Ga direct naar de content

Het eerlijke verhaal over de Participatiewet

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 12 2021

Sinds de kritische SCP-evaluatie van eind 2019 was het even stil rond de Participatiewet, maar recent heeft deze weer alle aandacht: de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten) en Divosa (vereniging managers sociale diensten) gaven vorige week aan dat de Participatiewet “echt anders” (VNG, 2021). De voorstellen van VNG en Divosa zijn ingegeven door een reeks frustraties dat gemeenten sinds de invoering van de Participatiewet in 2015 ten deel is gevallen (De Jonge, 2021).

VNG en Divosa stellen een aantal ideeën voor op brede steun rekenen, bij zowel de pers als politieke partijen. Maar toch knaagt er iets bij mij: hoe kan het dat er zoveel mis is met een wet die zes jaar geleden nog zo breed omarmd werd? Staan de voorstellen van VNG en Divosa dan haaks op de Participatiewet? Laten we dit eens nagaan door de belangrijkste drie voorstellen af te lopen.

Investeren in het sociaal domein

Ten eerste maakt VNG het punt dat bestedingen in het sociaal domein een investering zijn, maar onder het gesternte van de Participatiewet zijn verworden tot een kostenpost. Volgens VNG weten gemeenten wat werkt om mensen weer aan de slag te krijgen. Vandaar dat ze meer financiële armslag moeten krijgen om duurdere instrumenten in te zetten, zoals scholing of loonkostensubsidies.

Dit advies zal goed landen, maar tegelijkertijd komen dit soort zinsdelen me heel erg bekend voor: was het investeringsbeginsel namelijk niet juist een van de bouwstenen van de Participatiewet? Juist door de decentralisatie van de Wajong en de Sociale Werkvoorziening zou het makkelijker worden om over dossiers heen te denken en ook besparingen op gezondheidskosten te realiseren. Maar in plaats daarvan hebben veel gemeenten hun re-integratiegelden niet altijd ten volle benut en stond de inzet van zwaardere instrumenten zoals loonkostensubsidies en beschutte arbeid op een relatief laag pitje. Bovendien: als gemeenten weten wat werkt, dan hadden zij zelf toch extra middelen kunnen reserveren boven de bijdrage van het Rijk om deze vervolgens terug te verdienen als uitkeringsbesparingen? Vanuit het Rijk had weinig hen in de weg gestaan, laat staan dat de Participatiewet hen ertoe heeft aangezet.

Behoefte aan meer bewegingsruimte

De sociale diensten hebben bovendien te weinig bewegingsruimte, zo stellen VNG en Divosa. Dit betreft vooral de behandeling van bijstandsontvangers, die te streng zou zijn en te weinig ruimte biedt voor ‘maatwerk’. Dit wreekt zich vooral bij het opleggen van sancties als cliënten onvoldoende meewerken bij werkhervatting en het onverkort opleggen van vorderingen als niet aan de inlichtingenplicht wordt voldaan.

Hoe redelijk dit punt ook moge klinken, het is niet evident dat gemeenten sterk gehinderd worden in hun werk. Afgaand op de Divosa benchmark van 2020 geldt dat het aantal sancties de laatste jaren gedaald is tot 2,5% van de bijstandspopulatie en is het aantal schendingen van de inlichtingenplicht voor inkomsten gedaald tot 5,5%. Op geaggregeerd niveau lijken me dit geen grote aantallen. Kennelijk valt het met het aantal sancties en overtredingen van de inlichtingenplicht wel mee, of vinden gemeenten wel degelijk bewegingsruimte om milder op te treden als zij dit nodig achten. Ook op dit punt geldt dan dus dat de Participatiewet gemeenten niet in de weg staat.

Meer bestaanszekerheid wel als nieuw element

Als derde punt stellen VNG en Divosa dat veel bijstandscliënten over onvoldoende bestaanszekerheid beschikken. Dit gaat met name om thuiswonenden en ouders voor wie de kostendelersnorm geldt, dat wil zeggen dat de bijstandsuitkering daalt zodra thuiswonende kinderen 21 worden, en de lagere bijstandsnorm voor 18 tot 20 jarigen – zie bijvoorbeeld ook de recente bevindingen van Gielen (2021). Volgens VNG en Divosa zouden die normen zouden daarom afgeschaft moeten worden en vrijstellingen boven de uitkering en zo nodig publieke ‘basisbanen’ vanuit de bijstand moeten het pad effenen naar een inkomen dat de bijstandsnorm ontstijgt.

Naar mijn inschatting vormt deze constatering over bestaanszekerheid – en het voorgestelde beleid – echt een nieuw geluid. Als dit geluid goed doorklinkt bij de kabinetsformatie, zullen politici zich de vraag moeten stellen in hoeverre bijstandsontvangers door hogere vrijstellingen of basisbanen de huidige bijstandsnorm mogen ontstijgen. Dit zijn fundamentele politieke keuzes. Tegelijkertijd zijn het keuzes waarvoor een aanpassing van de Participatiewet nodig is en waarvoor extra budget nodig is. Ervaringen met de Sociale Werkvoorziening leren namelijk dat aan participatiebanen een fors prijskaartje zal hangen. Het betekent dus een stap terug in de tijd, toen de impliciete aanname was dat werklozen niet (meer) de weg naar de reguliere arbeidsmarkt zullen vinden.

Het eerlijke verhaal

Resumerend is het eerlijke verhaal dus dat dat de Participatiewet gemeenten minder in de weg staat dan zij nu claimen. De wet biedt voldoende vrijheid bij de inzet van re-integratieinstrumenten en ook bij de uitvoering van het sanctiebeleid en het opleggen van vorderingen.

Maar het eerlijke verhaal is ook dat de Participatiewet ten onrechte gebouwd is op de vooronderstelling dat iedereen in de bijstand zijn of haar weg naar de reguliere arbeidsmarkt zal vinden. Omdat dat niet zo is, is de vraag gerechtvaardigd of bijstandsontvangers verdiensten bovenop of hoger dan de uitkering mogen hebben. Politici zullen helderheid moeten scheppen of zij dat vinden, wie dan in aanmerking komen voor ruimere vrijstellingen of een basisbaan, hoe hoog verdiensten mogen zijn en bovenal wat dit alles de belastingbetaler mag kosten.

Auteur

Categorieën