Ga direct naar de content

Handel brengt welvaart

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 29 2003

Handel brengt welvaart
Aute ur(s ):
Butter, F.A.G. den (auteur)
Visser, H. (auteur)
Ve rs che ne n in:
ESB, 88e jaargang, nr. 4412, pagina D5, 4 september 2003 (datum)
Rubrie k :
Introductie
Tre fw oord(e n):
theorie

Zowel in de economische groeitheorie als in de internationale handelstheorie blijft onderbelicht dat de ruil van eigendomsrechten en
de organisatie van transacties niet gratis geschiedt, maar flinke transactiekosten met zich meebrengt.
Arbeidsdeling vormt een essentiële bron van welvaart. In zijn beroemde voorbeeld van de speldenfabriek wees Adam Smith er al op hoe
dankzij specialisatie van de arbeid de productiviteit sterk toeneemt. Specialisatie en arbeidsdeling brengen echter ook een
coördinatieprobleem met zich mee. Afgezien van de ‘derde weg’ van het overleg zijn er twee manieren om dit coördinatieprobleem op te
lossen, namelijk via de markt en via de hiërarchie. Coördinatie via de markt verloopt met een ruil van eigendomsrechten. Internationale
arbeidsdeling en specialisatie leiden dan tot internationale handel. Maar ook wanneer de coördinatie binnen de hiërarchie van een bedrijf
plaatsvindt, zoals bij de multinationals, is een afstemmingsmechanisme nodig om de transacties te organiseren.
In deze bijdrage plaatsen wij de mogelijkheid om via een vermindering van de transactiekosten de welvaart te verhogen tegenover het
perspectief van de groeitheorie en de handelstheorie.
Traditionele handelstheorie
Modellen zijn pogingen om mentaal grip op de wereld te krijgen; ze zijn in wezen metaforen. Het verbaast dan ook niet dat de traditionele
handelstheorie weinig aandacht heeft besteed aan de kosten die met de handel gepaard gaan, of dat nu informatiekosten of simpele
vervoerskosten waren. Die kosten maken het minder aantrekkelijk om te handelen, maar zijn voor de verklaring van die handel en van de
daaraan verbonden welvaartsvoordelen van minder belang. David Ricardo was zich er ongetwijfeld van bewust dat het model dat hij in
hoofdstuk zeven van zijn Principles of political economy and taxation ontwikkelde geen nauwkeurige beschrijving van de werkelijkheid
bood, maar het ging hem erom te laten zien dat handel voordeel voor beide partners (in een tweelandenmodel) op-levert, ook al is het ene
land in alle bedrijfstakken een minder efficiënte producent dan het andere land.
Ricardo’s eenvoudige en tegelijk briljante model kreeg pas na ongeveer een eeuw gezelschap van een ander model, het Heckscher-Ohlinmodel. Ook dat model gaat uit van comparatieve voordelen, niet zoals bij Ricardo veroorzaakt door technologische verschillen, maar door
verschillende factorverhoudingen.
Bij Ricardo en Heckscher-Ohlin ligt het handelspatroon in grote trekken vast. Die worden bepaald door comparatieve kostenverschillen.
Specialisatie overeenkomstig die kostenverschillen levert een optimale allocatie en de hoogste welvaart op. In de later ontwikkelde
theorie van de handel bij onvolledige mededinging, die ook schaaleffecten toelaat, ligt het handelspatroon minder vast. Wel kan
aannemelijk worden gemaakt dat internationale handel voordelig is, zelfs al zijn beide landen in een hypothetische situatie vóór handel
volstrekt identiek.
De traditionele theorie is vooral gericht op het tonen van de welvaartseffecten van de handel. Ze zegt ook wel iets over de richting van
de handel, maar een probleem in het empirische onderzoek is dat de verschillende modellen elk slechts een verklaring bieden voor een
deel van de handel 1. Binnen elk afzonderlijk model kan wel iets over de omvang van de handel gezegd worden. In Ricardiaanse modellen
kan volledige specialisatie optreden en in Heckscher-Ohlin-modellen volgt uit het raakpunt van een indifferentiecurve aan de
transformatiecurve de omvang van de invoer en de uitvoer ten opzichte van de productie. De modellen zijn evenwel zo gestileerd en
houden zo weinig rekening met transactiekosten, dat ze voor prognoses over de omvang van de handel, anders dan de richting, weinig
betekenis hebben.
Productieve handel
In de groeitheorie en de daarop gebaseerde beleidsaanbevelingen om tot een verhoging van de productiviteit te komen, staat de
productiefunctie centraal. Meestal wordt daarbij de toename van de arbeidsproductiviteit als maat voor economische groei gezien.
Kortom, de aandacht richt zich op het beter en goedkoper produceren van goederen en diensten. Zeker wanneer dat beter produceren
een comparatief voordeel ten opzichte van de buitenlandse producenten oplevert, betekent het een verbetering van de
concurrentiepositie.
In deze redenering blijft, net als in de traditionele handelstheorie, de transactiefunctie buiten beeld. Maar ook een verlaging van de

