Ga direct naar de content

Macro-economische effecten van de Olympische Spelen in Nederland

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 3 1985

Macro-economische ef fecten van de
Olympische Spelen in Nederland
DRS. J. VAN DER VLIES*

De Nederlandse economie kan er in aanzienlijke mate van profiteren wanneer de Olympische Spelen
in 1992 in Nederland zouden worden gehouden. Dit blijkt uit een onderzoek van het Nederlands
Economisch Instituut naar de macro-economische effecten van Olympische Spelen in Nederland.
Berekend is wat de extra investeringen en de extra uitgaven die ten behoeve van de Olympische
spelen zouden worden gedaan, in termen van produktie en werkgelegenheid betekenen en welke
sectoren daarvan het meest kunnen profiteren. Daarbij is niet alleen rekening gehouden met de
directe effecten, maar ook met de indirecte effecten die ontstaan doordat de initiele impulsen in de
gehele economie doorwerken.

Inleiding

Additionele uitgaven

Op verzoek van de Stichting ,,Olympische Spelen Amsterdam
1992″ heeft het Nederlands Economisch Instituut (NEI) een onderzoek verricht naar de macro-economische betekenis van de
eventueel in Nederland te houden Olympische Spelen van 1992.
In dit artikel wordt op beknopte wijze verslag gedaan van dit onderzoek, dat in de lente is uitgevoerd binnen de afdeling Regionaal Onderzoek van het NEI.
De macro-economische betekenis van de eventuele Olympische Spelen is uitgedrukt in termen van produktie, werkgelegenheid, toegevoegde waarde, lonen en salarissen en betalingsbalanseffect. Uitdrukkelijk zij opgemerkt dat de studie geen financiele marktverkenning omvat. Een dergelijke marktverkenning
is door de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (Stichting OSA) zelf ter hand genomen en treft men aan in het rapport
Olympische Spelen en Festival 1992 in Nederland en
Amsterdam.
Dit rapport (versie eind mei 1985) vormde wel het uitgangspunt voor de NEI-ramingen van de macro-economische effecten. Uit deze rapportage zijn namelijk alle (door de Stichting
OSA geraamde) bruto uitgaven gelicht, die speciaal ten behoeve
van de Olympische Spelen worden gedaan. Het gaat daarbij om
zowel investeringen als andere uitgaven die ten laste komen van
de Stichting OSA. Daarenboven is rekening gehouden met de bestedingen van de additionele buitenlandse bezoekers in verband
met de Spelen.
De genoemde uitgaven van de Stichting OSA en de bestedingen van buitenlandse bezoekers veroorzaken (initiele) wijzigingen in de omvang vam de finale afzet c.q. produktie van uiteenlopende bedrijfsklassen van de Nederlandse economie. Uitgaande van deze zogenaamde ,,primaire impulsen” die onderscheiden zijn naar bedrijfsklasse 1), zijn de macro-economische effecten geraamd.
In het hiernavolgende worden eerst de primaire impulsen besproken. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de doorwerking daarvan in de economie. Tot slot worden de belangrijkste
onderzoeksresultaten weergegeven.

De Olympische Spelen zullen, wanneer zij inderdaad in 1992
in Amsterdam worden gehouden, talrijke en zeer uiteenlopende
uitgaven vergen. Te denken valt aan sportvoorzieningen, organisatie, een Olympisch dorp, beveiliging, jeugdprogramma’s
e.d. Al deze uitgaven impliceren in principe een impuls voor het
bedrijfsleven. Maar ook wanneer er geen Olympische Spelen
worden gehouden, worden op de genoemde en soortgelijke gebieden uitgaven gedaan. Voor ons doel gaat het er derhalve om
te bepalen in hoeverre de Olympische Spelen additionele uitgaven genereren. Op basis van deze additionele uitgaven, die ten
laste van de Stichting OSA komen 2), kunnen macro-economische effecten worden berekend die zijn toe te schrijven aan de
Olympische Spelen. In overleg met de Stichting OSA is er in dit
verband o.a. toe besloten om bij de macro-economische effectberekeningen de restwaarde van de diverse accommodaties (zoals b.v. een Olympisch Stadion) op de oorspronkelijke totale investeringssom in mindering te brengen. Dit houdt in feite in dat
verondersteld wordt dat de restwaardebedragen investeringen
representeren die zonder de Olympische Spelen toch zouden zijn
verricht. Hierbij dient nog te worden aangetekend dat er door de
Stichting OSA van is uitgegaan dat de financiering van de laatstgenoemde investeringen op budgettair neutrale wijze tot stand
komt.
Alle additionele, dus aan de Olympische Spelen toe te schrijven, uitgaven zijn uit de eerder genoemde OSA-rapportage gelicht en vervolgens toegedeeld aan bedrijfsklassen. Met andere
woorden, de uitgaven zijn herleid tot zogenoemde ,,primaire”
impulsen per bedrijfsklasse.

