Ga direct naar de content

Gemengde orde

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 3 1985

Gemengde orde
In de gemengde economische orde vindt de coordinatie van
economische beslissingen deels plaats door middel van het
prijsmechanisme, deels door middel van planning. Beide coordinatiemechanismen hebben hun mogelijkheden en beperkingen.
De kracht van het prijsmechanisme ligt in de efficiente manier
waarop dit voor onderlinge afstemming van het gedrag van de
deelnemers aan het economische proces zorgt. Er dreigt echter
een gevaar dat de prijzen niet alle relevante informatie weerspiegelen, zodat er in de prijsvorming b.v. onvoldoende rekening
wordt gehouden met toekomstige schaarsten of externe effecten.
Bovendien kan de marktwerking resulteren in een verdeling die
vanuit maatschappelijk oogpunt niet gewenst wordt geacht. De
kracht van centrale planning is dat er een gerichte toedeling kan
plaatsvinden van de middelen die in de economic aanwezig zijn,
in overeenstemming met bepaalde collectieve doelstellingen.
Daarbij dreigt echter het gevaar dat de allocatie niet efficient is
zodat er verspilling van middelen optreedt, of dat er door een gebrek aan informatie beleidsmaatregelen worden genomen die onbedoelde en soms averechtse gevolgen hebben. In de gemengde
economische orde wordt een tussenweg bewandeld: men probeert de voordelen van marktwerking en centrale planning te
combineren en de nadelen van beide zoveel mogelijk te vermijden.
Na een langdurige periode waarin in de meeste westerse landen
de mate van overheidsingrijpen in de economic voortdurend is
toegenomen, overheerst nu de gedachte dat de marktwerking
moet worden versterkt en dat de overheidsbemoeienis met het
economische proces moet worden verminderd. Door te sterk de
nadruk op een rechtvaardige verdeling te leggen, zou de doelmatigheid in de economic te veel uit het oog verloren zijn, met als gevolg dat de collectieve welvaart niet het niveau bereikt dat mogelijk zou zijn geweest. Hoewel bijna iedereen het met deze diagnose van de kwalen van de economic eens lijkt te zijn, kan men in de
praktijk toch een grote aarzeling bespeuren om hieruit consequenties te trekken. Wanneer het er op aankomt dat de overheid
zich van een bepaald concreet beleidsterrein zou moeten terugtrekken, steekt de twijfel de kop op en durft men de ontwikkelingen op het desbetreffende terrein toch niet geheel aan het spel der
marktkrachten over te laten.
Hoe komt het dat men de markt niet helemaal vertrouwt? In de
bundel Economische orde en beleid, die is uitgebracht ter gelegenheid van het aftreden van dr. J.W. de Pous als voorzitter van
de Sociaal-Economische Raad, worden hieraan enkele interessante beschouwingen gewijd. De bundel bevat een reeks artikelen
waarin vooraanstaande auteurs uit de sfeer van de wetenschap en
de politick, terugblikken op twintig jaren sociaal-economisch beleid. Premier Lubbers verwoordt in het openingsartikel het politieke credo van deze tijd dat de uitdagingen nu onmiskenbaar liggen in een ,,minder ambitieuze overheid en meer inzet van burgers en bedrijven”. Maar wie zou verwachten dat de auteurs elk
op hun terrein tot de conclusie zouden komen dat er voor de overheid geen of slechts een geringe rol is weggelegd bij het coordineren van het economische proces, heeft het mis. Integendeel, uit
de meeste bijdragen spreekt de overtuiging dat de overheid bij het
vormgeven van de economische orde en de economische politick
niet kan worden gemist.
In zijn bijdrage over het economische structuurbeleid stelt
prof. drs. C.J. van Eijk dat het marktmechanisme zijn functie als
generator van informatie over de relatieve schaarste van produkten en produktiefactoren nu en in de toekomst niet steeds correct
vervult. Daardoor schiet het marktmechanisme te kort in zijn
coordinerende functie. Economische agenten raken niet snel genoeg op de hoogte van elkaars beslissingen over uitbreiding,
bijstelling of afbraak van produktiecapaciteit bij veranderende
schaarsteverhoudingen. Het gevolg van de ongecoordineerde besluitvorming is dat er over- of ondercapaciteit ontstaat. De daarop volgende aanpassingen leiden volgens Van Eijk niet vanzelfsprekend tot een nieuw evenwicht.,,Vooral wanneer van buitenaf komende oorzaken het stelsel van richtinggevende prijzen
ernstig hebben verstoord zodat drastische prijswijzigingen nodig
zijn, kan blijken dat het marktmechanisme de juiste weg naar een
nieuw evenwicht niet meer kan vinden”. Dit impliceert dat er bij
het economische structuurbeleid een rol voor de overheid kan
zijn weggelegd die verder gaat dan het scheppen van voorwaarden op macro-economisch niveau. Daarbij hoeft men niet direct
aan het maken van een blauwdruk voor de economische struc-