transactiekosten kan goed zijn voor de economische groei en de welvaart. In feite betekent zo’n verlaging van de transactiekosten dat via
de transactiefunctie de productiviteit van de handel toeneemt. Handelaars zijn dan in staat tegen dezelfde kosten meer ruiltransacties tot
stand te brengen.

Wat zijn transactiekosten?
Transactiekosten zijn alle kosten die marktpartijen maken om tot een overdracht van goederen, diensten en ideeën te komen.
Hiertoe behoren zowel de traditionele kosten van handelstransacties zoals transportkosten, omzetbelasting en invoertarieven,
maar ook de meer indirecte kosten van het zoeken van een potentiële handelspartner, informatiekosten over de
betrouwbaarheid van de handelspartner en de kwaliteit van de geleverde goederen en diensten, het onderhandelen en opstellen
van contracten, het controleren en afdwingen van contracten en ook de daarbij behorende juridische infrastructuur. Kortom,
alle kosten behalve de ontwikkelings- en productiekosten.

In beginsel hebben de transactiekosten dezelfde verstorende invloed op vraag en aanbod als indirecte belastingen. Wanneer de
handelaars het voordeel van de verlaging van de transactiekosten in eigen zak houden, heeft dat geen invloed op de omvang van de
handel. De productiviteitsverhoging valt dan volledig aan de handelsfunctie toe. Wanneer de verlaging van de transactiekosten
daarentegen volledig wordt doorvertaald naar de aan- en verkoopprijzen, betekent het dat zowel de bestaande handel goedkoper wordt
als dat de handel toeneemt. Net als bij een belastingverlaging zorgt een verlaging van de transactiekosten dan voor verhoging van zowel
het producentensurplus als het consumentensurplus.
Het probleem hierbij is dat in de huidige opzet van gegevensverzameling volgens de Nationale Rekeningen een dergelijke
productiviteitsverhoging in de praktijk niet aan de handel wordt toegeschreven. Dit komt vanwege de sectorale indeling van de
Nationale Rekeningen. Veelal zal via de methodiek van de groeitoerekening bij een verlaging van de transactiekosten die naar de prijzen
wordt doorvertaald, het erop lijken of de productiviteitsverhoging in de sfeer van de productie heeft plaatsgevonden. Daarom is voor
een werkelijk goede analyse van de bijdrage aan de groei van de handelsfunctie een andere samenstelling van statistische gegevens
nodig. Overigens zij opgemerkt dat het gebrek aan rechtstreekse statistische gegevens over de productiviteit van de handel impliceert
dat langs deze directe weg niet kan worden waargemaakt dat Nederland als handelsland inderdaad een comparatief voordeel ten opzichte
van andere landen in het verrichten van handelstransacties heeft.
Bij internationale handel speelt nog een andere probleem wanneer Nederlandse handelaars in staat zijn om de transactiekosten te
verlagen. Doorvertaling in de prijzen betekent namelijk dat een deel van de welvaartswinsten vanwege het toegenomen consumenten- en
producentensurplus naar het buitenland wegvloeit. De vraag is dan of, en zo ja hoe, deze externe effecten van de verlaging van de
transactiekosten voor Nederland geïnternaliseerd kunnen worden.
Ruil is niet gratis
Transactiekosten krijgen wel een plaats in meer recente benaderingen. Vervoerskosten nemen samen met schaaleffecten een centrale
