Ga direct naar de content

Graduering van ontwikkelingslanden

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 9 1983

Onlwikkelingskroniek

Graduering van
ontwikkelingslanden
DRS. K. A. KOEKKOEK*

Inleiding
Tussen 1973 en 1979 werd, onder auspicien van de GATT, een serie multilaterale
handelsbesprekingen gehouden, welke bekend is geworden als de Tokio-ronde. De bedoeling van deze besprekingen was om te komen tot een verdere afbraak van invoertarieven en een begin te maken met de afbraak
van niet-tarifaire invoerbelemmeringen. Bij
deze besprekingen zou ook rekening met de
bijzondere positie van de ontwikkelingslanden worden gehouden. Wat dit laatste betreft
is een van de belangrijkste resultaten de opstelling van de ,,enabling”-clausule. Deze
clausule vormt een van de resultaten van het
werk in de ,,framework”-groep, een van de
onderhandelingsgroepen in de Tokio-ronde.
Deze groep had als expliciet doel het aanbrengen van verbeteringen in het institutionele kader waarbinnen de wereldhandel
plaatsvindt, welke in het licht van de vooruitgang in de onderhandelingen wenselijk zouden kunnen zijn 1). De ,,enabling”-clausule
vertegenwoordigt een compromis tussen aan
de ene kant het verlangen van de ontwikkelingslanden om de preferentiele behandeling
van hun uitvoer te institutionaliseren en aan
de andere kant de wens van de industrielanden dat de ontwikkelingslanden aan de Internationale handel deelnemen op gelijke voet
met hen. Zodoende vormt deze clausule zowel voor hun export naar de industrielanden
als naar elkaar het legate kader voor de preferentiele behandeling van ontwikkelingslanden. Als quid pro quo is in deze clausule ook
opgenomen ,,the expectation of developing
countries that they will be able to participate
more fully in the framework of rights and obligations under the GATT with the progressive development of their economies and improvement of their trade situation” 2).
Een van de redenen dat nog niet veel ontwikkelingslanden de overeenkomsten uit de
Tokio-ronde hebben ondertekend is hun ongenoegen ten aanzien van dit laatste gedeelte
van de ,,enabling”-clausule 3). Hoewel in tamelijk vage bewoordingen en zonder tijdselement, is dit gedeelte van de clausule duidelijk een eerste stap op weg naar afschaffing
van preferentiele behandeling. Dit perspectief bleek zelfs dichterbij dan de
ontwikkelingslanden toentertijd voor ogen
zullen hebben gehad. Want bij de voorbereidingen voor de ministersbijeenkomst in het
kader van de GATT in het najaar van 1982
stelden enkele ontwikkelde landen, soms op
1064