684

* Wetenschappelijk medewerker van de afdeling Regionaal Onderzoek
van het Nederlands Economisch Instituut te Rotterdam en projectleider
van het onderzoek naar de macro-economische effecten van de Olympische Spelen.
1) In totaal zijn in het onderzoek 24 sectoren onderscheiden.
2) Een mogelijke uitzondering betreft (een deel van) de beveiligingskos-

ten. Op dit moment bestaat hieromtrent nog geen zekerheid.

Ten einde dubbeltellingen te vermijden is de opbrengstenzijde

Input-oil tput-bewerkingen

(kaartverkoop, t.v.-rechten e.d.) grotendeels buiten beschouwing gebleven 3). Immers, de (voornamelijk uit het buitenland

Uitgaande van de primaire impulsen per bedrijfsklasse (in een

afkomstige) opbrengsten 4) die ten goede komen aan de Stich-

beperkt aantal gevallen aangevuld met additionele gegevens uit

ting OSA dienen ter vergoeding van de door de Stichting OSA te
verrichten uitgaven, die in deze macro-economische analyse als

de eerder genoemde OSA-rapportage) vinden input-output-bewerkingen plaats ter raming van de macro-economische effecten.
Als gevolg van de bestedingen en uitgaven ontstaan niet alleen
de (directe) effetten in de bedrijven die de goederen of diensten
– de zogenoemde ..outputs” – rechtstreeks aan de Stichting
OSA of de buitenlandse bezoekers leveren. Er vinden ook uit-

uitgangspunt dienen. In dit verband is het van belang te vermelden dat bij de bepaling van de additionele uitgaven in voorkomende gevallen rekening is gehouden met bruto bedragen en dus
niet slechts het gedeelte is geteld dat, na saldering (met b.v. de
door de gebruikers te betalen vergoeding of na sponsoring), ten
laste van de Stichting OSA komt. (Dit principiele verschil tussen
enerzijds de macro-economische invalshoek en anderzijds de

financieel-economische analyse, zoals uitgevoerd door de Stichting OSA, heeft tot gevolg dat de,,input” voor de macro-economische analyse ca. f. 70 mln. afwijkt van de financieel-economische analyse.)

stralingseffecten in de rest van de economie plaats, die ook wel
worden aangeduid als ,,multiplier-effecten”. Een multiplier is
een vermenigvuldigingsfactor die de mate van doorwerking of
uitstraling weergeeft. Een multiplier met een waarde van bij

voorbeeld 1,5 geeft aan dat er behalve het oorspronkelijke directe effect ter grootte van 1, nog een additioneel indirect effect van
0,5 optreedt. De effecten kunnen daarbij zijn uitgedrukt in termen van werkgelegenheid (er is dan sprake van een werkgelegenheidsmultiplier), doch ook in termen van produktie, import, lo-

Extra buitenlandse bestedingen

nen en toegevoegde waarde.
Naast de ten laste van de Stichting OSA komende kosten is

De multipliereffecten komen in essentie tot stand in de toele-

eveneens rekening gehouden met de effecten die uitgaan van de

verende sfeer. De ondernemingen en bedrijven waarop de primaire impulsen zijn gericht, zijn voor hun functioneren immers

bestedingen die door het buitenlandse deel van het Olympisch
publiek (bezoekers, begeleiders, officials enz.) worden verricht.