plaats in binnen de Nieuwe Economische Geografie, die door Paul Krugman in 1991 geïntroduceerd werd2. Het model biedt vooral een
verklaring van agglomeratieverschijnselen en zegt weinig over feitelijke handelsstromen.
Veel aandacht voor afstand, en daarmee ook voor informatiekosten, is te vinden in gravitatiemodellen. Deze modellen zijn niet gebaseerd
op een duidelijk theoretisch concept, ofschoon ze in overeenstemming met theoretische modellen gebracht kunnen worden3. Trefler
wees op het verschijnsel van ‘missing trade’: het handelsvolume is veel geringer dan op grond van het door hem gebruikte HeckscherOhlin-Vanek-model verwacht zou mogen worden4. De verklaring zocht hij onder andere in een ‘home bias’ in de consumptie, veroorzaakt
door handelsbarrières en voorkeuren. Gravitatiemodellen helpen de aard van de barrières te achterhalen.
Welke oorzaken zijn van belang?
Die handelsbarrières bestaan uit vervoerskosten en uit kunstmatige handelsbelemmeringen, maar ook uit andere transactiekosten, in het
bijzonder communicatie- en zoekkosten. Onderzoek met behulp van gravitatiemodellen laat zien dat handelsstromen samenhangen met
afstand. De afstand tussen twee landen kan niet zonder meer als indicator voor de transportkosten dienen. De elasticiteit van het
handelsvolume ten opzichte van de afstand die in empirisch onderzoek wordt geconstateerd is veel groter dan overeenkomt met de
variatie in transportkosten5. Communicatie- en zoekkosten zouden dan een rol moeten spelen. De communicatiekosten zijn expliciet
onderwerp van onderzoek geweest. Zo constateren Frankel en Rose dat een gemeenschappelijke taal voor verdubbeling van de handel
zorgt6. Gebruik van een taal als tweede taal helpt ook om de handel te intensiveren, zo stelde Hutchison vast in een studie van de handel
van de Verenigde Staten met 33 andere landen7. Een andere aanwijzing voor het belang van informatiekosten is de vaststelling van
Rauch dat afstand en een gemeenschappelijke taal, en ook oude koloniale banden, een grotere rol spelen bij gedifferentieerde producten
dan bij goederen die via georganiseerde beurzen verhandeld worden8. Die laatste zijn meer homogeen van aard en handel daarin vraagt
minder specifieke informatie.
Monetaire unies hebben eveneens een enorm positief effect op de onderlinge handel van de leden. Ook al wordt de verdrievoudiging die
Rose berekende door anderen zwaar overdreven geacht, aan het positieve effect twijfelt niemand9. Immers, met een gemeenschappelijke
munt valt het wisselkoersrisico weg. Dat maakt beslissingen over afdekken van het wisselkoersrisico overbodig en het betalingsverkeer
eenvoudiger.
Het is niet onaannemelijk dat de informatiekosten samenhangen met de afstand, na correctie voor zaken die de communicatie
vergemakkelijken, zoals dezelfde taal spreken en lid zijn van een monetaire unie. Loungani, Mody en Razin onderscheiden daarnaast nog
een verklarende factor, namelijk schaaleffecten. Die vloeien voort uit de externe effecten van netwerken. Dat mogen we, denken we,
vertalen als: indien er veel handel is en is geweest tussen twee landen, dalen de marginale kosten van het verwerven van informatie.

