Ga direct naar de content

Financieringstekort, financieringsbehoefte en rentelasten van het rijk

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 24 1982

Financieringstekort,
financieringsbehoefte en
rentelasten van het rijk
Inleiding

Resultaten

Ten einde meer inzicht te krijgen in de toekomstige financieringsbehoeften en rentelasten van de overheid, zijn met
een rekenprogramma de rente- en aflossingslasten van het
rijk berekend bij verschillende scenario’s m.b.t. de ontwikkeling van het financieringstekort en de rentestand. Wij hebben
ons beperkt tot het rijk omdat zich daar de financiele problematiek toespitst.

Bij het status-quoscenario gaat er in de eerste jaren geen
matigende invloed van het financieringstekort op de financieringsbehoefte uit (zie de figuur). Binnen het budget zullen
nieuw beleid en beleidsintensiveringen op den duur volledig
moeten wijken voor de groeiende rentelasten. In 1987 zullen
de rentelasten van het rijk bij een rente van 8% reeds tweederde deel van het financieringstekort uitmaken. Vanwege
de toenemende behoefte aan middelen voor aflossingen op
de aangegane schulden, zal de financieringsbehoefte in de
tweede helft van de jaren tachtig in vergelijking met nu met
meer dan 4 procentpunten van het nationaal inkomen zijn

Veronderstellingen
De verkregen uitkomsten zijn in belangrijke mate afhankelijk van de looptijdconstructie die men voor de rijksleningen in de komende jaren postuleert. In de recente jaren is een
aanzienlijke verkorting in de looptijden opgetreden.
In onze scenario’s gaan wij uit van de looptijdconstructie
4-10 jaar voor de onderhandse schuld, en 6-10 jaar voor de
openhare schuld en de schuld aan het ABP, waarbij de staat
30% van zijn kapitaalmarktbehoefte zal blijven dekken op
de onderhandse markt en 70% door middel van openbare
emissies en onderhandse ABP-leningen.
Bij de berekeningen is voorts uitgegaan van de volgende
veronderstellingen:
a) het nationale inkomen groeit per jaar met 5% nominaal;
b) de couponrente die het rijk in de toekomst op de gevestigde schuld zal moeten betalen. blijft constant. Voor alternatieve couponrentes van 4% tot 10% zijn in de scenario’s berekeningen opgenomen;
c) de nominale stand van de korte schuld blijft onveranderd
op het huidige peil (geen monetaire financiering).

Figuur 1. Financieringsbehoefte en renlelasien van het rijk
onder verschillende veronderstellingen

Flnancieringsbehod

Pnx«n!n> van hcl

De hier gepresenteerde berekeningen zijn de uitkomsten
van een exacte bepaling van alle rente- en aflossingsverplichtingen op de reeds bestaande leningen en op de veronderstelde leningen in de toekomst. Interdependenties tussen rente,
financieringstekort, inflatie en groei zijn echter bij de berekeningen buiten beschouwing gelaten.
lalwflaa) inkmncn

Scenario’s
Een drietal scenario’s zijn doorgerekend, door ons het status-quoscenario en aanpassingsscenario’s I en II genoemd.
Zij worden hieronder in het kort getypeerd:
a) het status-quoscenario, waarbij het financieringstekort
constant wordt gehouden op 9% van het nationaal inkomen:

b) het aanpassingsscenario I, waarbij het financieringstekort, overeenkomstig de voornemens van het nieuwe kabinet, in stappen van 1% na 1983 wordt teruggebracht tot
6% van het nationaal inkomen in 1986. Verondersteld is
dat het tekort daarna op dit niveau constant wordt gehouden;
c) het aanpassingsscenario II, waarbij de reductie in het financieringstekort ook in de jaren na 1986 wordt doorgezet tot een niveau van 3% in 1989.

1278

a) Financieringstekort 9% van het nationaal inkomen, alternatieve
rekenrentes (R) 6, 8 en 10%, nominale groeivoet van het nationaal inkomen 5% per jaar.
b) Financieringstekort dalend van 9% van het netto nationaal inkomen in 1983 tot 6% van het netto nationaal inkomen in 1986. daarna
relatief constant. Rekenrente 6 en 8%, nominale groeivoet van het
netto nationaal inkomen 5%.
c) Als b), maar verdergaande daling van het financieringstekort tot
3% van het netto nationaal inkomen in 1989, daarna relatief constant. Rekenrente 4, 6 en 8%.