nogal krachtige wijze dat graduering van ontwikkelingslanden een belangrijk onderwerp
op de agenda moest worden. Graduering
houdt in dat ontwikkelingslanden niet langer
een uitzonderingspositie, namelijk preferentiele behandeling in diverse vormen, in de internationale handelsbetrekkingen zouden
moeten innemen. Zij zouden zich daarentegen moeten gaan gedragen als andere, i.e.
ontwikkelde, landen in hun handelsrelaties.
Hierbij moet benadrukt worden dat graduering op zich geen nieuw verschijnsel is. Op
verschillende manieren functioneert het nu
reeds, soms op de wijze als hierboven omschreven, soms in de vorm van differentiatie
tussen ontwikkelingslanden op basis van ontwikkelingsniveau. Enkele voorbeelden mogen dit verduidelijken 4).
Graduering in de praktijk
In zoverre toegang tot de leningsfaciliteiten van de Wereldbank samenhangt met het
inkomen per hoofd van de potentiele debiteur is er duidclijk sprake van graduering.
Met betrekking tot het IMF kan er onderscheid gemaakt worden tussen landen die onder artikel VIII vallen en landen die onder artikel XIV vallen. Het voornaamste verschil
tussen deze twee groepen landen is dat artikel-XIV-landen zich schuldig mogen maken
aan discriminatoire valutapraktijken, terwijl
artikel-VIII-landen daarvoor de toestemming van het IMF nodig hebben. Overgang
van artikel-XTV naar artikel-Vlll-status is
slechts de verantwoordelijkheid van het betreffende land. Een derde voorbeeld betreft
de werking van de Stabex-faciliteit van de
EG. Stabex vormt een onderdeel van de
overeenkomst van Lome. Het heeft als doel
de stabiliteit van exportopbrengsten van met
de EG geassocieerde ontwikkelingslanden.
Deze landen krijgen daartoe leningen als hun
grondstoffenuitvoer beneden een bepaalde
trendwaarde komt. Deze leningen moeten
worden terugbetaald bij bepaalde gunstige
prijs- en volume-ontwikkelingen van deze
exportgrondstoffen. Er is sprake van graduering in dit schema, aangezien de minst ontwikkelde onder de geassocieerde landen gemakkclijker toegang hebben tot de compensatiebetalingen en bovendien niets terug hoeven te betalen.
Ten slorte bestaat er binnen de algemene
preferentiele stelsels (APS), waarover verderop meer, een andere vorm van gradue-

ring, welke men produktgebonden graduering zou kunnen noemen. Dit houdt in dat als
een ontwikkelingsland voldoende succes
heeft bij het exporteren van een bepaald produkt het betreffende produkt niet langer in
aanmerking komt voor preferentiele behandeling. In het APS van de EG wordt succes
vastgesteld aan de hand van het vullen van de
preferentiele quota, waarna de normale
meestbegunstigingstarieven in werking treden. In het APS van de Verenigde Staten
krijgt een ontwikkelingsland geen preferentiele behandeling meer voor een produkt
waarmee het meer dan de helft van de Amerikaanse importmarkt voor zijn rekening
neemt of voor een produkt dat meer dan een
bepaald bedrag aan import in de VS vertegenwoordigt 5).
Het is dus duidelijk dat er verschillende
soorten graduering bestaan, zij het meestal
buiten het terrein van de handelsbetrekkingen. Graduering binnen het gebied van de
handelsrelaties kan dan ook zeker niet op
principiele gronden worden afgewezen, temeer daar er logisch en historisch goede redenen voor bestaan. Het is interessanter om
na te gaan waarom graduering juist nu wordt
opgebracht, hoe het op het gebied van de
handel kan worden toegepast en welke criteria bij de implementatie ervan zouden kunnen worden gebruikt.
Daartoe is het nuttig eerst vast te stellen
wat graduering op het gebied van de handelsbetrekkingen zou kunnen inhouden. Dit zou
in het uiterste geval betekenen dat de rechten
en verplichtingen van rijke en graduerende
landen ten aanzien van handelspolitieke
maatregelen geheel dezelfde zouden worden.
Dit zou niet alleen afschaffing van preferentiele behandeling voor deze ontwikkelingslanden betekenen, maar ook volledige toepassing van de diverse gedragscodes welke
overeengekomen zijn in de Tokio-ronde.
Deze gedragscodes hebben o.a. betrekking
op exportsubsidies, douanewaardering,
overheidsaankoopbeleid en technische handelsbelemmeringen. Verder zouden zij zich

* De auteur is verbonden aan het Centrum voor
Ontwikkelingsprogrammering van de Erasmus
Universiteit Rotterdam. Een eerdere, Engelse, versie van dit artikel is verschenen in het September
nummer van Intereconomics, Verlag Weltarchiv
GMBH, Hamburg, 1983.
1) GATT, The Tokyo round of multilateral trade
negotiations, Geneve, april 1979, biz. 9.
2) GATT, op. cit., biz. 149.
3) Volgens P. J. Ginman, T. A Pugel en I. Walter,
Mixed blessings for the third world in codes on nontariff measures, The World Economy, jg. 3, nr. 2,
September 1980, biz. 217-234, weigerden vrijwel
alle ontwikkelingslanden op 12 april 1979 het pro-

ces verbaal van de onderhandelingen te ondertekenen. Volgens dezelfde auteurs hadden bovendien
medio 1980 nog slechts twintig ontwikkelingslan-

den een of meer van de diverse niet-tarief codes ondertekend.
4) Zie voor een uitgebreide bespreking I. Frank,