Intensieve handel betekent dat ondernemers netwerken hebben opgezet die bestendiging van een hoog handelsvolume
vergemakkelijken. In het empirisch onderzoek wordt dit verschijnsel bijvoorbeeld meegenomen door de handel mede te regresseren op
vertraagde waarden van diezelfde handel. In dit verband is ook de opbouw van vertrouwen tussen handelspartners van belang.
De rol van de ondernemer
Resultaten als die van Rauch en van Loungani, Mody en Razin laten veel meer plaats voor de rol van de ondernemer en zijn of haar
vermogen de transactiekosten te verlagen dan de traditionele modellen. De relatie tussen handel en ondernemerschap is overigens niet
eenduidig terug te vinden in de cijfers. Ondernemerschap kan leiden tot meer export en import, maar ook tot directe buitenlandse
investeringen. Tevens kunnen de diensten van dat ondernemerschap aangewend
worden om handel tussen derde landen tot stand te brengen. De daarmee gepaard gaande inkomsten voor het land waar de ondernemers
gevestigd zijn kunnen worden beschouwd als diensteninkomens. Te denken valt aan de VOC, die uitgebreide handelsnetwerken in Azië
onderhield, waarbij de verhandelde goederen Nederland nooit zagen. Dichter bij huis zagen we in de achttiende eeuw de zogenaamde
voorbijlandvaart opkomen, waarbij Nederlandse handelaren met Nederlandse schepen goederen verhandelden tussen kooplieden uit
verschillende landen en die goederen rechtstreeks bezorgden, met voorbijgaan aan de Amsterdamse stapelmarkt10.
Besluit
De ambitie van Lissabon om Europa tot de meest vooraanstaande kenniseconomie van de wereld te maken, vormt een belangrijke bron
van beleidsinspiratie. Vanuit het perspectief van de transactiekosten en gegeven het feit dat Nederland van oudsher een handelsland is
met een grote traditie in handelskennis en handelsvaardigheden, lijkt het evenwel onverstandig om de innovatie eenzijdig op de
maakindustrie te richten. Immers, innovaties in de handel die tot lagere transactiekosten leiden, dragen evenzeer bij aan de economische
groei en de welvaart, ook al volgt dat niet uit een groeitoerekening op basis van de huidige statistieken. Zowel de schoksgewijs
voortgaande mondialisering als de informatisering bieden daartoe goede mogelijkheden. Als een klein voorbeeld zij het succes van de
streepjescodes vermeld, waardoor de kosten van het afrekenen en het voorraadbeheer in de detailhandel aanzienlijk zijn verlaagd.
Om transactiekosten te verlagen dan wel laag te houden is opbouw van handelskapitaal, bijvoorbeeld in de vorm van netwerken,
informatie en vertrouwen nodig. Mondialisering en informatisering bieden hiertoe nieuwe kansen, die moeten worden aangegrepen wil
Nederland zijn belangrijke positie als handelsnatie behouden en zelfs uitbreiden. Voorzover de opbouw van handelskapitaal positieve
externe effecten met zich meebrengt en daarom voor een deel het karakter heeft van een collectief goed, dient de handelspolitiek van de
overheid hierop in te spelen.
Frank den Butter en Hans Visser

