Vanaf 2023 mogen pensioendeelnemers bij pensionering eenmalig (maximaal) tien procent van hun opgebouwde pensioenvermogen opnemen. In hoeverre speelt het vertrouwen in de beloftes van pensioenuitvoerders een rol bij de interesse om gebruik te maken van deze eenmalige uitkering?
In het kort
– Van de oudere werknemers zegt 25 procent gebruik te willen maken van de eenmalige opname van pensioenvermogen.
– Onzekere verwachtingen over pensioenuitkomsten vergroten de behoefte aan de keuze voor opname.
– Vooral hogere inkomens en goed geïnformeerde pensioendeelnemers hebben veel belangstelling.
De mogelijkheid om vanaf 2023 bij pensionering eenmalig een deel van het opgebouwde pensioenvermogen op te nemen, maakt deel uit van het streven van overheid en sociale partners om het pensioenstelsel ‘persoonlijker en transparanter’ te maken. Ook past dit bij de intentie om meer keuzemogelijkheden aan het stelsel toe te voegen.
Door deze extra keuzemogelijkheid zullen verzekeraars en pensioenfondsen meer en vaker dan in het verleden aandacht moeten schenken aan de zorgplicht richting hun deelnemers. Het is immers een onomkeerbare keuze met langetermijnconsequenties voor de deelnemer.
Uit de literatuur blijkt dat de meeste mensen waarde hechten aan een maandelijks ‘vast bedrag’, en dit prefereren boven flexibiliseringsopties zoals een hoog-laaguitkering of een ‘bedrag ineens’ (Van der Cruijsen en Jonker, 2019). Redenen voor sommige mensen om geen gelijkblijvend uitkeringspatroon te kiezen, zijn bijvoorbeeld liquiditeitsproblemen (Willemsen en Kortleve, 2016), grotere eenmalige uitgaven, of afnemende kosten van levensonderhoud.
Nu de introductie van het ‘bedrag ineens’ dichterbij komt, is het goed om de deelnemersvoorkeuren wat betreft de opname van een bedrag nog eens tegen het licht te houden. De centrale vraag die we in beantwoorden is in welke mate het vertrouwen in de beloftes van de pensioenuitvoerder over de pensioenuitkering een rol speelt bij de keuzes die mensen maken.
Enquête
In februari 2021 is met de NIDI-Netspar-pensioenmonitor (via het LISS-panel) een vraag aan pensioendeelnemers gesteld die op dat moment nog niet de AOW-gerechtigde leeftijd hadden bereikt en ook nog niet met pensioen waren. De totale steekproef bedroeg 2.856 respondenten (respons tachtig procent). Omdat in de nieuwe wetgeving is opgenomen dat het recht op opname van pensioenvermogen slechts op het moment van pensionering kan geschieden, hebben we gepensioneerden buiten beschouwing gelaten en concentreren we ons op alle werknemers in loondienst die nog niet met pensioen zijn – zij zullen immers nog voor die keuze gesteld worden.
De volgende vraag werd aan respondenten gesteld: “Een van de keuzemogelijkheden die wordt overwogen is om pensioendeelnemers de mogelijkheid te bieden om op het moment van pensioneren 10 procent van hun opgebouwde pensioenvermogen op te laten nemen en naar eigen inzicht te besteden of te beleggen. Uiteraard wordt de pensioenuitkering daarna wel verlaagd en verrekend met het opgenomen bedrag. Welke keuze zou u maken op het moment van pensionering?” De respondenten hadden de keus uit twee opties: (1) niets doen, en alles laten zoals het is; of (2) tien procent van het pensioenvermogen opnemen.
Interesse in opname
In totaal blijkt 29 procent van de actieve deelnemers interesse te hebben voor de opname van een bedrag ineens. Onder 45-plussers is dit 25 procent.
De vraag is welke rol het vertrouwen in de zekerheid van pensioenuitkomsten speelt. Aan de hand van een logit-analyse proberen we de belangstelling te verklaren voor het opnemen van tien procent van het pensioenvermogen. De centrale verklarende variabelen vormen de pensioenkennis van de deelnemer en de gepercipieerde zekerheid van de verwachtingen ten aanzien van het pensioen dat door het eigen pensioenfonds geboden wordt. Pensioenkennis stellen we vast via een eenvoudige schaal die meet of een deelnemer kennis heeft van een aantal veelgebezigde pensioenbegrippen. De gepercipieerde onzekerheid meten we via een vraag waarbij de deelnemer aangeeft of zij/hij denkt dat de verwachtingen ten aanzien van het pensioen daadwerkelijk zullen worden waargemaakt. Daarnaast bestaan de variabelen uit geslacht, leeftijd, gezondheid en inkomen, die als controlevariabelen zijn opgenomen. We hebben het model geschat voor alle werknemers, maar ook bij een uitsplitsing naar 45-plussers en 45-minners.
