Ga direct naar de content

Flevoland: Europees ontwikkelingsgebied?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 26 1993

economic

Flevoland: Europees
ontwikkelingsgebied?
Op grond van zijn relatieflage bruto regionaal produkt (brp) komt
Flevoland in aanmerking voor Europese regionale steun. Voor Flevoland is bet brp echter een gebrekkige maatstafvoor bet welvaarts-

niveau, omdat de omvangrijke inkomsten uitpendelarbeid niet
meegerekend warden.

Midden juli besliste de Europese Commissie dat Flevoland de status van ‘regio met ontwikkelingsachterstand’
toekwam. Hierdoor kan deze provincie in de periode 1994-1999 een financiele injectie van enkele honderden
miljoenen guldens tegemoet zien.
In dit artikel wordt ingegaan op de
achtergronden van deze beslissing.
Allereerst komen de doelstellingen
en criteria van het regionaal-economisch beleid van de Europese Gemeenschap aan de orde. Vervolgens
worden verschillende regionale inkomensbegrippen behandeld. Ten slotte
wordt de specifleke produktie- en inkomenssituatie van Flevoland toegelicht.
Doelstellingen en criteria
Er bestaan binnen Europa al lang
grote regionaal-economische verschillen. Bij de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap in
1956 vreesde men dat de integratie
hierdoor gehinderd zou kunnen worden. Bovendien was de verwachting
dat reeds bestaande verschillen als gevolg van de integratie zouden worden versterkt. In de preambule van
het Verdrag van Rome wordt dan ook
vermeld dat het verschil in welvaartsniveau tussen de regie’s en de achterstand van de minst begunstigde gebieden dient te verminderen. Om deze
doelstelling te verwezenlijken werd
in 1975 het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) opgericht. Twee andere fondsen met impliciete regionale doelstellingen zijn het
Europees Sociaal Fonds (ESF) en het
Europees Orientatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling
Orientatie (EOGFL-Orientatie). Deze

BiliiBl

drie fondsen te zamen vormen de
structuurfondsen van de Europese
Gemeenschap.
De huidige doelstellingen van de
structuurfondsen zijn in een EEG-kaderverordening (nr. 2052/88) neergelegd. Deze verordening is op 1 januari 1989 in werking getreden. Het
betreft vijf zogenaamde prioritaire
doelstellingen:
• het bevorderen van de ontwikkeling en de structurele aanpassing
van regie’s met een ontwikkelingsachterstand;
• het omschakelen van regie’s,
grensregio’s of deelregio’s (met
inbegrip van werkgelegenheidsgebieden en stedelijke gemeenschappen) die zwaar door de achteruitgang van de industrie worden
getroffen;
• het bestrijden van langdurige werkloosheid;
• het vergemakkelijken van de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces;
• met het oog op de hervorming van
het gemeenschappelijk landbouwbeleid: a) het bespoedigen van de
aanpassingen van de landbouwstructuren, b) het bevorderen van
de ontwikkeling van het platteland.
In de periode 1989-1993 krijgen de
volgende regie’s steun in het kader
van een ontwikkelingsachterstand
(doelstelling 1): alle regie’s van Griekenland en Portugal en verder lerland, Noord-Ierland, de Franse Overzeese Departementen, Corsica en
enkele Spaanse en Italiaanse regie’s.
Zonder uitzondering kunnen dit perifere regie’s ten opzichte van het Europese kerngebied genoemd worden.