afhankelijk van andere bedrijven die hen de benodigde goederen

Het gaat daarbij om bestedingen van additioneel buitenlands be-

en diensten (de zogenoemde,,inputs”) leveren. Ook deze bedrij-

zoek aan Nederland. Ten aanzien van de bestedingen die door
het Nederlandse publiek worden verricht is er vanuit gegaan dat
hieruit geen extra effecten zullen ontstaan vanwege substitutie-

ven zijn op hun beurt afhankelijk van (weer andere) ondernemingen, die eveneens toeleveringen nodig hebben enz. Met andere woorden: er is sprake van een complex geheel van intermediaire leveringen. In het economische jargon heet het dat aan de
,,output” van een bepaalde bedrijfsklasse een zekere ,,inputstructuur” ten grondslag ligt. De multiplier-effecten worden,

effecten: de in het kader van de Olympische Spelen door Nederlanders gedane uitgaven gaan ten koste van andere bestedingsrichtingen. Dit uitgangspunt impliceert in feite een onderschat-

ting van de optredende effecten aangezien het bij voorbeeld
denkbaar is dat Nederlanders in mindere mate naar het buitenland gaan of minder sparen.
Evenals de uitgaven die ten laste komen van de OSA worden

overeenkomstig deze terminologie, dan ook veelal bepaald met
behulp van een zogenaamde input-output-analyse, die plaatsvindt op basis van een input-output-tabel (I/O-tabel). De I/O-

ook de bestedingen van het additionele buitenlandse bezoek 5)

analyse wordt door het CBS omschreven als een statistischeconomische methode welke inzicht verschaft in de relatie tussen

(naar uitgavencategorieen) ingedeeld naar bedrijfsklassen. Deze

de finale bestedingen en de produktie van bedrijfsgroepen, als-

bestedingen worden derhalve eveneens herleid tot primaire impulsen.

mede de verschijnselen die bij deze produktie optreden 7). De

I/O-tabel kan dan worden opgevat als een systeem om de onderlinge samenhang tussen de afzetstructuur en de kostenstructuur
van de bedrijfsklassen te beschrijven.
Uitgaande van de input-output-tabel voor de Nederlandse

Primaire impulsen

In onderstaande label worden de primaire impulsen voor de

volkshuishouding zijn voor elk van de 24 onderscheiden sectoren de volgende coefficienten en multipliers berekend:

belangrijkste sectoren weergegeven.

– de produktiemultiplier;

Tabel 1. Primaire impulsen voor de belangrijkste sectoren, in

– de reciproke van de arbeidsproduktiviteit (werkgelegenheid
gedeeld door produktie); het gaat daarbij om het aantal arbeidsplaatsen op jaarbasis per mln. gulden produktiewaarde
(prijspeil 1985);

mln. gld. van 1985, excl. btw

Totaal

Bestedingen

Totale primaire

buiten-

impuls (direct

landers
Bouwnijverheid en
installatiebedriiven
Horeca
Cultuur, sport, rccrcatie
Zakelijke dienstverlening
Investeringen in de
mediasfeer a)
Overige (19) sectoren

Additionele
uitgaven

Sector

produktie-effect)

360

—
280
—
—

360
250
300
230

460

—
120
400

– de toegevoegde-waardemultiplier;
– de waarde van de invoer als fractie van de produktiewaarde;
– de invoermultiplier;

2.040(100%)

70
300
230

220

(
(
(
(

18%)
17%)
15%)
11%)

a) TV/omroep/telccommunicatic e.d.

De grootste primaire impuls gaat uit naar de sector bouwnijverheid en installatiebedrijven (ca. f. 360 mln. excl. btw). Tweede in grootte is de impuls voor de horeca (f. 350 mln., waarvan

ca. f. 280 mln. afkomstig van buitenlandse bestedingen). Daarna komen de sectoren cultuur, sport en recreatie (f. 300 mln.),

zakelijke dienstverlening (f. 230 mln.) en investeringen in de mediasfeer (f. 220 mln.). De laatstgenoemde sector is een bedrijfsklasse-aggregaat en is dus samengesteld uit diverse afzonderlijke

bedrijfsklassen. Ook zijn enkele van de 19 overige sectoren als
bedrijfsklasse-aggregaten aan te merken 6).
ESB 10-7-1985

– het aandeel van de toegevoegde waarde in de produktiewaarde;

220 ( 11%)
580 ( 28%)

1.640

– de werkgelegenheidsmultiplier;

– het aandeel van de lonen en salarissen in de produktiewaarde;
– de loon- en salarismultiplier.