Transactiekosten zijn ook inkomen
Het artikel van Frank den Butter en Hans Visser vormt een welkome bijdrage aan het repertoire waarover een econoom dient
te beschikken. Transactiekosten vormen vaak een sluitstuk bij vele beschouwingen over economische problemen. Ze zijn er,
en iedereen weet dat ook wel, maar ze staan meestal niet centraal in de discussie. Het stuk van Den Butter en Visser in dit
dossier onderstreept het belang van deze kosten, vooral in relatie tot de internationale handel. Hoewel de centrale gedachte
van hun bijdrage (verlaging van transactiekosten is welvaartsverhogend) voor ons niet ter discussie staat, geeft het stuk toch
aanleiding tot een paar opmerkingen.
Allereerst de bewering dat in de standaard handelstheorie niet of nauwelijks aandacht wordt geschonken aan
transactiekosten, of meer specifiek transportkosten. Transportkosten worden wel degelijk behandeld in de traditionele
theorie11. Ze worden in de handelstheorie gebruikt om te verklaren waarom sommige goederen, die fysiek wel getransporteerd
zouden kunnen worden, niet worden verhandeld. De productiekostenverschillen tussen landen zijn niet groot genoeg om
transport aantrekkelijk te maken. Belangrijker is de bijdrage van Krugman uit 1980, die laat zien dat transportkosten
aanleiding geven tot het zogenaamde ‘home market’-effect. Dit effect leidt ertoe dat industrieën waarvan de productie
gekarakteriseerd wordt door schaalopbrengsten, zich te concentreren bij de grootste afzetmarkt. Zonder transportkosten is de
locatie onbepaald en onbelangrijk, maar dankzij de aanwezigheid van transportkosten wordt locatie belangrijk. Het home
market-effect was bovendien de belangrijkste inspiratiebron voor Paul Krugman om zich bezig te gaan houden met wat later de
Nieuwe Economische Geografie is gaan heten. Daarnaast is er in toenemende mate aandacht voor de rol van instituties en
transactiekosten in de groeitheorie. Met name nieuw empirisch onderzoek van economen als Rodrik en Acemoglu gaat
uitgebreid in op de rol van instituties en van transactiekosten bij het verklaren van inkomensverschillen tussen landen. Het glas
is dus minder leeg dan het artikel van Den Butter en Visser doen voorkomen.
In de tweede plaats gaan de auteurs uit van de gedachte dat transactiekosten een rem zijn op de handel en daarmee
welvaartsverlagend. Dat is in algemene zin juist, maar in meer specifieke zin niet helemaal waar. Transactiekosten ontstaan
daar waar er kosten worden gemaakt om vragers en aanbieders dichter bij elkaar te brengen. Belangrijk hierbij is, zoals Jan
Pen nooit moe wordt op te merken, dat iedere prijs ook een inkomen vertegenwoordigt. Makelaars brengen vrager en
aanbieder dichter bij elkaar, maar tegen een prijs die voor de makelaar in kwestie zijn of haar inkomen is. Transactiekosten
vertegenwoordigen wel wrijving tussen vragers en aanbieders, maar representeren ook een bedrijfstak en dragen als zodanig
bij aan de welvaart. Nederland als handelsland zou ook in dit opzicht ruimer geïnterpreteerd kunnen worden. Als handelsland
zouden wij een comparatief voordeel moeten hebben in juist dit type dienstverlening. Een sterke afname van transactiekosten
zou in dit licht wel eens een minder gunstig kunnen zijn dan men in eerste instantie geneigd is te denken. Een kleinere
transactiesector in de economie betekent ook minder werkgelegenheid.

Zo bezien is het nog relevanter dan Den Butter en Visser al stellen om bij een daling van de transactiekosten als handelsnatie
innovatief te zijn in het vinden van nieuwe niches in deze sector van de economie door institutionele en organisatorische
veranderingen.
In de derde plaats blijft in het wrr-rapport (en in het artikel) enigszins in de lucht hangen hoe sterk de Nederlandse positie als
makelaar in de internationale handel nu precies is en hoe mondialisering en andere trends deze positie mogelijk beïnvloeden.
Nu is de omvang van trans-actiekosten empirisch vaak lastig te bepalen met name daar het de door Den Butter en Visser in
hun box als indirecte transactiekosten omschreven transactiekosten betreft. Toch is meer empirische duiding nodig om ook
ongelovigen, lees neoklassieke diehards, van de relevantie van het transactiekostenperspectief te overtuigen.