Om in aanmerking te komen voor
steun in het kader van doelstelling 1
dient het bruto binnenlands produkt
(bbp) per inwoner van een provincie
(NUTS-2 niveau) lager te zijn dan
75% van het communautaire gemiddelde, volgens de gegevens van de
laatste drie jaren .
In het vierde periodiek verslag
over de regie’s van de Gemeenschap
(‘De regie’s in de jaren negentig’)
staat een overzicht van de NUTS-2 regie’s, gerangschikt naar het gemiddelde bbp per hoofd van de bevolking
over de jaren 1986, 1987 en 19882.
De bedragen zijn vergelijkbaar gemaakt door ze uit te drukken in koopkrachtpariteiten. Als het gemiddelde
van het Europa van de 12 op 100
wordt gesteld, staat de regio Voreio
Aigaio in Griekenland met een indexcijfer van 39,9 op de laatste plaats.
Flevoland bevindt zich met een indexcijfer van 68,1 tussen het Griekse Sterea Ellada en het Portugese Lisboa e
vale de Tejo. Daarmee voldoet Flevoland aan de eis dat het bbp per inwoner lager is dan 75% van het gemiddelde van de Gemeenschap.
Overigens is de provincie Groningen volgens het genoemde overzicht
de rijkste regio van de gehele Europese Gemeenschap met een bbp per inwoner dat 83,1% boven het gemiddelde ligt. Dit wordt veroorzaakt door
de bijdrage van de winning van aardgas aan het binnenlands produkt van
deze provincie.
Voordat ingegaan wordt op de specifieke omstandigheden in Flevoland,
passeren enige regionale inkomensbegrippen de revue.

1. De Europese Gemeenschap gaat voor
de regionale indeling uit van de Nomenclature des Unites Territoriales Statistiques
(NUTS). Voor Nederland komen NUTS-1,
2 en 3 overeen met respectievelijk de
landsdelen (Noord, Oost, West en Zuid),
de 12 provincies en de 40 COROP-gebieden. De COROP-indeling van Nederland
is een veel door het CBS gebruikte regionale indeling tussen provincie- en gemeenteniveau in. Het grondgebied van de
provincie Flevoland vormt overigens een
COROP-regio (Flevoland is dus zowel een
NUTS-2 als een NUTS-3 regio).
2. Commissie van de Europese Gemeenschappen, De regio’s in de jaren negentig, Vierde periodiek verslag over de sociaal-economische situatie en ontwikkeling
van de regio’s van de Gemeenschap, Bureau voor officiele publikaties der Europese Gemeenschappen, Luxemburg, 1991.

Reglonale inkomensbegrippen

Bruto beschikbaar regionaal
inkomen

Bloem en De Vet geven een overzicht
van nationale en regionale inkomensbegrippen3.

De gewenste maatstaf zou idealiter
aansluiten bij de tvelvaart in een regio. Vanwege de sterk subjectieve inslag van het welvaartsbegrip en de

Bruto regionaal produkt

daarmee verband houdende moeilijk-

In het stelsel van Nationale rekenin-

heden bij statistische meting, wordt

gen is het bruto binnenlands produkt

veelal het voorzieningenniveau met

een maatstaf voor de produktie. Het

goederen en diensten als uitgangspunt voor de meting gehanteerd. In
het stelsel van Nationale rekeningen
kan dit vertaald worden als de consumptieve bestedingen die de ingeze-

bbp kan globaal omschreven worden
als het verschil tussen de totale waar-

de van de voortgebrachte goederen
en diensten (de produktiewaarde) en
de waarde van de daarvoor verbruikte goederen en diensten (intermediair
verbruik). Dit verschil is gelijk aan de

som van de toegevoegde waarden
die door bedrijven en overheid zijn

gegenereerd.
Naar analogic van deze toegevoegde waarde op nationaal niveau kan

tenen kunnen doen zonder dat hun
netto vermogenspositie achteruitgaat.

