Ga direct naar de content

Europa is gelukkig met vakantie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 30 2016

Europeanen hebben gemiddeld veel meer vakantiedagen dan Amerikanen. Omdat vakanties gepaard gaan met positieve externaliteiten is het de vraag of Amerikanen niet te veel werken en te weinig vakantie nemen.

Iedereen kent het verschijnsel: Amerikanen die een weekje Europe doen. Waarom ze niet wat langer op ons continent verblijven is begrijpelijk, ze hebben simpelweg niet meer vakantiedagen. De verschillen tussen de VS en Europa zijn wat dit betreft enorm. De VS is het enige ontwikkelde land waar geen wettelijk recht op (betaalde) vakantiedagen bestaat: het is daarom terecht de “no vacation nation” (Ray et al., 2013). Bijna één op de vier Amerikaanse werknemers heeft geen vakantiedagen en in de private sector moeten ze het met gemiddeld tien vakantiedagen per jaar doen (plus ongeveer zes feestdagen).

Sinds 1993 bestaat in de Europese Unie het recht op een minimum van twintig vakantiedagen per jaar. In veel lidstaten bestaan er nationale of collectieve regelingen die recht geven op meer vakantiedagen dan dit Europese minimum. Frankrijk spant de kroon met dertig vakantiedagen (exclusief feestdagen) (Ray et al., 2013). In het Nederlandse systeem hangt het van de specifieke cao af of je meer dan vier weken vakantie kunt nemen, maar vijf weken lijkt gemiddeld te zijn.

Het verschil in aantal vakantiedagen past binnen een algemeen verschil tussen de VS en Europa. Amerikanen werken veel meer dan Europeanen: in 2014 werkten zij gemiddeld bijna 1789 uur per jaar. Dit steekt scherp af tegen het aantal uren van bijvoor­beeld Frankrijk Vakantieland (1473 uur) en Nederland Deeltijd­land (1425 uur) (OESO, 2015). Hierbij moet vermeld worden dat het hier gaat om uren besteed aan betaalde arbeid. Europeanen spenderen meer tijd aan onbetaalde arbeid zoals schoonmaken, maaltijden bereiden en zorgen voor kinderen. Amerikanen be­steden deze activiteiten vaker uit. Verschillen in totale productieve uren zijn daarom waarschijnlijk kleiner dan de cijfers over betaalde arbeidsuren doen vermoeden (Alesina et al., 2006).

De verschillen in het totale aantal gewerkte uren worden (mechanisch) verklaard door verschillen in de werkgelegenheidsratio, het aantal gewerkte uren in een normale werkweek en het aantal vakantieweken. Wat betreft de werkgelegenheidsratio en het aantal normale werkuren is de VS niet uitzonderlijk – hoewel deze ook relatief hoog zijn. Amerikanen werken aanzienlijk meer weken per jaar. Verschillen in vakantiedagen verklaren voor een derde tot de helft van de verschillen tussen Europa en de VS in het totale aantal gewerkte uren per jaar (Bick et al., 2015).

Bron: Hollandse Hoogte / REX features Ltd.

Verschillen verklaard

Hoe kan het dat Amerikanen genoegen nemen met zo weinig vakantiedagen? Of waarom werken Europeanen zo weinig? Zoals Boeri et al. (2008) treffend formuleren: “Are Europeans lazy? Or Americans crazy?” Eind jaren zestig waren er nagenoeg geen verschillen tussen de VS en West-Europa in het aantal gewerkte uren per jaar. Welke ontwikkelingen kunnen de divergentie in arbeidsuren in de afgelopen decennia verklaren? Ofwel: hoe kan het dat wij minder werken en veel meer vakantie hebben dan de gemiddelde Amerikaan?