3) Uitgezonderd de betalingsbalanseffecten: de totale invoereffecten minus de totale uit het buitenland afkomstige opbrengsten.
4) In verband met redenen van geheimhouding kan hierop niet nader
worden ingegaan.
5) Exclusief de kosten die reeds door de Stichting OSA voor bepaalde
buitenlandse bezoekerscategorieen zullen worden gemaakt.
6) Aangezien een (klein) aantal bedrijfsklasse-aggregaten mede de secto-

ren ,,cultuur, sport, recreatie” en ,,zakelijke dienstverlening” omvat,
kunnen de in de label vermelde cijfers aangaande beide zojuist genoemde
sectoren ats minimumramingen worden opgevat.
7) CBS, De produkliestructuur van de Nederlandse Volkshuishouding,

deel VIII, produktiestructuur en facetten van selectieve groei, biz. 6, ‘sGravenhage, 1979.

685

Tabel2. Berekende macro-economische effecten van Olympische Spelen te Amsterdam, in mln. gld. van 1985 tenzij anders vermeld a)
OSA-

Relevante

(1)

Totale uit-

Totale

Direct werk- Totale werk- Direct toe-

bestedingen gaven (direct produktie- jelegenheids- gelegenheids- gevoegde-

uitgaven

?uitenlanders produktieeffect)
(3)
(2)

1.640

400

2.040

effect
(4)
3.940

effect (in
effect (in
arbeidsjaren) arbeidsjaren)
(5)
(6)
15.800

31.500

waardeeffect
(7)
1.200

Totale toe- Direct loon- Totale loongevoegde
effect
effect
waardeeffect
(10)
(8)
(9)
2.210

870

1.510

Totale
uitvoer

Direct
Totale
invoereffect invoereffect

Betalingsbalans b)
effecten

(II)

(12)

.(13)

(14)

1.650

230

650

940

a) Alle bedragen zijn afgerond op tientallen miljoenen; de werkgelegenheidseffecten zijn afgerond op honderdtallen.
b) Rekening houdende met de kosten van de Olympische vlam e.d.

Tabel 3. Berekende macro-economische effecten voor de belangrijkste sectoren, in mln. gld. van 1985 tenzij anders vermeld a)
Sector

Primaire

impuls (direct
produktieeffect)
Bouwnijverheid en installatiebedrijven

360

Horeca

350
300
230
220
580
2.040

Cultuur, sport, recreatie
Zakelijke dienstverlening

Investeringen in de mediasfeer
Overige (19) sectoren

Totaal

Totaal b)
produktieeffect

Directe

werkgelegenheid (in
arbeidsjaren)

770
710

2.400
2.900

600

390
400
1.070
3.940

Totale b)
werkgelegenheid (in
arbeidsjaren)

toegevoegde

Directe

Totale b)
toegevoegde

waarde

waarde

Direct
looneffect

150
200
190
200
100
360

360

120

390
360
290
200
610

90

2.700
2.000
1.300
4.500

5.800
5.800
5.200
3.400
2.900
8.500

250
110
80
220

15.800

31.600

1.200

2.210

870

Totaal b)
looneffect

c)

250
180
360
170
140
410
1.510

a) Alle bedragen zijn afgerond op tientallen miljoenen; de werkgelegenheidseffecten zijn afgerond op honderdtallen.
b) Direct + indirect + gei’nduceerd (in de gehele economic, dus niet alleen in de desbetreffende sector waar de directe effecten tot stand komen).
c) Cijfer afgeleid uit OSA-rapport.