The graduation issue for LDCs, Journal of World
Trade Law, jg. 13, nr. 4, 1979, biz. 289-302.
5) Dit bedrag is onderhevig aan een groeifactor,
overeenkomend met de groei van het BNP van de
VS. In 1982 was dit bedrag $ 53,3 mln. Op toepassing van deze criteria zijn overigens uitzondehngen

mogelijk.

ook moeten houden aan het wederkerig-

viduele ontwikkelde landen, of groepen

heidsbeginsel, d.w.z. zij zouden hun markten

daarvan, zoals de EG. Hoewel deze stelsels

moeten openen in mil voor betere toegang
tot de markten van andere landen.

hetzelfde doel hadden, verschilde hun werking op vele punten, waar hier verder niet op
ingegaan zal worden 7). Het zij voldoende
vast te stellen dat het oorspronkelijke idee ta-

Waarom gradnering?

Het feit dat de roep om graduering juist nu
verhevigt, heeft waarschijnlijk een belang-

rijke oorzaak, te weten de verslechtering van
de economische situatie in de rijke landen.
Deze verslechtering en daarmee gepaard

gaande zaken als verminderend concurrentievermogen, werkgelegenheidsafbraak e.d.

worden vaak, op zijn minst gedeeltelijk, toegeschreven aan het succes van een aantal ontwikkelingslanden op het gebied van de industriele export 6). Dit succes wordt deels
weerspiegeld in de goede prestaties van de

ontwikkelingslanden binnen de preferentiele
stelsels. Meer in het algemeen toont het verschijnsel van de nieuw-industrialiserende
landen (NIC’s) aan dat tenminste een aantal
ontwikkelingslanden een zeer goede indu-

striele exportprestatie hebben geleverd in de
jaren zeventig.

Preferentiele stelsels

melijk verwaterde door de introductie van

Een andere, meer algemene, duidelijke indicatie van het succes van de ontwikkelingslanden bij het exporteren van industriele goederen is de toenemende belangstelling voor
de NIC’s, gepaard gaande met gevoelens van

tingen van de uitkomsten van de preferen-

onbehagen. Het is moeilijk om een preciese

ties 8).

definitie te geven van het begrip NIC. In de li-

Vanwege dit aanvankelijke pessimisme is

teratuur wordt een vijftal, elkaar gedeeltelijk

het wel nuttig de conclusies te presenteren
van onderzoek door diverse auteurs naar de

overlappende, groepen NIC’s onderscheiden. Men kan zelfs zijn twijfels hebben ten

effectiviteit van de preferentiele systemen.

aanzien van het nut van pogingen om een be-

Ten eerste is er een studie van de UNCTAD

paalde groep landen als NIC’s te identificeren. Hoe dan ook, in het algemeen kunnen
NIC’s worden omschreven als ontwikkelingslanden die zeer snel succesvol exporteur

over de effectiviteit van het preferentiesysteem van de VS 9). In deze studie wordt

geprobeerd de belangrijkste factoren te bepalen welke bijdragen tot de groei van de

zodanig hebben veel meer ontwikkelingslan-

het preferentieschema van de VS vallen. Een

den dan het in het algemeen gebruikte aantal

van de voornaamste resultaten is dat tussen
1974 en 1977 ongeveer 65% van de ree’le
groei van de import uit de begunstigde landen kan worden toegeschreven aan de werking van het Amerikaanse preferentiele
schema.

