Ga direct naar de content

Falende overlegeconomie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 24 1984

Au Courant

Falende overlegeconomie
A.F. VAN ZWEEDEN
Opperste symbool van onze overlegeco- gevolg van de sterk uiteenlopende econonomie is sinds 1950 de Sociaal-Economi- mische ontwikkeling in de verschillende
sche Raad. Wanneer de overtuiging veld sectoren. De SER tracht als instituut op die
wint dat het na de oorlog gegroeide semi- ontwikkelingen in te spelen, bij voorbeeld
corporatieve model te kort schiet concen- door een andere, meer op de behoeften van
treert de kritiek zich op de SER. Dat bleek het bedrijfsleven gerichte opzet van zijn
althans bij de forumdiscussie die de Eco- Commissie Onderzoek Bedrijfsproblemanomische Faculteitsvereniging van de tiek (COB), waarbij opvalt dat geprobeerd
Erasmus Universiteit op 11 november had wordt om los te komen van het traditionele
belegd. De meerderheid van de forumleden bi-partite overlegmodel van werkgevers en
was wel bereid toe te geven dat de SER nog werknemers.
enige betekenis heeft in de Nederlandse
De voorzitter van de werkgeversorganioverlegeconomie, maar vond dat werkwij- satie in de metaal- en elektrotechnische inze en functioneren zouden moeten worden dustrie FME, ir. W.J. ter Hart, betoogde
aangepast aan de veranderde omstandig- dat de tegenstelling tussen werkgever en
heden. Zo meende minister De Koning van werknemer voorbij is. Beiden zijn lid van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat zou een arbeidsorganisatie die moet trachten te
moeten worden geprobeerd om regels te overleven. Ter Hart ziet de onderneming
ontwerpen die de partijen in de SER dwin- als een soort familie die de leden een grote
gen tot overeenstemming te komen in ad- betrokkenheid oplegt. Hij heeft inderdaad
viezen aan de regering.
veel in Japan rondgekeken waar deze geHet voormalige kroonlid van de SER, dachte sterker dan waar ook ter wereH
prof. mr. W.C.L. van der Grinten, peetva- leeft. Het Japanse harmoniemodel wuar
der van de raad en van de publiekrechtelijTer Hart zoveel in ziet berust op ee:i beke bedrijfsorganisatie, wijtte de stroeve trokkenheid die tot uiting komt in ,,lewerking van de besluitvorming aan het feit venslange” arbeidscontracten en senioridat de leden vertegenwoordigers zijn van teitsregelingen. Daarin passen geen zelfbelangengroepen. Hij opperde – niet voor standig opererende vakbonden die voor de
het eerst – het idee om de SER-leden op belangen van het arbeiderscollectief opkopersoonlijke titel zitting in de raad te laten men, maar ondernemingsbonden die het
nemen. Door de ongebondenheid aan een belang van de onderneming vooropstellen.
achterban zouden ze dan sneller bereid zijn
CNV-bestuurder drs. G. Terpstra hultot elkaar te komen, zoals de commissie- digt opvattingen die dicht in de buurt van
Wagner heeft bewezen, die toch adviezen Ter Harts ideaal komen. Het CNV, zei hij,
over het industriebeleid heeft uitgebracht is al 75 jaar van mening dat de werknemers
waarmee beter viel te werken dan met de in de onderneming gei’ntegreerd moeten
doorgaans verdeelde adviezen van de SER. worden. De klassenstrijd is een gedachte
Inderdaad heeft het optreden van deze
adviescommissie en het eigenlijk op niets die het christelijke vakverbond altijd ver
anders dan de deskundigheid van de leden van zich heeft geworpen, een van de redeberustende gezag van haar adviezen aange- nen waarom een historicus als Ger Harmtoond dat er behoefte bestond aan een an- sen sterk in twijfel trekt of het CNV wel
dere vorm van advisering dan het corpora- een echte vakorganisatie is. Terpstra deeltieve SER-model. Het idee van SER-voor- de ook de mening van Ter Hart dat afsprazitter De Pous om het werk van de com- ken op centraal niveau tussen werkgevers
missie-Wagner te laten voortzetten door en werknemers niet meer voldoen, omdat
een SER-commissie was een begrijpelijke de politick daardoor een veel te grote greep
reactie, omdat de man die als de belicha- krijgt op de ontwikkeling van arbeidsvoorming van de SER mag worden beschouwd, waarden. Het falen van het overlegmodel
inzag dat de raad van zijn belangrijkste leidde in de afgelopen tien jaar tot herhaalfunctie – zijnadviserendetaak – dreigtte delijk ingrijpen van de centrale overheid.
worden beroofd. Dat partijen in de SER Pas het akkoord van november 1982 toonvoor eigen parochie preken en standpunten de aan dat werkgevers en werknemers elinnemen die al vastliggen voor het advies is kaar nog kunnen vinden, maar daar was
vastgesteld, is op zich niet inherent aan de
wel de dreiging van een nieuwe ingreep in
opzet van de SER, maar een uitvloeisel van
de wijder wordende kloof tussen de belan- de vorm van een adempauze voor nodig.
gengroepen, die gebonden zijn aan het Dit akkoord maakte ook de weg vrij voor
mandaat dat hun achterban hun wil geven. decentrale onderhandelingen en vormde
Paradoxaal is wel dat die kloof op be- daardoor een breuk met het traditionele
drijfstakniveau onder invloed van de eco- centralisme in onze arbeidsverhoudingen.
nomische crisis juist kleiner lijkt te wor- Wanneer werkgevers en werknemers de
den. Decentralisatie van het overleg over overheid buiten de deur willen houden,
arbeidsvoorwaarden is een onvermijdelijk zullen zij ook voor de komende jaren conESB 14-11-1984