Bij het operationaliseren hiervan
doen zich echter belangrijke concep-

Tabel 1. Bruto regionaal produkt
per boofd van de bevolkfng, 1991,

indexcijfers, Nederland = 10O,
voorlopige uitkomsten

Groningen
Friesland
Drenthe
Overijssel
Flevoland
Gelderland
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland

Zedand
Noord-Brabant
Limbuig

135
79
85
88
74
86

100
104
121
111

98
93

Bron: CBS, Regionale eeonomischejaarcijfers 1991, deel 1.

tuele problemen voor. Zo is het niet
duidelijk hoe ruim het consumptiebegrip moet worden genomen (inclu-

van arbeid uit de betreffende regio

sief besparingen?) en of alle economi-

(bij een negatief pendelsaldo).

sche sectoren (gezinshuishoudingen,

een bruto regionaal produkt (brp) gedefinieerd worden. In het regionaaleconomisch beleid wordt met name

bedrijven en overheid) in de beschou-

deze maatstaf gebruikt als een indica-

regionaal niveau kan dit worden ge-

tor voor de ‘levensstandaard’. De

aggregeerd tot het bruto beschikbaar
regionaal inkomen (bbri).
Daarnaast is het zeer wel denkbaar
dat er tussen regie’s van een land
(grote) verschillen in de prijsniveaus
bestaan. De prijzen van koopwoningen kunnen als voorbeeld dienen. De
regionale verschillen (stad-platteland,
Randstad-rest van Nederland) zijn
aanzienlijk. Vergelijking van de regionale beschikbare inkomens geeft dus
geen perfecte afspiegeling van de regionale verdeling van het ‘materiele
levenspeil’. Dit zou ondervangen kun-

vraag is echter of de produktie in een
regio wel als referentiepunt voor de
levensstandaard kan dienen. Er bestaat verschil tussen de produktie in
een regio en het inkomen van die regio. Een deel van de toegevoegde
waarde die in een regio gevormd
wordt, vloeit immers naar andere regio’s af en omgekeerd.

Bruto primair regionaal inkomen
Voor het vermogen tot inkomensvorming van een regio moet naar een

maatstaf gezocht worden waarin ook
rekening gehouden wordt met de inkomensvorming buiten de betreffende regio, op basis van de inzet van arbeid of het beschikbaar stellen van
financiele middelen vanuit die regio.
Omgekeerd moet de inkomensvorming van niet-ingezetenen in de betreffende regio dan in mindering gebracht worden. Dit wordt in de
Nederlandse Nationale rekeningen
aangeduid als de primaire inkomensvorming. Voor het totaal van de volkshuishouding resulteert hieruit het nationaal inkomen. De regionale
pendant hiervan is het bruto primair
regionaal inkomen (bpri). Dit bete-

kent bij voorbeeld dat het loon van iemand die woont in de provincie Flevoland en werkt bij een. bedrijf in
Noord-Holland, bijdraagt tot het bruto regionaal produkt van Noord-Holland en tot het bruto primair regionaal inkomen van Flevoland.

ESB 25-8-1993

wing betrokken moeten worden. Op

nen worden door berekening van regionale koopkrachtpariteiten.
Alle theoretische overwegingen ten
spijt, zijn op regionaal niveau binnen
de Europese Gemeenschap vooralsnog geen of niet goed vergelijkbare
gegevens over het bruto primair
regionaal inkomen en het bruto
beschikbaar regionaal inkomen voorhanden. Dit geldt ook voor Nederland. Men is dus aangewezen op het
wel bekende bruto regionaal produkt. Het is duidelijk dat vooral bij regio’s met een groot pendelsaldo het
relateren van het brp aan het inwonertal of aan de omvang van de beroepsbevolking minder zinvol is. Een
deel van de toegevoegde waarde
wordt immers gecreeerd door inzet
van arbeid uit een andere regio (bij

een positief pendelsaldo) of een deel
van de toegevoegde waarde van een
buurregio wordt gevormd door inzet

Regionale verschillen in
Nederland
Op basis van de voorlopige uitkomsten over 1991 van de Regionale economische jaarcijfers van het CBS kan
lets over de regionale spreiding van

het bruto binnenlands produkt per inwoner worden gezegd. Tabel 1 laat
zien hoe groot de provinciale verschillen zijn.
De regionaal-economische verschillen blijken aanzienlijk te zijn. Door

de invloed van de aardgaswinning
springt Groningen er in positieve zin
uit. Na Groningen volgt Zuid-Holland
met een bruto regionaal produkt per
inwoner dat 21% boven het landelijk
gemiddelde ligt. Naast Flevoland laten de provincies Friesland, Drenthe,
Overijssel en Gelderland forse afwijkingen naar beneden zien. De provincie Flevoland zit 26% onder het gemiddelde van Nederland.
Op Corop-niveau gemeten, komen
Oost-Groningen (-42%), ZuidwestFriesland (-35%), Zuidoost-Friesland
(-27%) en de Kop van Noord-Holland