(ongeveer tien) zekere NIC-trekken 15).

naar het effect van het EG-systeem van pre-

ferenties 10). Sapir probeert met behulp van
een zwaartekrachtmodel van de handel vast
te stellen of er enig significant effect is van het

hun redenering als volgt worden weergege-

preferentiele systeem op de handelsstromen.
Hij vindt een significant positief effect, in het
bijzonder voor goederen in de groepen zeven

dus ook geen tariefconcessies ontvingen. Zij

en acht (machines en transportgoederen en
overige industriele produkten) van Standard

hadden ook geen voordeel van de tariefver-

International Trade Classification. In zijn

mindering die de rijke landen elkaar aanbo-

woorden: ,,It does appear that the EEG GSP
has expanded manufacturing exports from
semi-industrialized nations in the few years
after its inception” 11).
Ten derde is er een studie over het preferentiele systeem van de EG, welke stelt:

den, aangezien laatstgenoemden voornamelijk concessies uitwisselden op produkten die

juist voor hen, en dus niet voor ontwikkelingslanden, van belang waren. Aangezien
men niet kan profiteren van een tariefconces-

sie als men het betreffende produkt niet exporteert, hadden de ontwikkelingslanden

dus ook nauwelijks baat bij de meestbegunstigingsclausule. Daarom drongen de ontwikkelingslanden reeds op de eerste
UNCTAD-conferentie, in 1964, aan op preferentiele behandeling voor hun export. Later zou dit aangeduid te worden als ,,ongelijke behandeling voor ongelijke partners”.

Het doel van preferentiele behandeling was
om de industriele export, de economische
groei en daarmee de ontwikkeling in het algemeen van ontwikkelingslanden te bevorderen. Dit doel zou moeten worden bereikt via

positieve discriminatie van de industriele export van ontwikkelingslanden, d.w.z. preferentiele toegang tot de markten van de geindustrialiseerde landen. Ontwikkelingslanden
zouden tariefconcessies krijgen, terwijl de

meestbegunstigingsclausule niet van toepassing zou zijn en er geen wederkerigheid zou
worden verlangd. Oorspronkelijk was de ge-

dachte om een algemeen stelsel van preferenties te hebben, aangeboden door alle ontwikkelde landen aan alle ontwikkelingslanden.
Zo is het niet gegaan. Integendeel, in het

begin van de jaren zeventig werd er een aantal preferentiele stelsels ingesteld door indiESB 16-11-1983

van industriele produkten zijn geworden. Als

Amerikaanse import uit landen welke onder

ven. Ontwikkelingslanden konden niet echt

profiteren van het GATT-systeem omdat zij
niet in staat waren tariefconcessies te doen en

Nieuw-industrialiserende landen

een groot aantal beperkingen, b.v. diverse
soorten tariefquota, regels van oorsprong,
concurrentiecriteria e.d. Dientengevolge
hadden vele waarnemers geen hoge verwach-

Ten tweede is er een onderzoek door Sapir
Algemene preferentiele stelsels zijn ingesteld vanwege het ongenoegen van de ontwikkelingslanden ten aanzien van de werking
van het GATT-systeem. Grosso modo kan

verre dit het geval is, vormt het tegelijkertijd
een geldige reden voor de roep om graduering 14).

,,There is thus clear evidence of the stimulating effect of the GSP on trade” 12). De auteurs van deze studie trekken die conclusie
niettegenstaande de vele kritiek die zij hebben op de werking van het systeem.