In de literatuur worden diverse verklaringen gegeven, waarbij instituties meestal een belangrijke rol spelen. In een invloedrijke studie wijst Prescott (2004) bijvoorbeeld op de verschillen in belastingsystemen Vanwege lagere marginale belastingen hebben Amerikanen sterkere prikkels om meer uren te werken en minder vakantie op te nemen. Maar om de verschillen tussen de VS en Europa volledig te kunnen ver­klaren moeten erg grote elasticiteiten worden verondersteld. Veel recente (micro-)studies laten zien dat het arbeidsaanbod over het algemeen maar relatief beperkt reageert op veranderingen in belastingen. Hoewel verschillen in belas­tingstelsels ongetwijfeld een belangrijke verklaring bieden, hebben ook andere instituties invloed gehad.

Een interessante verklaring voor de verschillen tussen de VS en Europa kan gevonden worden in het idee dat vakanties positieve externaliteiten genereren. Hierbij zijn de volgende drie argumenten van belang.

Ten eerste, wanneer de sociale norm heerst dat er veel uren gewerkt worden en weinig vakantie wordt opgenomen, zal het individu daar met moeite van af kunnen wijken. Deze norm versterkt bovendien een extrinsieke prikkel die sterker is in de VS dan in Europa. Het aanvragen van vakantie kan door werkgevers als een signaal voor lage motivatie worden opgepikt. Door vakantie op te nemen loop je wellicht een promotie mis of raak je eerder je baan kwijt.

Ten tweede betekent het opnemen van meer vakantiedagen minder inkomen (ceteris paribus), en daarmee een verslechtering van de relatieve inkomenspositie. Verschillende studies laten zien dat het welzijn van een individu vooral wordt bepaald door de relatieve inkomenspositie en veel minder door het absolute inkomensniveau (Clark et al., 2008). Hoe hoger het inkomen van anderen, hoe lager het welzijn van het individu (gegeven zijn eigen inkomen). Dit effect lijkt zich vooral voor te doen bij inkomen en zichtbare, materiële zaken. Het volgende resultaat van Solnick en Hemenway (1998; 2005) illustreert dit: studenten kunnen kiezen tussen optie A, je verdient 50.000 dollar en anderen 25.000 dollar; en optie B, je verdient 100.000 en anderen 250.000 dollar. De meerderheid blijkt de voorkeur te geven aan optie A, met een laag absoluut maar hoog relatief inkomen. Nu krijgen deze studenten een andere keuze voorgelegd: A, je hebt twee weken vakantie en anderen één; en B, je hebt vier weken vakantie en anderen acht. In dit geval wordt er massaal voor optie B gekozen. Dus hoe minder anderen vakantie opnemen en meer inkomen hebben, hoe lager het welzijn van het individu is.

Ten derde kan worden gesteld dat het ‘nut’ van vakanties toeneemt met het aantal mensen dat ook vakantie kan opnemen. Met andere woorden: een vakantie is leuker wanneer je die kunt delen met anderen. Om dezelfde reden hebben de meeste mensen op zaterdag vrij.

Deze drie mechanismen suggereren dat de sociale waarde van vakanties hoger is dan de individuele waarde. Er is sprake van een ‘social multiplier’ (Glaeser et al., 2003), dat wil zeggen: het opnemen van vakantie leidt tot positieve externaliteiten. Veel Amerikanen zouden daarom wel vaker met vakantie willen, maar alleen als iedereen meer vakantie opneemt. Wanneer alle werknemers meer vakantie opnemen verandert de sociale norm wat betreft vakanties, daalt de relatieve inkomenspositie niet en leveren de vakantiedagen meer geluk en welzijn op omdat ze gedeeld kunnen worden.

Het bestaan van deze externaliteiten wijst op een coördinatieprobleem. Wellicht is het op collectief niveau wenselijk dat werknemers meer vakantiedagen opnemen, maar als anderen dat niet doen is het op individueel niveau onwenselijk. Wanneer overheden of vakbonden geen collectieve regelingen instellen, zullen werknemers daarom (te) veel werken. Alesina et al. (2006) stellen om deze reden dat vakbonden een belangrijke rol hebben gespeeld bij het verlagen van het totale aantal arbeidsuren in Europa. Vakbonden onderhandelen op ons continent op collectief niveau en zijn in staat geweest om afspraken over werktijden en vakantiedagen vast te leggen in nationale of collectieve regelingen. Er lijken nu twee evenwichten te zijn ontstaan: het Europese met veel vrije tijd en vakantiedagen en, bij gebrek aan een effectief coördinatiemechanisme, het Amerikaanse met veel arbeidsuren.