(-29%) echter nog lager uit, zie figuur
1. Dit geeft aan hoe belangrijk de

keuze van het soort regio is. Wanneer
in Europees verband niet gekozen
was voor het NUTS-2 maar voor het
NUTS-3-niveau, dan zouden naast
Flevoland nog zeker vier Corop-ge-

3. A.M. Bloem en B. de Vet, Regionale inkomensbegrippen, CBS Select, nr. 6, SOU,
Den Haag, 1990.

bieden voldoen aan de eis dat het

Ftguur 1. Bruto regianaal produkt per inwoner op Corop-niveau, 1991, voor-

bbp per inwoner lager is dan 75%
van het Europese gemiddelde.

lopige uitkomsten.

Flevoland
Indexdjfers per Corop (Nedertand is 100)

Laag brp, hoog migratiesaldo
Dat Flevoland een relatief laag brp
per inwoner heeft, wordt vooral veroorzaakt door het nog jonge bestaan

l~1>= 80en< 90

van dit gebied. Oostelijk Flevoland

BH>S 90«n< 100

en Zuidelijk Flevoland werden eerst
in 1957 resp. 1968 drooggelegd, en

m >e 100 en < 110

werden in 1986 met de Noordoostpolder tot de provincie Flevoland samengevoegd. Naast een laag brp heeft
Flevoland een hoog positief migratiesaldo. De (beroeps)bevolking groeit
hierdoor snel. De werkgelegenheid
groeit ook, zij het met een forse vertraging ten opzichte van de beroepsbevolking, zie tabel 2.

Hoog uitgaandpendelsaldo
Een groot aantal werknemers woonachtig in Flevoland is werkzaam buiten de provincie. Volgens pendelgegevens van het CBS is Flevoland het

Corop-gebied met het hoogste uitgaande relatieve pendelsaldo, name-

lijk -23% in 1989/19904. Het verschil

tussen de omvang van de beroepsbe-

Tabel 2. Flevoland, beroepsbevol-

king en banen werknemers, x 1OOO
banen

1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992

beroepsbevolking

77

39
43
45
49
52

82
88

95
100
106
113

56
59

Bron: CBS, Regionale economische jaarcijfers, 1991, deel 1.

volking en het aantal banen van
werknemers wordt dus niet verklaard
door een groot aantal zelfstandigen
of door een hoge werkloosheid. Het
werkloosheidspercentage ligt in deze
provincie zelfs onder het landelijke

gemiddelde.

dukt per inwoner van tabel 1. Interregional arbeidsstromen, belastingen
en inkomensoverdrachten om niet
(uitkeringen, subsidies en dergelijke)

hebben een convergerende werking.
Dit beeld wordt bevestigd en empirisch onderbouwd door Stoffelsma5.

Gemiddeld besteedbaar inkomen
Tabel 3. Gemiddeld besteedbaar inkomen per inwoner in 1989, index-

cijfers, Nederland – 1OO
Groningen

Friesland
Drenthe
Overijssel
Flevoland
Gelderiand
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland
Noord-Brabant
Limburg

93
89
94
91
90
96
105
108
105
98

Bron: CBS, Personele inkomensstatistiek.