Ten slotte zijn de resultaten van onderzoek
door Baldwin en Murray van belang 13). Zij
vergelijken de voordelen van tariefvermindering onder de meestbegunstigingsclausule
met de voordelen van de preferentiele stelsels, door middel van de berekening van de

hoeveelheden handelsschepping en -verlegging welke uit beide soorten concessies volgt.
Hun conclusie is dat de ontwikkelingslanden

als

geheel

meer

hebben

te

win-

nen bij tariefconcessies onder de meestbegunstigingsclausule dan bij de preferentiele

schema’s, in het bijzonder vanwege de vele
beperkingen van deze schema’s. Hun conclusie slaat dan ook voornamelijk op die landen
wier export tegen de beperkingen van de preferentiele schema’s oploopt. Samenvattend

kan men zeggen dat de ontwikkelingslanden
baat hebben bij de preferentiele stelsels, maar
dat deze voordelen zijn gelimiteerd vanwege
de vele beperkingen van de schema’s. Preferentiele schema’s hebben dus, in ieder geval

enigszins, aan hun doel beantwoord. In zo-

Hoewel hier niet in details zal worden ingegaan op de oorzaken van het succes van de
NIC’s, wordt toch een korte opsomming gegeven van de factoren waaraan het succes van
de NIC’s in het algemeen wordt toegeschreven 16). Dit succes wordt voornamelijk
gezien als gevolg van de combinatie van bepaalde vormen van economische politiek met
een aantal min of meer op zich zelf staande
6) Het is hier niet de plaats om te beoordelen of dat
inderdaad zo is. Vermoedelijk leveren de ontwikkelingslanden slechts een geringe bijdrage tot bovengenoemde problemen van de geindustrialiseerde landen.

7) Zie voor een gedetailleerde beschrijving bij
voorbeeldT. Murray, Trade preferences for developing countries, Londen, 1977; A. Weston. V. Cable
en A. Hewitt, The EEC’s generalised system of preferences, ODI, 1980; A. Borrman, C. Borrman en
M. Stegger, Das Algemeine Zollpraferenzsystem

derEG, Hamburg, 1979 en; The generalised system
of preferences, Review of the first decade, OECD,
Parijs, 1983.
8) Zie bij voorbeeld T. Murray, How helpful is the
generalized system of preferences to developing
Countries, Economic Journal, jg. 83, 1973, biz.
449-455.
9) T. Murray, Evaluation of the trade benefits under the United States scheme of generalized preferences, UNCTAD, TD/B/C.5/66, 20 februari
1980
10) A. Sapir, Trade benefits under the EEC generalised system of preferences, European Economic
Review, jg. 25, 1981, biz. 339-355.
11) A. Sapir, op. cit., blz.352.
12) A. Borrman, C. Borrman en M. Stegger, The
impact of the GSP on imports, Intereconomics, September/ oktober 1979, biz. 224.
13) R. E. Baldwin en T. Murray, MFN tariff reduction and developing country trade benefits under the GSP, The Economic Journal, jg. 87, maart
1977, biz. 33-46.
14) Ook de OECD stelt in dit verband: „ Although
there exist divergent views on this question (t.w.
graduering, K K), it is significant that the issue arises at least partly from the apparent success of the

GSP”, OECD, op. cit., biz. 59.
15) Dit wordt onderkend in een recente OECDstudie, Development co-operation, 1982 Review,

OECD, Parijs 1982, hfst. 12, dat zich bezighoudt
. met ,,nieuwe” NIC’s.
16) Zie voor een algemene beschouwing bij voor-

beeld OECD, idem, of een oudere OECD-studie,
The impact of the newly industrializing countries on
production and trade in manufactures, OECD, Parijs, 1979.

1065

factoren. Met deze politick wordt een naar
buiten gerichte groeipolitiek bedoeld, in die

ten gunste van graduering. Ten eerste, wanneer graduerende arme landen hun import-

zin dat er geen systematische afwijking is ten

belemmeringen zouden verminderen, zouden zowel de rijke als de overige arme landen
meer gelegenheid hebben om naar deze lan-

gunste van importvervanging of exportbevordering.
De eerste van de factoren waaraan werd

den te exporteren. Op basis van wederkerig-

belangrijkste nadeel, een verslechterende betalingsbalans, zou kunnen worden opgevangen via het instellen van een tijdelijk fonds
dat landen zou compenseren voor betalingsbalanstekorten veroorzaakt door graduering.
De preciese werking van zo’n fonds, hoewel