Wanneer deelnemers de pensioenuitkomsten van de eigen pensioenuitvoerder als onzeker percipiëren, neemt de kans sterk toe dat ze voor een bedrag ineens opteren (zie online bijlage voor de logit-analyse). Dit effect blijkt vooral sterk te zijn onder oudere werknemers, een groep waarvan de ervaring leert dat de kennis van en interesse voor pensioneringsopties groter is dan bij jongere werknemers voor wie het pensioen veelal nog een ‘ver van hun bed’-show is. De factor pensioenkennis speelt eveneens een grote rol: hoe groter de kennis, des te meer men denkt gebruik te zullen maken van de keuzeoptie van een ‘bedrag ineens’. Tot slot valt op dat het vooral de hogere-inkomensgroepen zijn die een sterke voorkeur hebben voor deze keuzeoptie.
Om de grootte van de effecten van de belangrijkste voorspellers te illustreren, toont tabel 1 de belangstelling voor een bedrag ineens uitgesplitst voor pensioenkennis en de gepercipieerde onzekerheid van pensioenbeloftes voor werknemers met een modaal inkomen. De voorkeur voor een bedrag ineens varieert van 9 procent (geen kennis en pensioenuitkomst zeker) tot 41 procent (veel kennis en pensioenuitkomst onzeker).
Bij 45-plussers met een bovenmodaal inkomen liggen deze percentages nog hoger. Zo heeft 68 procent van de 45-plussers, met een netto-maandinkomen van 3.500 euro of meer (en met veel kennis en onzekere pensioenuitkomsten), een voorkeur voor een bedrag ineens.
Verwachte bestemming van opname
Tabel 2 laat zien wat degenen die voor een bedrag ineens gaan, met het vrijgevallen vermogen zouden willen doen. We kijken daarbij vooral naar in hoeverre men het bedrag voor consumptieve doeleinden wenst te gebruiken, of dat men het opgenomen bedrag als pensioenvermogen in eigen beheer wil nemen. Indien werknemers in hoge mate kiezen om het vrijgevallen vermogen zelf te gaan beheren en beleggen, dan kan men dit als een teken van wantrouwen zien ten aanzien van de traditionele pensioenbeheerders, of als een teken van veel (zelf)vertrouwen in de eigen beleggingsvaardigheden.
Vooral bij werknemers jonger dan 45 jaar bestaat er sterk de behoefte (59 procent) om het geld in eigen beheer te hebben. Op zich is deze intentie ook niet zo vreemd als men bedenkt dat de onzekerheid van pensioenbeloftes een grote rol speelt bij het opnemen van een bedrag ineens. Onder oudere werknemers wordt deze bestemming, zelf beleggen (37 procent), nipt overtroefd door de intentie om het geld te gebruiken voor grote uitgaven of investeringen (39 procent).
Conclusie en discussie
Het bieden van de keuzeoptie om een bedrag ineens op te nemen, kan bij 45-plussers op redelijk veel belangstelling rekenen. Vooral hogere inkomens en zij die enige pensioenkennis bezitten blijken een sterke voorkeur voor een bedrag ineens te hebben.
Wanneer pensioenuitkomsten als onzeker worden gezien, is de belangstelling voor een bedrag ineens groter. In het nieuwe pensioenstelsel kan de keuze voor het ‘bedrag ineens’ van deelnemers wel eens groter zijn dan verwacht. In het nieuwe stelsel zal de band tussen het uiteindelijke pensioen en de behaalde beleggingsrendementen transparanter zijn dan in het huidige stelsel. In het nieuwe stelsel bewegen de uitkeringen met de economie en financiële markten mee, terwijl in het huidige stelsel deze onzekerheid zich vertaalt in minder indexatie en mogelijke kortingen.
Als onzekerheid de drijvende kracht is achter deze beslissing, dan is het nog maar de vraag of de keuzes altijd in het belang zijn van de deelnemer zelf. Financiële onwetendheid, overmoed en een voorkeur voor het hier en nu liggen op de loer, en vormen een slechte basis om tot een besluit over pensioenen te komen (Mehlkopf et al., 2019). Het belang van een goede ondersteuning vanuit de pensioenuitvoerder, en van een betrouwbare advies-infrastructuur daarbuiten, is meer dan ooit gewenst.
Literatuur
Cruijsen, C. van der, en N. Jonker (2019) Pension profile preferences: the influence of trust and expected expenses. Applied Economics, 51(12), 1212–1231.
Mehlkopf, R., E. Nielsen en Y. van Dorssen (2019) Eenmalige lumpsum bij pensionering kent ook nadelige effecten. ESB, 104(4777), 450–451.
NIDI-Netspar pensioenmonitor (2021) Vertrouwen in pensioenfondsen even hoog als vorig jaar. Netspar.
Willemsen, M. en N. Kortleve (2016) Eenmalige pensioenuitkering voorziet in behoefte. ESB, (101)4734, 347–349.