Hoogste groei in 1987-1991

Zoals gezegd ontbreken gegevens
over het primair regionaal inkomen.
Wel zijn er gegevens bekend vanuit
de statistiek van de personele inkomensverdeling. Het besteedbaar inkomen per inwoner was in 1989 in
Flevoland/ 13.000. Dit is zo’n 10%
onder het nationale gemiddelde

Ten slotte kan nog gekeken worden
naar de regionaal-economische ontwikkeling van Flevoland. Tabel 4

(f 14.450). Wordt gekeken naar het
gemiddeld besteedbaar inkomen per

toont de economische ontwikkeling
(in jaarmutaties bruto regionaal produkt) van de Nederlandse provincies

over de periode 1987-1991 On lopende prijzen).
Flevoland blijkt met 9,3% de hoogste groei van het brp te hebben door-

individu met (52 weken) inkomen,
dan wijkt het cijfer voor Flevoland
(f 23.650) nauwelijks af van het landelijk gemiddelde van/ 23.800.

Uit tabel 3 blijkt dat de provinciate
verschillen in gemiddeld besteedbaar
inkomen heel wat kleiner zijn dan de
verschillen in bruto regionaal pro-

4. CBS, Regionale gegevens over arbeid
1992, SOU, Den Haag, 1993. Het relatieve
pendelsaldo is het absolute pendelsaldo
in procenten van de in het gebied wonende werkzame personen.
5. R.J. Stoffelsma, Centrale overheid en regionale welvaart, Stichting Ruimtelijke
Economic, Groningen, 1992.

Tabel4. Gemiddelde jaarmutaties

(%) van bet bruto regionaal produkt, 1987-1991, voorlopige cijfers

Conclusie

Zolang het bruto primair regionaal
inkomen en het bruto beschikbaar regionaal inkomen niet bekend zijn, zal
het bruto regionaal produkt per inwoner gehanteerd worden als inkomensof welvaartsindicator. Het brp geeft
de gegenereerde toegevoegde waarde van bedrijfsleven en overheid op
de produktielocatie. Afgezien van storende invloeden van cijfers die be-

Flevoland

9,3

Zeeland
U&echt

6,6
6,3
6,1
6,1
6,0

Het bruto regionaal produkt is voor
de Nederlandse situatie niet geschikt
als indicator voor regionale (primaire) inkomensverschillen of voor regionale welvaartsverschillen op provinciaal niveau (NUTS-2). Voor grote
landen als Duitsland en Frankrijk ligt
dat door de omvang van de regie’s

Overijssd
Drenthe

5,9

waarschijnlijk anders.

trekking hebben op de winning van

5,4

Friedand

53

Noord-Holland

4,8
4,6
4,4

Als het gaat om het vermogen van
een regio tot inkomensverwerving, is
het bruto primair regionaal inkomen
een betere maatstaf. Als indicator
voor de materiele welvaart is het bruto beschikbaar regionaal inkomen de
aangewezen maatstaf, omdat hierin

delfstoffen (met name aardolie en
– gas), geeft het brp zicht op de mate
waarin een regio in staat is z’n eigen
bevolking werk en een redelijk inko-

ftoofd-Brabant
Limburg
GekJerland

Groningen

Nederiand

5,4

ook de effecten van allerlei herverBron: CBS, Regionale eConoiiiische jaarcij-

fers 1991, deel 1
gemaakt. Dit is geheel in overeentemming met de werkgelegenheidsont-

wikkeling zoals die in label 2 is getoond.

delingsmaatregelen worden meegenomen. Afgezien van conceptuele
problemen, zullen zich bij het samenstellen van deze indicatoren zeker
ook problemen voordoen bij de beschikbaarheid van gegevens. Nader

onderzoek zal moeten uitwijzen of
deze inkomensstromen in kaart kunnen worden gebracht.

men te bieden. Een laag brp per in-

woner kan dan duiden op een laag
gemiddeld inkomen, een hoge werkloosheid of een hoog uitgaand pendelsaldo. Voor Flevoland blijkt vooral

het laatste het geval te zijn.
HJ. Nijmeijer

B. de Vet
Beide auteurs zijn werkzaam bij de hoofdafdeling Nationale rekeningen van het
CBS. Het artikel is op persoonlijke titel geschreven.

Auteurs