gerefereerd, is de produktcyclustheorie. Dit

heid zou dit de rijke landen ertoe kunnen

niet onbelangrijk, doet er voor het argument

is een dynamische theorie van de internatio-

brengen minder protectionistisch te zijn

nale handel. Deze houdt in dat nieuwe pro-

t.o.v. deze zelfde landen. Het is natuurlijk
dubieus of de andere arme landen werkelijk
op deze wijze zouden profiteren aangezien ze

niet toe. Graduering zou tevens op landenbasis, niet op produktbasis, moeten plaatsvinden, aangezien het feit dat elk land wel een
aantal produkten of sectoren heeft waarin

ceerde arbeid, eerst worden geproduceerd in

op gelijke voet met de rijke landen zouden

het (nog) niet (of niet meer) voldoende con-

de rijke landen en geexporteerd naar de arme
landen. Later, nadat het produktieproces gestandaardiseerd is, worden R & D en geschoolde arbeid minder belangrijk als ,,in-

moeten concurreren.
Ten tweede zou vermindering van preferenties van graduerende arme landen op de
importmarkten van de rijke landen daar

currerend is, er anders toe zou leiden dat
daarom elk land preferentiele behandeling

puts” in het produktieproces en wordt ongeschoolde arbeid belangrijker. Op dat

meer ruimte laten voor de armere landen.
Wederom geldt dat deze hier zouden moeten

moment gaat de tweede factor een rol spelen,
t.w. de beschikbaarheid van een grote hoe-

concurreren met de rijke landen, zij het in dit
geval op basis van preferenties. Ten derde, in
zoverre graduering zou leiden tot vermindering van de verstoringen aan de import- en
exportzijde van hun economieen, zou het de
welvaart van graduerende landen verhogen.
In dit geval zijn alle argumenten uit het exportpromotie versus importsubstitutiedebat

dukten welke gepaard gaan met hoge R &
D-uitgaven en de inzet van hooggekwalifi-

veelheid ongeschoolde, goedkope, arbeid in
de ontwikkelingslanden. Het comparatief
voordeel in het produceren van deze voor-

malig nieuwe produkten verschuift dan van
de rijke naar de arme landen. Dit hoeft niet

alleen van toepassing te zijn op een produkt

zou behouden (of verkrijgen).
Het is mogelijk dat men bovenstaande

conclusie ten gunste van graduering niet aanvaard, hetzij vanwege een andere weging van
de argumenten, hetzij vanwege nog andere
overwegingen 18). Desalniettemin moet
men rekening houden met de politieke druk
van de rijke landen. Graduering zou dan heel
wel de prijs kunnen zijn die betaald moet

worden ten einde een verdere toeneming van
protectionistische maatregelen door de rijke

landen tegen (sommige van) de arme landen
te voorkomen. Men zal dus bepaalde criteria

in zijn geheel,maar kan ook gelden voor gedeelten van het produktieproces. Deze ver-

van toepassing.
Het belangrijkste argument ten nadele van

moeten hebben volgens welke landen voor

schuiving van het comparatieve voordeel

graduering is natuurlijk gerelateerd aan de

toepassing van graduering in aanmerking ko-

wordt vcrgemakkelijkt door de rol van multinationals in dit geheel, vanwege hun kennis

betalingsbalanstekorten waar de meeste
arme landen onder lijden. De vraag rijst dan

van de produktieomstandigheden en de in-

of arme landen zich graduering kunnen ver-

ternationale markten en hun flexibiliteit.
Een andere factor in dit proces wordt gevormd door de zogenaamde ,,offshore assembly provisions”. Deze houden in dat
wanneer een produkt wordt geexporteerd,
daarna verder bewerkt en vervolgens weer
wordt geimporteerd, invoerrechten slechts
van toepassing zijn op dat gedeelte van de

oorloven, aangezien dit vermoedelijk, al-

positie zou doen verslechteren. Echter, in zoverre deze tekorten worden veroorzaakt
door tekorten op de energiehandelsbalans
zouden deze, naar mijn mening, niet als argument tegen graduering moeten worden gebruikt. Immers, dat probleem moet voorna-