Evenwichten vergeleken

De vraag rijst welk van de twee evenwichten tot een hoger niveau van maatschappelijk welzijn leidt. Werken Europeanen te weinig of Amerikanen te veel? Aan de ene kant kan worden beargumenteerd dat de regels omtrent vakantiedagen de markt hebben verstoord en inefficiënties hebben gecreëerd. Aan de andere kant is het mogelijk dat, vanwege de positieve externaliteiten, deze regels Europa naar een meer wenselijk evenwicht hebben gebracht.

Wanneer we kijken naar traditionele economische indicatoren zoals bbp per hoofd van de bevolking, doet de VS het beter dan de meeste Europese landen. Echter, er is nauwelijks een verschil in arbeidsproductiviteit tussen de VS en Europa en het verschil in inkomen per hoofd is daarom vooral toe te schrijven aan het aantal gewerkte uren, dat uiteraard lager ligt in het evenwicht met veel vrije tijd (Boeri et al., 2008).

Ook op basis van een alternatieve indicator, geluk, kunnen we niet eenvoudig conclusies trekken. De literatuur wijst niet op een eenduidig verband tussen het aantal gewerkte uren en welzijn of geluk (Dolan et al., 2008). Het effect van arbeidsuren en vakantiedagen op welzijn is lastig vast te stellen omdat deze variabelen samenhangen met inkomen en het type baan. Wel lijkt een excessief aantal uren een negatief effect te hebben op welzijn. Dit suggereert dat een zeker minimum aantal vakantiedagen wenselijk is.

Een kenmerk van veel evenwichten is dat ze stabiel zijn. Nu het recht op vakantiedagen wettelijk is verankerd op nationaal en zelfs Europees niveau is het onwaarschijnlijk dat we in de nabije toekomst wat dit betreft Amerikaanse toestanden kunnen verwachten. Voorlopig kunnen Europeanen dus nog lang van hun vakanties genieten.

LITERATUUR

Alesina, A., E. Glaeser en B. Sacerdote (2006) Work and leisure in the United States and Europe: why so different? NBER Macroeconomics Annual, 20, 1-100.

Boeri, T., M. Burda en F. Kramarz (2008) Working hours and job sharing in the EU and US: are Europeans lazy? Or Americans crazy? New York: Oxford University Press.

Bick, A., B. Brüggemann en N. Fuchs-Schündeln (2015) Hours worked in Europe and the US: new data, new answers. Ongepubliceerd manuscript.

Clark, A.E., P. Frijters en M.A. Shields (2008) Relative income, happiness, and utility: an explanation for the Easterlin Paradox and other puzzles. Journal of Economic Literature, 46(1), 95–144.

Dolan, P., T. Peasgood en M. White (2008) Do we really know what makes us happy? A review of the economic literature on the factors associated with subjective well-being. Journal of Economic Psychology, 29(1), 94–122.

Glaeser, E.L., B.I. Sacerdote en J.A. Scheinkman (2003) The social multiplier. Journal of the European Economic Association, 1(2-3), 345–353.

OESO (2015) OECD Employment Outlook 2015. Parijs: OECD Publishing.

Prescott, E.C. (2004) Why do Americans work so much more than Europeans? NBER Working Paper, 10316.

Ray, R., M. Sanes en J. Schmitt (2013) No-vacation nation revisited. Washington: Center for Economic and Policy Research.

Solnick, S.J. en D. Hemenway (1998) Is more always better? A survey about positional concerns. Journal of Economic Behavior and Organization, 37(3), 373–383.

Solnick, S. en D. Hemenway (2005) Are positional concerns stronger in some domains than in others? American Economic Review, 95(2), 147–151.

Auteur