ESB 10-7-1985

tuur te denken, want ook de overheid beschikt niet over alle informatie die daarvoor nodig zou zijn. Maar wel kan de overheid
helpen informatiestromen te verbeteren, economische agenten
samen te brengen, hun blik op het economische proces als kringloop te verruimen en particle analyses te doorbreken. Daarbij zal
volgens Van Eijk, van de kant van de overheid soms een zekere
(bij)sturing moeten plaatsvinden, ook at betekent dit dat de autonomie van beslissers op micro-niveau tot op zekere hoogte wordt
aangetast.
In de sfeer van het inkomensbeleid pleit prof. mr. W.J.P.M.
Fase voor volledige contractsvrijheid voor de sociale partners, in
lijn met de opvattingen die daaromtrent in de Sociaal-Economische Raad leven. Maar prof. dr. W. Albeda herinnert er in zijn
artikel met recht aan dat deze contractsvrijheid in de jaren zestig
en zeventig tot te sterke loonstijgingen en – in het kielzog daarvan – stijgingen van sociale uitkeringen heeft geleid. Hierdoor is
de Nederlandse economic uit het lood geslagen. Men kan het binnen de Sociaal-Economische Raad wel eens zijn over het principe
dat de overheid haar handen van het arbeidsvoorwaardenbeleid
moet afhouden, maar daarmee is nog niet duidelijk hoe loonvorming, arbeidstijdverkorting en sociale zekerheid op een economisch en maatschappelijk aanvaardbare wijze met elkaar in verband worden gebracht. Hiervoor is volgens Albeda toch iets van
een indicatief inkomensbeleid noodzakelijk dat door de overheid
en de sociale partners gezamenlijk wordt ontwikkeld. Centrale
coordinatie dus, in plaats van gedecentraliseerde besluitvorming
op de vrije markt.
Dr. W.F. Duisenberg schrijft in zijn artikel dat ook in het monetaire beleid een actieve rol van de monetaire autoriteiten noodzakelijk is en dat zij niet kunnen volstaan met het vaststellen van
eenvoudige onwrikbare regels voor de geldgroei en andere monetaire grootheden volgens monetaristisch recept. Prof. dr. D.B.J.
Schouten drukt zich nog sterker uit als hij schrijft dat het een illusie van de monetaristen is te menen dat bij een gezonde monetaire
en budgettaire politick, afwijkingen van een toestand van volledige werkgelegenheid en volledige bezetting van de produktiecapaciteit slechts een kwestie van zeer tijdelijke aanpassingsprocessen aan onverwachte (exogene) gebeurtenissen zouden zijn. ,,Zo
werken nu eenmaal onder de huidige institutionele verhoudingen
de concurrentiemechanismen, met name op de arbeidsmarkt,
niet”. Daarom is volgens hem een conjunctuurstabilisatiebeleid
geboden, niet zozeer in de vorm van keynesiaanse vraagstimulering, maar door het bevorderen van loon- en prijsflexibiliteit. Dit
moet gebeuren door middel van indicatieve planning wanneer de
markt er zelf niet in voldoende mate voor zorgt.
Bovendien is volgens Schouten een terugkeer naar evenwichtige economische groei niet gewaarborgd wanneer er niet op centraal niveau coordinatie van de loon- en prijspolitiek van de sociale partners met het budgettaire en monetaire beleid van de
overheid plaatsvindt. Die coordinatie vereist een tripartiet overleg tussen werkgevers- en werknemersorganisaties aan de ene
kant en de overheid aan de andere kant, waarbij het macro-kader
wordt aangegeven voor het concrete vakbonds-, ondernemersen regeringsbeleid. Een alomvattend centraal akkoord dus.
De meeste auteurs in Economische orde en beleid laten zich
weinig gelegen liggen aan de modieuze hang naar de vrije markt.
Hun studie van twintig jaar sociaal-economisch beleid heeft hen
wel sceptischer gemaakt ten aanzien van de effectiviteit van het
overheidsingrijpen in de economic, maar zij zien toch geen aanleiding om naar het andere uiterste door te slaan en geloof te
hechten aan de stelling dat de vrije markt de economische problemen vanzelf tot een oplossing brengt. Hun zienswijze is dat evenwicht in de economic er niet door de markt alleen komt; bepaalde
vormen van centrale coordinatie kunnen daarbij niet worden
gemist.
L. van der Geest

1) Economische orde en beleid. Twintig jaren sociaal-economisch
beleid, Bundel ter gelegenheid van het aftreden van dr. J.W de Pous
als voorzitter van de Sociaal-Economische Raad (1964-1984),
Kluwer/SER, Den Haag, 1985.

681

Auteur