Hoewel uiteindelijk de keuze van landen
die voor graduering in aanmerking komen
misschien wel meer politick dan economisch
zal worden bepaald, is het toch de moeite
waard enkele ,,objectieve” elementen die
hierbij van pas zouden komen, te beschou-

waarde van het goed dat buitenslands is ge-

melijk worden opgelost via een daartoe geei-

wen. In de kern van de zaak is graduering een

vormd en niet op de totale waarde van het
geimporteerde produkt. Dit vergroot natuur-

gend energie-, vraag- en aanbodbeleid, hoe

gevolg van het toenemend concurrentievermogen van ontwikkelingslanden op de wereldmarkt. Om die reden zouden bij het proces van graduering elementen moeten worden betrokken welke het concurrentievermogen van een land vertegenwoordigen, in
het bijzonder met betrekking tot industriele
produkten. Men kan in dit verband denken
aan veranderingen in marktaandelen, hetzij
wereldwijd, hetzij op bepaalde regionale
deelmarkten. Een andere mogelijkheid be-

lijk de aantrekkelijkheid van het verplaatsen
van delen van het produktieproces naar het
buitenland. Naast deze algemene factoren
spelen natuurlijk individuele factoren een rol
bij de verklaring van de prestaties van individuele landen. Men denke hierbij aan politieke factoren, de grootte van de thuismarkt,
het opleidingsniveau van de werknemers enz.
Uit zowel de ervaringen met de preferen-

moeilijk dat ook moge zijn 17). Een ander argument houdt in dat arme landen slechts
voor een klein aantal produkten concurrerend zijn. Hoewel rijke landen waarschijnlijk

voor een groter aantal produkten concurrerend zijn dan arme landen, is ook hier de
range, per definitie, natuurlijk beperkt. In het
algemeen is dan ook geen sterk argument,
hoewel hierbij natuurlijk gedacht kan worden aan extreme gevallen, zoals bij voorbeeld

tiele schema’s als de prestaties van de NIC’s

jute-produkten uit Bangla-Desh.

kan de volgende conclusie worden getrok-

Het geheel overziende, overwegen m.i. de
argumenten ten gunste van graduering. Het

ken. Een aantal ontwikkelingslanden heeft
getoond in staat te zijn op de wereldmarkt te
concurreren, zowel met als zonder preferen-

tiele behandeling. Uit dat oogpunt is het zowel redelijk als voordelig dat zij aanvaarden
dat het principe van graduering wordt geim-

plementeerd. Overigens zijn er misschien
nog andere overwegingen welke hiervoor of
hiertegen pleiten. Indien, na beschouwing
hiervan, graduering nog steeds voordelig,

noodzakelijk of zelfs onvermijdelijk lijkt,
resteert het cruciale probleem van de pre-

ciese vorm die graduering aan zou moeten

Criteria voor graduering

thans op korte termijn, hun betalingsbalans-

treft veranderingen in de structuur van de industriele export.
Een tweede, tamelijk algemeen, aspect
van concurrentievermogen zou kunnen worden gezocht in de factoren die het concurrentievermogen bepalen, in plaats van in de gevolgen van een toenemend concurrentievermogen, zoals bij voorbeeld een stijgend
marktaandeel. In dit geval zou men kunnen
denken aan het opleidingsniveau van de fac-

tor arbeid.
Een derde overweging zou kunnen worden gevormd door het ontwikkelingsniveau,
zoals bij voorbeeld gemeten door inkomen
per hoofd. Naar mijn mening zou dit zo moe-

nemen alsmede de te hanteren criteria bij de
beslissing of bepaalde landen (of produkten)

hiervoor in aanmerking komen.
Andere overwegingen met betrekking tot
graduering

Er zijn verscheidene andere argumenten
1066

17) De tekorten op de energiehandelsbalans worden vermoedelijk toch al klcincr vanwege de recente olieprijsdalingen.

