Ga direct naar de content

Geldzorgen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 27 1988

Geldzorgen
De president van de Nederlandsche Bank heeft een
onprettig jaar achter de rug. In het deze week verschenen jaarverslag schrijft hij dat kan worden gesproken
van “een opvallende divergentie tussen financiele ontwikkelingen en de gang van zaken in de reele sfeer.
Grote turbulentie op de valutamarkten en de financiele
markten (…) enerzijds tegenover een ree’le economische groei anderzijds, die alleszins is meegevallen
(,..)”1. Wie bij het lezen van deze woorden denkt dat
DNB het boetekleed aantrekt, vergist zich. Dr. Duisenberg zoekt de oorzaken van de financiele onrust niet in
de monetaire sfeer, maar in de reele sfeer. Hij verwijt de
autoriteiten van de grote industriele landen met hun beleid onvoldoende te hebben bijgedragen aan de vermindering van de onzekerheid in de internationale economie.
Duisenberg heeft hierin natuurlijkgeen ongelijk. Produktie en bestedingen zijn geografisch ongelijk verdeeld. In de VS is sprake van overbesteding, terwijl in
West-Europa, Japan en de ‘newly industrialising countries’ sprake is van een spaaroverschot. Dit heeft geleid
tot omvangrijke onevenwichtigheden in het internationale betalingsverkeer, die op hun beurt evenwichtsherstellende koersbewegingen (lees: een val van de dollar)
hebben veroorzaakt. De daling van de dollarkoers heeft
ingrijpende gevolgen voor de reele economie. In de eerste plaats leidt zij buiten de VS tot kapitaalvernietiging.
De waarde van kapitaalgoederen wordt nu eenmaal bepaald door de opbrengsten die ermee te behalen zijn,
en die opbrengsten hangen bij produktie voor de export
sterk met de dollarkoers samen. In de tweede plaats
leidt de daling van de dollarkoers tot onzekerheid. Zolang niemand weet hoeveel de dollar nog verder zal dalen kunnen moeilijk verantwoorde investeringsbeslissingen worden genomen. Velen zullen het zekere voor
het onzekere nemen en hun beslissingen uit- of afstellen, hetgeen negatieve consequenties heeft voor de
economische groei.
De internationale onevenwichtigheden moeten verdwijnen, maar het is nog niet duidelijk hoe dat moet gebeuren. De autoriteiten van de grote industriele landen,
die door Duisenberg in het jaarverslag zo bestraffend
worden toegesproken, lijken zich de situatie ook niet bijzonder aan te trekken. Zij proberen elkaar de zwarte piet
toe te schuiven. West-Europa en Japan beklagen zich
over het bestedingsoverschot in de VS (in 1987 $ 161
mrd.), en de VS beklagen zich over de bestedingstekorten in de BRD (in 1987 $ 45 mrd.), Japan ($ 87 mrd.) en
een aantal nic’s (Taiwan, Zuid-Korea, Hong Kong en
Singapore, samen goed voor $ 32 mrd.). Het enige
waarover de partijen het eens zijn is dat het beleid internationaal moet worden gecoordineerd, maar eigenlijk bedoelen ze daarmee dat niet zijzelf, maar de anderen de problemen moeten oplossen. De nic’s maken
echter geen aanstalten hun valuta’s los te koppelen van
de dollar en de BRD en Japan lijken niet van plan door
een ruimer bestedingsbeleid hun spaaroverschot weg
te werken, hetgeen betekent dat de VS de tering naar
de nering zullen moeten zetten.
Door de sterke nadruk die Duisenberg legt op de
voordelen van mondiaal evenwichtsherstel komen de
kosten in het jaarverslag wat minder uit de verf. Herstel
van het evenwicht op de lopende rekening van de VS
betekent voor de rest van de wereld minder Amerikaanse vraag naar de eigen produkten en meer eigen vraag
naar Amerikaanse produkten. Of dat nu gebeurt door
een daling van de dollar of door forse bestedingsbeperkingen en een recessie in de VS maakt uiteindelijk niet

!SB 27-4-1988

zoveel uit. Evenwichtsherstel heeft als voordeel dat de
onzekerheid bij het nemen van investeringsbeslissingen minder wordt, maar dat wil nog niet zeggen dat er
zoveel meer gemvesteerd zal worden. Beperking van
de bestedingen in de VS betekent beperking van de afzetmogelijkheden voor de rest van de wereld, en in veel
gevallen is de enige zekerheid die wordt geboden dat
beter tot afstel van de investering kan worden besloten.
Voor Nederland betekent de huidige economische
ontwikkeling concreet dat een nieuwe recessie in het
verschiet ligt. Zoals we de afgelopen jaren als ‘free rider’ hebben kunnen profiteren van de Amerikaanse bestedingsoverschotten, die in de hele wereld conjunctureel herstel mogelijk hebben gemaakt, zo kunnen we
ons ook niet onttrekken aan de negatieve conjuncturele gevolgen van het wegwerken van die overbesteding.
In de eerste plaats zullen de gevolgen merkbaar zijn
voor het exporterende bedrijfsleven. Stagnatie van de
wereldhandel of verslechtering van de concurrentiepositie als gevolg van een verder dalende dollar zal de export nadelig bei’nvloeden. Het overschot op de lopende
rekening waarvan sinds het begin van de jaren tachtig
sprake is, is al teruggelopen van / 17 mrd. in 1984 en
1985 via / 12 mrd. in 1986 tot / 7 mrd. in 1987. Stagnatie van de wereldhandel of een verdere daling van de
dollar zal in de nabije toekomst waarschijnlijk leiden tot
omslag in een tekort.
Een tekort op de lopende rekening is, zolang het niet
te groot is en niet te lang aanhoudt, op zichzelf niet zo
erg. Door de overschotteh van de laatste jaren hebben
we reserves opgebouwd, waardoor we tegen een stootje kunnen. Het betekent echter dat de speelruimte beperkt wordt. Geen enkel land kan zich langdurig een omvangrijk tekort op de lopende rekening veroorloven. De
bestedingen moeten zich vroeg of laat bij de afzetmogelijkhedenaanpassen. Hetjaarlijksegemoppervande
president van DNB over de overheidsfinancien wint dan
weer aan belang. Duisenberg constateert dat de overheld de laatste jaren weinig heeft gedaan om het financieringstekort tot aanvaardbare properties terug te brengen. De meeste bezuinigingen.zijn weer teniet gedaan
door structurele overschrijdingen en tegenvallers, en de
winst die is geboekt (van 1982 tot 1987 een daling met
nauwelijks een procentpunt tot 9,2% van het nationale
inkomen) is voornamelijk toe te scnrijven aan de conjuncturele opleving in die periode.
Nu het met de opleving van de internationale conjunctuur gedaan lijkt zal de overheid de broekriem nog
eens fors moeten aanhalen om de doelstelling van het
regeerakkoord, een financieringstekort van 5,5% in
1990, te halen. De noodzaak van extra bezuinigingen
wordt bovendien vergroot door het te verwachten negatieve saldo op de lopende rekening. Uiteraard zullen debezuinigingen repercussies hebben voor de economische ontwikkeling en de werkgelegenheid. Tekortlanden is het niet gegeven de economie te stimuleren. Alleen overschotlanden kunnen tegelijkertijd een bijdrage
leveren aan bestrijding van de recessie en aan herstel
van het internationale evenwicht, maar we weten langzamerhand dat we op die landen niet al te vast moeten
rekenen.

M.A. Langman

1.De Nederlandsche Bank NV, Jaarverslag 1987, Kluwer, Deventer, 1988.

393

Auteur