De berekende multipliers bieden de mogelijkheid de gecumu-

De som van kolom 1 en kolom 2 is aan le merken als het totale

leerde (directe plus indirecte) effecten vast te stellen van veran-

primaire of initiele directe produktie-effecl. De som van de

deringen in de afzet van een willekeurige sector in termen van

produklie-effeclen wordt in kolom 4 weergegeven. Het betreft

produktie, werkgelegenheid, toegevoegde waarde, lonen plus
salarissen en invoer.

de som van de direcle, de indirecle en de geinduceerde effeclen.
De directe effecten worden door de uitgaven van de Stichting
OSA en het relevante deel van hel buitenlandse publiek gegene-

Gei’nduceerde bestedingseffecten

Naast de hier genoemde directe en indirecte effecten bestaat er
nog een derde categoric effecten, namelijk de zogeheten geinduceerde bestedingseffecten, ook wel aangeduid als afgeleide (ver-

reerd. De indirecte effecten ontstaan in de loeleverende sfeer. De
geinduceerde effecten ontstaan doordat hel inkomen dal in de
direcle- en indirecte sfeer is verdiend, weer wordt uitgegeven,
waardoor wederom (in verschillende ronden) produklie wordt

ke mate weer een weg naar de Nederlandse economic in de vorm

gegenereerd enz.
Het totale directe werkgelegenheidseffect slaat in kolom 5.
Het totale werkgelegenheidseffect in arbeidsjaren beslaal uil de
som van de direcle-, indirecle- en geinduceerde werkgelegenheid.

van bestedingen. Door deze bestedingen ontstaan ook nu weer,
in verschillende ronden, produktie-, werkgelegenheids- en inko-

waarde en de waarde van hel verbruik in hel produktieproces. Er

zorgings)effecten. Het op directe en indirecte wijze met de

Olympische Spelen samenhangende inkomen vindt in belangrij-

De loegevoegde waarde is hel verschil lussen de produklie-

menseffecten. Met dergelijke effecten is in de I/O-analyse geen

is hier uitgegaan van brulo loegevoegde waarde legen marklprij-

rekening gehouden, aangezien de I/O-tabel een open systeem
beschrijft zonder een relatie te leggen tussen het gerealiseerde inkomen en de bestedingen. De gei’nduceerde bestedingseffecten
dienen derhalve op een andere manier te worden berekend en wel
aan de hand van een macro-economisch consumptiemodel bestaande uit een verzameling vraagfuncties. In het onderhavige
onderzoek is hiervoor gebruik gemaakt van een recent door het
Nederlands Economisch Instituut opgestelde raming aangaande

zen. Daarloe behoren, naasl lonen, salarissen, sociale laslen

deze bestedingseffecten op basis van het model AMO-K 8).

mingen van de Slichling OSA gehanleerd, indien en voor zover
deze cijfers zich daarvoor leenden. Ingeval er geen ramingen ter

Resultaten

De belangrijkste resultaten van de uitgevoerde studie worden
in label 2 weergegeven.
In kolom 1 van de label worden de relevante uitgaven van de
Stichling OSA vermeld (excl. BTW). Uilgaven die direcl naar
het buitenland gaan, zoals de uitgaven inzake de Olympische

werkgevers en overig inkomen, de afschrijvingen alsmede hel

saldo van indirecle belaslingen en subsidies. Hel lolale (direcle-,
indirecte- plus geinduceerde) toegevoegde-waarde-effecl wordt
vermeld in kolom 8.

Tol hel loon zijn gerekend: lonen, salarissen en werkgeversbijdragen sociale verzekering (inclusief pensioenpremies). Even-

als bij het directe werkgelegenheidseffecl (kolom 5) zijn de rabeschikking slaan of hel cijfermaleriaal onloereikend is, wordl
uilgegaan van de loonquolen berekend uil de I/O-label 1980.
Kolom 10 vermeldl hel lolale looneffecl: direcl plus indirecl plus
gei’nduceerd. Naar schatling bedraagt hel lolaal aan loonbelas-

ling plus werkgevers- en werknemerspremies sociale verzekering
(exclusief pensioenpremies) dal samenhangl mel de som van
looneffeclen (ad f. 1,5 mrd.), circa f. 750 mln.

