de onzekerheid van werkloosheid. In dat geval kan de invoering van institutionele starheden netto
welvaartsverhogend zijn. Dit argument wordt gekoppeld aan het verschijnsel globalisering. Toenemende globalisering leidt tot een groter
gevoel van onzekerheid bij werknemers en zij zouden zich via een verzekering door middel van institutionele starheden willen indekken.
Aan de hand van eenvoudige scatter-diagrammen laat de auteur zien dat er een significant positieve correlatie is tussen de openheid van
OESO-economieën enerzijds en invloed van de vakbonden, de hoogte van minimumlonen, genereusheid in het sociale stelsel,
ontslagbescherming, en inkomensgelijkheid anderzijds. Dit rechtvaardigt de conclusie, aldus de auteur, dat deze starheden tot stand zijn
gekomen om aan de verzekeringsbehoefte van de werknemers tegemoet te komen. Hier gaat Agell te snel. Het valt geenszins uit te sluiten
dat overheden in relatief open economieën extra beschermingsmaatregelen nemen om hun werknemers niet geheel aan externe invloeden
over te leveren. Echter het empirisch materiaal waarop de conclusie is gebaseerd, vertoont sterke uitschieters die zeker van invloed zijn
op de significantie van het verband. Verder onderzoek is hier geboden.
Het artikel van Agell is een reactie op de huidige trend in de flexibilisering van arbeidsmarkten alle heil te zien. Zijn verhaal gaat mank aan
voldoende empirisch bewijs en een te losse interpretatie van de cijfers om zijn stelling te staven dat starheden in arbeidsmarkten
welvaartsverhogend kunnen werken. Toch is het een zeer nuttige en relevante bijdrage omdat het wel laat zien dat er mechanismen zijn
waardoor flexibilisering van de arbeidsmarkt niet per se hoeft te leiden tot het beoogde gunstige effect op de werkgelegenheid.
Bovendien benadrukt het dat niet alle arbeidsmarktstarheden op één hoop kunnen worden gegooid en de kwalificatie ‘slecht voor de
werkgelegenheid’ verdienen. Daar mogen beleidsmakers gerust kennis van nemen.

1 Jonas Agell, On the benefits from rigid labour markets: norms, market failures, and social insurance, The Economic Journal, 1999,
blz.143 -164.

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )

Auteur