Een deel van de Nederlanders bouwt geen pensioen op via de werkgever. De Stichting van de Arbeid heeft daarom in 2020 een actieplan opgezet om ervoor te zorgen dat werknemers die geen tweede pijler opbouwen later toch genoeg pensioen krijgen. Een andere mogelijk problematische groep valt echter nog buiten het zicht van dit plan: werknemers die wel een tweede pijler opbouwen, maar relatief weinig. Hoe groot is deze groep?
Op basis van de pensioenaanspraken-statistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek kan de mate van opbouw van ouderdomspensioen qua groepen van personen worden afgeleid. De gebruikte data zijn identiek aan de data die deelnemers kunnen raadplegen op mijnpensioenoverzicht.nl.
De bedragen die zijn gegeven in opgebouwde, toekomstige pensioenuitkeringen per jaar zijn exclusief AOW. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen actieve en niet-actieve deelnemers. Actieve deelnemers bouwen, middels premiebetaling, nog ouderdomspensioen op. Niet-actieve deelnemers zijn personen zonder dienstverband, en die bouwen op dat moment geen tweede pijler op.
Logischerwijs is te zien dat naarmate de leeftijd stijgt, het aandeel personen dat een opgebouwd ouderdomspensioen heeft van boven de 1.000 euro per jaar stijgt (figuur). Een aanzienlijk deel van de personen blijft echter onder die 1.000 euro. Bijvoorbeeld, in de leeftijdsgroep van 55 tot aan de AOW-leeftijd zijn er bijna 450.000 personen met een laag tweedepijlerpensioen. Dit betreft dus mensen die niet onder het ‘aanvalsplan’ van de Stichting van de Arbeid vallen, maar wel een zeer klein tweedepijlerpensioen hebben.
Voor een deel van de gepensioneerden hoeft een laag tweedepijlerpensioen geen probleem te zijn, omdat zij eveneens een laag uitgavenniveau hebben of andere financiële bronnen kunnen aanboren. Andere groepen zullen er echter meer problemen mee hebben om zich na pensionering aan te passen aan een lager inkomensniveau.
Auteur
Categorieën