ventig en in de jaren tachtig.
In het aanpassingsscenario I, waarin het financieringstekort alleen in de komende vier jaar wordt aangepast, lopen
in het begin zowel het financieringstekort als de financieringsbehoefte terug. Vanaf 1986 gaat de financieringsbehoefte dan weer een stijgende ontwikkeling vertonen. Ook de stijgende tendens in de rentelasten wordt in dit scenario niet
omgebogen.
Bij het aanpassingsscenario II, waarin het financieringstekort met stappen van 1% per jaar wordt teruggebracht tot
6% in 1986 en uiteindelijk tot 3% in 1989, lopen aanvanke-

den gezien als vergelijking tussen de ree’le rente en de ree’le
groei van het nationale inkomen. Hoe hoger deze groei t.o.v.
de ree’le rente, des te gunstiger het resultaat (nog afgezien van
de gevolgen hiervan voor het financieringstekort).
Als wordt uitgegaan van een relatief constant
financieringstekort bij gelijkblijvende looptijdconstructie
voor nieuwe leningen, kan worden aangetoond dat ook de financieringsbehoefte (uitgedrukt in procenten van het nationale inkomen) naar een evenwichtswaarde tendeert. De financieringsbehoefte is namelijk te schrijven als een lineaire
differentievergelijking van de orde LL (de langste looptijd in
de vigerende looptijdconstructie voor de nieuwe leningen)
met constante coe’fficienten die alle afzonderlijk en gesommeerd in absolute waarde kleiner zijn dan een en die dus een

lijk zowel het financieringstekort als de financieringsbehoef-

stabiele oplossing heeft:

opgelopen, tot 15% in 1990. Deze ,,vloedgolf” ontstaat door
de cumulatie van aflopende lange leningen uit het verre ver-

leden en veel kortere leningen aan het einde van de jaren ze-

te drastisch terug. Later stijgt de financieringsbehoefte weer
tot het huidige niveau van rond de 10% van het nationale inkomen vanwege de aflossingsverplichtingen. Bij een rentevoet van 8% blijven de rentelasten aanvankelijk ook in dit
scenario stijgen; een top van ruim 5’/2% van het nationale
inkomen wordt bereikt rond 1988, daarna treedt een zeer geleidelijke daling in tot een niveau van ongeveer 5% van het
nationale inkomen. Bij lagere lange renten wordt het beeld
gunstiger.
Evenwichtswaarden

Om inzicht te krijgen in de gevolgen van wijzigingen in de
veronderstellingen voor de leningen in de toekomst zijn zowel m.b.t. de rentelasten als de financieringsbehoefte de lange-lermijnevenwichtswaarden berekend die behoren bij de
diverse scenario’s. De lange-termijnevenwichtswaarde

m.b.t. de rentelasten wordt gegeven door:
Y

= a

FBe

g> o

In deze formule staat LL voor de langste en KL voor de
kortste looptijd en geldt dat N = LL-KL+1.

De financieringsbehoefte blijkt dus gelijk aan het financieringstekort maal een bepaalde vermenigvuldigingsfactor.
Groeivoet en looptijdconstructie bepalen de grootte van de
vermenigvuldigingsfactor. Naarmate de looptijdperiode langer is en/of naarmate de groei hoger is, wordt de vermenigvuldigingsfactor relatief kleiner omdat de afiossingsbehoefte
(in oude guldens) t.o.v. het gegroeide inkomen relatief kleiner is. Enige kwantificeringen (bij een groeivoet van 5%) ge- ,
ven hierin nader inzicht:

g

met: R: bedrag aan rentelasten;
Y: netto nationaal inkomen tegen marktprijzen;

a : omvang van het financieringstekort in procenten
van het nationale inkomen;
r : couponrente overheidsobligaties;
g : nominale groeivoet van het nationale inkomen.

Looptijd

Vermenigvuldigingsfactor

4- 7 jaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
6-10 jaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

4,3
3,1

perpetueel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

1,0

De verkorting in de looptijden van de overheidsleningen

In het status-quoscenario zullen bij voorbeeld — uitgaande van een financieringstekort van 9% van het nationaal inkomen, een couponrente van 8% en een nominale groeivoet
van 5% — de rentelasten in procenten van het nationale inkomen op lange terrnijn tenderen naar 9% x % = 14,4% van
het nationale inkomen.
De formule doet uitkomen dat als het rentepercentage hoger ligt dan de nominale groeivoet van het nationale inkomen, de breuk r/g groter dan een is. Bij een volledige verdiscontering van de inflatie in de rente kan de breuk ook wor-

ESB 1-12-1982

gedurende de laatste jaren blijkt dus belangrijke consequenties te hebben voor de omvang van de financieringsbehoefte
in de toekomst. Zo zal een constant financieringstekort van
9% voortdurend gefinancierd met 6-10-jarige leningen bij de
veronderstelde groei van het nationale inkomen op den duur
leiden tot een financieringsbehoefte van 27,9% van het nationale inkomen.
M. van Niemvkerk
N. P. Driesprong
A. C. J. Stokman

1279

Auteurs