vlam in hel buitenland, de kosten van hel bezoek van een delega-

tie aan Seoel en de huur van camerawagens in het buitenland,
zijn hierbij buiten beschouwing gelaten. Kolom 2 heeft betrekking op de relevante bestedingen (excl. BTW) van de buitenlanders. De uitgaven die de Stichting OSA voor (een deel van) het

8) Nederlands Economisch Instituut, AMO-K, een arbeidsmarktmodel

buitenlandse publiek zal maken, zijn reeds in het cijfer van ko-

met twee categorieen arbeid, Olijfreeks, Rotterdam, december 1982; tevens zij verwezen naar: Nederlands Economisch Instituut, De balen in de

lom 1 opgenomen en hier dus buiten beschouwing gelaten.

nationale verkeers- en vervoerrekening, Rotterdam, januari 1984.

686

De totale uitvoer is gelijk aan de som van de uit het buitenland
afkomstige opbrengsten en de bestedingen van buitenlanders
(kolom 2). Het directe invoereffect is bepaald op basis van im-

portquoten. Kolom 13 bevat het totale (directe + indirecte +

Zoals opgemerkl, is er bovendien vanuil gegaan dal besledin-

gen die door Nederlanders worden verricht geen exlra macroeconomische effeclen genereren. Al mel al kan worden gesteld
dat de raming van de macro-economische effecten aan de voor-

gei’nduceerde) invoereffect. Het betalingsbalanseffect is gelijk
aan: de totale uitvoer (kolom 11) verminderd met het totale invoereffect en de uitgaven die direct naar het buitenland gaan.

zichlige kanl is.

De berekende macro-economische effecten zijn in label 3 uitgesplitst naar de eerder onderscheiden sectoren. Aangezien het
betalingsbalanseffect niet per sector kan worden berekend, zijn
de invoereffecten in deze label buiten beschouwing gelalen.
Voor een goed begrip dienl mel nadruk te worden opgemerkl dal
de in label 3 vermelde lolalen op de gehele economic betrekking
hebben en dus niel alleen op de desbetreffende secloren die de

Conclusie

cieel-economische analyse belreffende de le verwachlen kosien

primaire impulsen ondergaan.

en opbrengsten zullen een belangrijke rol spelen.

Tol slol dienl le worden vermeld dat wegens gebrek aan voldoende gegevens geen rekening is gehouden met de macro-economische effeclen van:
– hel Iransporl van hel addilionele builenlandse bezoek van en
naar Nederland;

– de verkoop van Olympische munten, postzegels e.d. aan andere buiienlanders dan de bezoekers (builen de opbrengsten
die daarbij aan de Stichling OSA len goede komen en van belang zijn voor hel belalingsbalanseffecl);
– de indruk die het Nederlandse bedrijfsleven bij de Olympische Spelen in het buitenland zal kunnen maken; het betreft

In de komende discussie over de economische aspeclen van de
Olympische Spelen in Amslerdam in 1992, zullen de macro-economische effeclen niel hel enige punl van aandachl zijn. Ook de
uilkomslen van de door de Slichling OSA uilgevoerde finan-

Alleen de macro-economische effeclen in beschouwing nemend, kan evenwel worden geconcludeerd dal de eventuele
Olympische Spelen een aanzienlijke, voornamelijk uit hel buitenland afkomslige, slimulans aan de Nederlandse economie
kunnen geven. Hel lolale, in de gehele Nederlandse economie
oplredende, produklie-effecl bedraagl naar schalling bijna, f. 4

mrd., helgeen gepaard gaal mel een tolaal werkgelegenheidseffecl van ruim 30.000 arbeidsjaren. De secloren die op direcle
wijze hel meest van de Olympische Spelen kunnen profiteren
zijn de bouwnijverheid, horeca, cultuur, sport en recrealie en de

media (inclusief lelecommunicalie).

de zogenoemde ,,spin-off”-effeclen die als gevolg van een

mogelijk grolere naambekendheid van Nederland na de Spelen kunnen oplreden;

– de mogelijkheid dal de overheid zou besluilen om in het kader van de Olympische Spelen zelf (niel budgettair neulrale)
uilgaven te verrichlen.

J. van der Vlies

Auteur