Tot slot
Wij ondersteunen de conclusie dat handelskapitaal (deels) het karakter heeft van een collectief goed en dat hier een taak voor
de overheid ligt voor het op peil houden van dit kapitaal. Meer dan Den Butter en Visser geneigd zijn te doen, denken wij
echter dat deze conclusie ook valt af te leiden uit meer traditionele benaderingen, omdat in toenemende mate ook de
neoklassieke theorie ruimte biedt voor de analyse van transactiekosten en de rol van formele en informele instituties. In dit
opzicht wordt de kloof tussen een transactiekostenbenadering en meer klassieke benaderingen langzaam minder groot.
Steven Brakman en Harry Garretsen*

Dossier: Handel en transactiekosten
M. Scheltema: Handelskapitaal
I. Gorissen: Openheid, overschot en distributie
F.A.G. den Butter en H. Visser: Handel brengt welvaart
H.P. van Dalen en A.P. van Vuuren: Hoe groot is de transactiesector?
M.P. Schinkel: Handelsgeest redt Hollands hachje
E.E.C. van Damme: Intermediair: mens of markt?
R.H.J. Mosch en I. Verhoeven: Meer wereld, meer vertrouwen?
A.E. Steenge en G.J. Hospers: Grenzen aan transactiekostenverlaging
E. Heijting en W. Biegstraaten: De rol van de overheid
O. Douma: Standaard uit de kinderschoenen?
S.P.I. Kappelhof: Oud geld in nieuwe zakken
W.J.J. Manshanden en B. Kuipers: Staat zonder transport ook het buitenland stil?
A. de Grip: Postinitieel onderwijs essentieel
P.T. de Beer: Laat een Arabier niet de onderkant van uw schoenen zien!
W. Jonkhoff: De handel

1 Zie S. Hirsch, Hypothesis regarding trade between developing and industrial countries, in: H. Giersch (red.), The international division
of labour; problems and perspectives, J.C.B. Mohr (Paul Siebeck), Tübingen, 1974; en A.V. Deardorff, Testing trade theories and
predicting trade flows, in: R.W. Jones en P.B. Kenen (red.), Handbook of international economics, deel I, North-Holland, Amsterdam,
1984.
2 Zie P. Krugman, Increasing returns and economic geography, Journal of Political Economy, jrg. 99, nr. 3, 1991.
3 J. Harrigan. Specialization and the volume of trade: do the data obey the laws?, working paper 8675, NBER, Cambridge, Mass., 2001.
4 D. Trefler, The case of the missing trade and other mysteries, American Economic Review, jrg. 85, nr. 5, 1995,1029-1046.
5 P. Loungani, A. Mody en A. Razin, The global disconnect: the role of transactional distance and scale economies in gravity equations,

Scottish Journal of Political Economy, jrg. 49, nr. 5, 2002.
6 J.A. Frankel en A.K. Rose, Estimating the effect of currency unions on trade and output, working paper 7857, NBER, Cambridge, Mass.,
2000.
7 W.K. Hutchison, Does ease of communication increase trade? Commonality of language and bilateral trade, Scottish Journal of Political
Economy, jrg. 49, nr. 5, 2002.
8 J.E. Rauch, Network versus markets in international trade, Journal of International Economics, jrg. 48, nr. 1, 1999.
9 Zie bijvoorbeeld J.A. Frankel en A.K. Rose, 2000, aangehaald in voetnoot 6.; A..K. Rose, Honey, the currency union effect on trade
hasn’t blown up, The World Economy, jrg. 25, nr. 5, 2002; en V. Nitsch, Honey, I shrunk the currency union effect on trade, The World
Economy, jrg. 25, nr. 5, 2002.
10 Zie J. Jonker en K. Sluyterman, Thuis op de wereldmarkt; Nederlandse handelshuizen door de eeuwen heen, Sdu Uitgevers, Den
Haag, 2000, blz. 64, 98; J. de Vries en A. van der Woude, The first modern economy, Cambridge University Press, 1997, blz. 426, 483, 501.
11 P.A. Samuelson, The transfer problem and transport cost, II, analysis of effects of trade impediments, The Economic Journal, jrg. 64,
1954, blz 264-289; P. Krugman, Scale economies, product differentiation, and the

Copyright © 2003 – 2004 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur