Ga direct naar de content

Geluk en wijsheid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 18 1986

Geluk en wijsheid
Sinds Lubbers I vier jaar geleden begon is de toestand
van de Nederlandse economie aanzienlijk verbeterd. Zullen we dat ook kunnen zeggen als Lubbers II over vier jaar
ophoudt of stokt het saneringsproces en wordt het karwei
maar half afgemaakt? Er zijn drie redenen om op het
eerste te hopen en drie om het laatste te vrezen. Zij worden in dit speciale nummer van ESB belicht 1). Ter introductie op deze pagina alvast een overzicht.
Waar we een beetje op mogen vertrouwen is de Internationale conjunctuur. Zij is weliswaar over haar hoogtepunt
heen, maar dat is veel minder ernstig dan de diepe recessie van vier jaar geleden. Een aantal omstandigheden is
fundamenteel verbeterd: de inflatie en de rente zijn veel lager en de koers van de dollar ligt op een niveau dat meer in
overeenstemming is met reele verhoudingen. In de meeste economieen hebben structurele aanpassingen plaatsgevonden waardoor de dynamiek is toegenomen. Hoewel
er nog aanzienlijke risico’s zijn, zoals de tekorten op de
Amerikaanse begroting en de lopende rekening die op een
vertrouwenscrisis jegens de dollar kunnen uitlopen, de Internationale schuldenproblemen, het dreigende protectionisme en de kans op te restrictief beleid in de OECD als totaliteit, wettigt de verbetering van de onderliggende verhoudingen de verwachting dat de wereldeconomie een gematigde groei zal kunnen blijven vertonen. Dat is doorslaggevend voor de gezondheidstoestand van onze rationale economie. Het CPB verwacht over de periode 19861990 een gemiddelde groei van het reele nationale inkomen van 2 a 21/2% per jaar. Als dat niet gehaald wordt hoeven we niet op een verdere sanering van de Nederlandse
economie te rekenen.
Optimisme mag er ook zijn over de ontwikkelingen aan
het loonfront. De true van looninlevering voor arbeidstijdverkorting zal niet meer werken, maar de zeer geringe
prijsstijgingen en de hoge werkloosheid kunnen toch voor
een gematigde nominate loonkostenontwikkeling zorgen.
In samenhang met de stijging van de arbeidsproduktiviteit
zullen de loonkosten per eenheid produkt naar verwachting dalen. Dat gebeurt ook bij de concurrenten, maar in
mindere mate dan hier. Hoe belangrijk loonmatiging is
wordt in hoofdstuk III van het Centraal Economisch Plan
J986gei’llustreerd. Tijdige toepassing van loonmatiging in
combinatie met terughoudendheid ten aanzien van de collectieve uitgaven zou over de jaren 1972-1984 duidelijk
minder werkloosheid en meer groei hebben opgeleverd.
Ook in de vooruitberekeningen van het Planbureau heeft
loonmatiging een gunstig effect op de werkgelegenheid
mits de koopkracht op peil blijft. Belangrijk is verder dat er
ook meer oog voor de allocatieve betekenis van loonverschillen op de arbeidsmarkt is ontstaan.
Optimisme ten slotte inzake de ontwikkeling van de rendementen in de marktsector. Die zien er voor de komende
jaren niet slecht uit. De afzetmogelijkheden zijn niet overdreven gunstig, maar de geringe kostenstijgingen (lonen,
rente, grondstoffenprijzen) bieden toch uitzicht op verder
rendementsherstel, tenzij de prijzen nog sterker zouden
gaan dalen dan nu het geval is. Dit is echter niet waarschijnlijk. Verder rendementsherstel is gunstig voor de investeringen. Het CPB verwacht een investeringsgroei bij
bedrijven van gemiddeld 31/2 a 4% per jaar over de periode
1986-1990. Dat houdt niet over, maar brengt toch enige
dynamiek in de economie. Net genoeg om een vleugje optimisme te rechtvaardigen.
Dat laatste is moeilijker op te brengen als het gaat om de
sanering van de openbare financier en de stroomlijning
van de collectieve sector. Een ombuigingsprogramma van
zo’n f. 16 mrd. mag op papier voldoende lijken om het
financieringstekort tot 51/2°/o van het nationale inkomen terug te brengen, maar papier is geduldig. In de afgelopen
vier jaar zijn ondanks de zeer sterke politieke drang om het
financieringstekort te verminderen, de uitgaven toch nog
metf. 13 mrd. gestegen wegens begrotingsoverschrijdin-

gen en nieuw beleid. Het is niet aannemelijk dat dit in de
komende kabinetsperiode minder zal zijn. Bij het opstellen
van het ombuigingsprogramma is daar geen rekening
mee gehouden. Integendeel, verscheidene kandidaatministers hebben in hun politieke testamenten te kennen
gegeven wel eens iets anders te willen dan bezuinigen.
Dat is alleszins begrijpelijk, maar uiteraard niet bevorderlijk voor de strenge begrotingsdiscipline die voorlopig nog
vereist zal zijn. Ook met de efficiencyverbetering in de collectieve sector wil het niet echt lukken. De ‘grote operaties’ van het zittende kabinet zijn te veel blijven steken in
‘grote aspiratie^’. Ook voor de volgende kabinetsperiode
ontbreekt het niet aan goede bedoelingen, maar wel aan
concrete, politiek aanvaarde plannen om tot een kleiner
maar slagvaardiger overheidsapparaat te komen. Daarom
zal daar, zo valt te vrezen, niet veel van terechtkomen.
Het verlagen van de marginale tarieven, niet alleen van
belastingen en sociale premies, maar vooral als gevolg
van de opeenstapeling van inkomensafhankelijke subsidies en heffingen, is een ander punt dat een hogere prioriteit verdient dan het krijgt. Het is een economische
misstand dat een verhoging van het bruto inkomen in veel
gevallen niet of nauwelijks in een verhoging van het netto
inkomen resulteert. Dat is fnuikend voor de allocatie op de
arbeidsmarkt en leidt tot afwentelingsverschijnselen en
uitwijking naar het grijze of zwarte circuit. De SociaalEconomische Raad wijdt in zijn recente Advies inzake het
sociaal-economisch beleid op middellange termijn 19861990 een heel hoofdstuk aan de noodzaak het bruto-nettotraject te verkorten, maar toont volslagen verdeeldheid als
het er op aankomt op dit punt tot praktische aanbevelingen
te komen. Te vrezen valt dat het volgende kabinet er evenmin uitkomt. De problematiek van het financieringstekort
maakt een verlaging van belastingtarieven voorlopig illusoir en de grote inkomenseffecten die met afschaffing van
de inkomensafhankelijke regelingen gemoeid zijn zullen
wel verhinderen dat daar drastisch het mes in wordt gezet.
Twee kabinetsperioden is kennelijk te kort om deze barriere voor economische groei en flexibiliteit te slechten.
De ontwikkeling van de werkloosheid ten slotte zal ook
weinig reden tot vreugde geven. Als alle Vervuiling’ uit de
bestanden van de arbeidsbureaus is verwijderd blijven er
nog steeds 300.000 a 400.000 langdurig werklozen over
die ook met bijscholing niet aan een baan zijn te helpen.
Deze groep zal eerder groter dan kleiner worden, want het
potentiele arbeidsaanbod neemt voorlopig nog aanzienlijk
sneller toe dan de werkgelegenheid. Het is daarom de
vraag wat er van het mooie akkoord dat werkgevers, werknemers en overheid hebben gesloten om de werkloosheid
in 1990 tot hoogstens een half miljoen terug te brengen,
zal terechtkomen. Het zou in elk geval weinig meer dan optisch bedrog zijn als deze doelstelling uitsluitend door ‘hertelling’ wordt bereikt.
Of de plussen en minnen van de economische ontwikkeling op middellange termijn tot een positief of negatief saldo voor de Nederlandse economie zullen leiden, valt nu
nog niet te overzien. We hebben de factoren daarachter
trouwens ook maar voor een klein deel in de hand. Het zal
een kwestie zijn van veel geluk en een beetje wijsheid. Dat
beetje wijsheid wordt in dit nummer van ESB gedebiteerd.
Geluk heb je of je hebt het niet.

L. van der Geest

1) De meeste bijdragen aan dit nummer zijn eerder gepresen-

teerd op het CPB-congres ,,De Nederlandse economie op middellange termijn”, Den Haag, 6 mei 1986.

Auteur