sequenties moeten trekken uit dat historische Stichtingsakkoord. Dat kan inhouden
– zoals de inhoud van de recente nota’s
over het arbeidsvoorwaardenbeleid van
FNV en CNV al aantonen – dat zij verantwoordelijkheid op zich moeten nemen
voor aanvullende sociale voorzieningen en
voor werkgelegenheidsbeleid. De stelselmatige afbraak van het stelsel van sociale
zekerheid door verlaging van de uitkeringsniveaus en inkrimping van uitkeringsrechten dwingt de vakbeweging de vallende
gaten in de collectieve voorzieningen via
cao-onderhandelingen op te vullen. Aan de
ene kant wordt daardoor het bereik van
collectieve arbeidsovereenkomsten uitgebreid, maar aan de andere kant de ruimte
voor andere doelstellingen, zoals herverdeling van arbeid, beperkt. De functie van
het centrale niveau bij de besluitvorming
over de verdeling van de beschikbare ruimte wordt op deze manier verder uitgehold.
Heeft het centrale niveau nog een functie
in onze overlegeconomie? De tijd dat in de
Stichting van de Arbeid nog werd gesproken over een centraal akkoord is al lang
voorbij. Als de sociale partners nog tot iets
komen zijn het tamelijk globale aanbevelingen aan cao-partijen. Minister De Koning zag als functie van de SER dat zijn adviezen, mils die op een behoorlijke meerderheid steunen, het kabinetsbeleid kunnen legitimeren. De minister was zo eerlijk
toe te geven dat een sterk verdeeld advies
hem de gelegenheid geeft zijn eigen zin
door te drukken, terwijl hij ook erkende de
SER wel eens te gebruiken om een bepaalde zaak uitgesteld of afgesteld te krijgen
als daarover binnen het kabinet geen overeenstemming bestaat. Ik denk dat de regering in beide gevallen een oneigenlijk gebruik maakt van de wettelijke verplichting
om de SER in sociaal-economische aangelegenheden pm advies te vragen.
De SER is eens geconcipieerd als toporgaan van een puur corporatistisch model.
Al is deze functie grotendeels verloren gegaan doordat het corporatisme nooit in dit
land wortel heeft willen schieten, toch
bestaat nog steeds de misvatting dat de
SER een bepaalde vorm van democratic representeert die Van den Doel overlegdemocratie heeft genoemd. De SER vertegenwoordigt niets meer of niets minder dan
het bedrijfsleven.
Hij dient niet om het kabinetsbeleid te
legitimeren; daarvoor hebben wij het parlement dat het volk vertegenwoordigt. De
SER zal evenmin nog kunnen functioneren
als de spil van een gei’nstitutionaliseerde
besluitvorming over het sociaal-economisch beleid, zoals De Pous zag in zijn beschouwingen over een indicatieve planeconomie en over een maatschappelijk kaderconvenant. In een tijd waarin de overheid haar rol in de verzorgingsmaatschappij wil beperken en de besluitvorming
steeds verder wordt gedecentraliseerd, is
geen plaats meer voor consensusvorming
op centraal niveau. Het centraal overleg
krijgt meer een speelveldfunctie waarin de
partijen elkaars meningen, krachten en
prioriteiten kunnen toetsen.
A.F. van Zweeden
1083

Auteur