18) Zie voor een andere mening t.a.v. graduering
bij voorbeeld het UNCTAD-rapport, Protectionism, trade relations and structural adjustment,
TD/274, juni 1983, biz. 32 en 33.

ten werken dat niet landen beneden een be-

paald inkomensniveau van graduering zouden moeten worden uitgesloten, maar dat
landen boven dat niveau in principe in aan-

merking zouden komen. Naar beide kanten
zouden dan weloverwogen uitzonderingen

kunnen worden gemaakt.
Men kan natuurlijk nog andere, misschien

meer verfijnde, criteria bedenken, maar dat is
vermoedelijk een overbodige exercitie, aangezien graduering waarschijnlijk een zaak zal

zijn van grove, eenvoudige criteria.
Slotopmerkingen

Naar het zich laat aanzien is graduering
een onvermijdelijke zaak, per definitie op

lange termijn, maar ook, om politieke en andere redenen, op kortere termijn. In dat geval
lijkt het voor ontwikkelingslanden verstandiger mee te werken bij het zoeken naar een redelijk systeem van graduering dan om te
trachten het tij te keren. Het is heel wel mogelijk dat het een kwestie is van gradueren of
gegradueerd worden 19).
Als de ontwikkelingslanden meewerken
bij het vaststellen van gradueringsregels kunnen ze de gelegenheid benutten om het belangrijkste externe nadeel van graduering te
verzachten, t.w. een toename van de ernst
van betalingsbalansproblemen, via bij voorbeeld een tijdelijk fonds zoals hierboven
gesuggereerd. Ook kunnen de rijke landen
hierin een aanlciding zien om de klap van de
graduering te verzachten via een vergroting
van preferenties van de armere ontwikkelingslanden. Op die wijze zouden zij tonen
dat zij niet slechts de bedoeling hebben om de
concurrentie van de ontwikkelingslanden in
het algemeen te verzwakken, maar ook om
de belangen te bevorderen van die ontwikkelingslanden die duidelijk nog niet internationaal kunnen concurreren.
Ten slotte zou het mogelijk zijn een redelijk tijdschema overeen te komen voor de
toepassing van graduering voor de daarvoor
in aanmerking komende landen. Men zou
zelfs diverse fasen in graduering kunnen onderscheiden. Eerst zouden preferenties kunnen worden afgeschaft. De volgende stap zou
een scherpere toepassing kunnen zijn van enkele gedragscodes, overeengekomen in de
Tokio-ronde, in het bijzonder die betreffende subsidies. Ten slotte zou dan volledige
toepassing kunnen gelden van alle codes zoals deze van toepassing zijn op dit moment op
de ontwikkelde leden van GATT.
K. A. Koekkoek
19) Volgens het Economisch Dagbladvan 6 april
1983 heeft William Brock, de bijzondere handelsambassadeur van de VS, verklaard dat goederen ter
waarde van S 2,6 mrd. uit het preferentiele systeem
van de VS zijn verwijderd. Dit betreft in het bijzonder produkten uit Taiwan, Mexico, Singapore,

Zuid-Korea en Chili. Daarentegen zijn goederen
ter waarde van $ 300 mm. nieuw in het stelsel ondergebracht. Onder deze produkten bevindt zich
suiker, ten bedrage van S 175 mm. import in 198 2 in
de VS, afkomstig uit Guatemala, Colombia, Argentinie, de Filippijnen en Swaziland. Zie hiervoor ook
de discussie over de vernieuwing van het preferentiele stelsel van de VS in Trouble is developing, Far
Eastern Economic Review, 1 September 1983, biz.
90.

ESB 16-11-1983

Auteur

Categorieën