Ga direct naar de content

Een op waarden gebaseerde benadering van vrije tijd

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 30 2016

Zo-even heb ik mijn gras gemaaid. Het moest gebeuren. Was dat vrije tijd? Vanavond ga ik koken, want we hebben wat familieleden op bezoek. Is dat vrije tijd? Ik ga daarna de zomervakantie voorbereiden en een extra college dat ik morgen geef. Wat daarvan is vrije tijd? En hoe zit dat met het schrijven van dit artikel dat ik nu op mijn ‘vrije zondag’ doe?

De manier waarop economen en sociologen het concept ‘vrije tijd’ bedenken, getuigt van een grote misvatting die menigeen op het verkeerde spoor zet. Waarom zou grasmaaien, wat ik liever niet doe, wel tot mijn vrije tijd behoren en een college voorbereiden, wat een van mijn liefhebberijen is, niet? Waarom is koken een vrijetijdsbesteding en lunchen met een collega niet? Waar is die vrije tijd goed voor?

Het gangbare denken over vrije tijd is serieus misleidend. Met de vakantietijd in aantocht lijkt het erop dat veel mensen werken om op vakantie te kunnen gaan. In hun vakantie achten zij zich vrij. Voor mij is vakantie juist hard werken. Dan moet ik doen waar ik niet zo goed in ben, zoals gezellig zijn, tochten bedenken, de weg vinden, inpakken en uitpakken, gezinsleden tevreden houden, wandelingen maken en vooral ook veel relatiewerk verrichten. Hoezo vrije tijd? Vergeleken met die inspanningen is het college geven ontspanning. Ik kan niks met het gangbare concept van vrije tijd.

Het wordt tijd het gangbare denken over werk en vrije tijd te doorbreken. Het wordt tijd ons te onttrekken aan de grip die economen en sociologen hebben op ons leven, en om een denkwijze te ontwikkelen die recht doet aan hoe we het eigen leven ervaren. Daartoe introduceer ik een tweetal begrippen om het perspectief op vrije tijd te wijzigen, met als inzicht dat in onze zogenaamde ‘vrije tijd’ wij de meest belangrijke goederen realiseren. Zo, er anders over denkend, zullen we beseffen dat die vrije tijd de tijd is waarin we voor het belangrijkste deel het goede leven en de goede samenleving realiseren.

Hoe de misvatting over vrije tijd in de wereld komt

In de economische wetenschap ontstaat de misvatting over wat vrije tijd is door een fixatie op transacties. Al de aandacht gaat uit naar de momenten dat er betaald wordt voor werk en voor producten. Want werk telt alleen als zodanig wanneer ervoor betaald wordt. En omdat dat zo is, ligt het voor de hand te veronderstellen dat zonder betaling mensen dat werk niet zouden doen. De betaling voor werk is belangrijk, omdat het verdiende geld mensen in staat stelt om goederen en diensten te kopen. (Dat kopen heet in de standaardeconomie ‘consumptie’.) Vrije tijd wordt dan de tijd die mensen hebben als ze niet werken tegen betaling. Althans dat is de standaard-economische definitie. Thorstein Veblen definieerde vrije tijd in zijn boek The theory of the leisure class (1899) als de “niet productieve consumptie van tijd”.

Sociologen hebben de neiging de definitie te verruimen. In het recent verschenen rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau over de verschillen in druk op vrouwen en mannen is vrije tijd de tijd de we overhouden na noodzakelijke bezigheden (SCP, 2016). Noodzakelijk is niet alleen betaald werk, maar ook de tijd die we nodig hebben voor het eten en slapen en – vooral relevant – educatie en de zorg voor kinderen. Dankzij de laatste factor kan duidelijk worden waarom vrouwen meer druk ervaren dan mannen.

Merk op dat in beide benaderingen vrij betekent ‘vrij zijn van noodzakelijke bezigheden’. Ze hanteren dus een negatief begrip van vrijheid. Zoals de econoom Paul Teule betoogt in zijn boek Vrijheid voor gevorderden (Teule, 2016) gaat het in het goede leven juist om positieve vrijheid, oftewel de vrijheid die mensen hebben wanneer ze in staat zijn dat te doen wat belangrijk voor hen is. Negatieve vrijheid veronderstelt beperkingen; positieve vrijheid gaat om het vermogen iets belangrijks te verwezenlijken. Noch de standaard­economie noch de sociologie heeft het over positieve vrijheden. Zouden ze dat wel doen, dan moesten ze hun weergave van ons leven drastisch aanpassen.

HH/David Rozing

Een andere kijk op het leven

Zowel economen als sociologen lijken het ‘overleven’ te benadrukken; onvrij zijn we blijkbaar als we doen wat nodig is om te overleven. Zelfs voor zogenaamde ‘primitieve volkeren’, zoals de Australische aboriginals of de Braziliaanse indianen, gaat die vlieger niet op. Juist zij hebben rituelen en kunstvormen ontwikkeld die ons tot vandaag de dag kunnen bekoren en inspireren. En als onze voorouders in de donkere Middeleeuwen bezig waren met overleven, hoe kan het dan dat ze de meest indrukwekkende kerken, tempels, moskeeën en kathedralen hebben nagelaten? Blijkbaar waren ze in staat om tussen de bedrijven door een rijke spirituele en kunstzinnige wereld te produceren. Voor de Grieken ten tijde van Socrates en Aristoteles was noodzakelijke arbeid iets voor slaven en vrouwen. De mannen hadden wel wat beters te doen, zoals zich wijden aan politiek, filosofie en de kunsten, en oorlog voeren. En wij maar denken dat het leven draait om betaald werk, en dat het belangrijkste doel is het vergaren van inkomen, het maken van winst en het vergroten van het bbp. Zo denken doet denken dat de tijd van niet werken ‘vrij’ is en dus beschikbaar om te doen wat je wilt. De aboriginals en de Grieken geven een ander beeld.

In Doing the right thing: a value based economy (2016) probeer ik met de Grieken mee te denken (met weglating van de seksistische aspecten) om het standaardbeeld te corrigeren. Ik ontleen daar een paar inzichten aan met betrekking tot de zogenaamde vrije tijd.

Laat ik beginnen met de vraag wat het belangrijkste bezit van u en mij is. Wat is het ergste om kwijt te raken? De antwoorden die ik krijg variëren, maar vrijwel nooit gaan ze over iets materieels of over iets dat je met geld kan kopen. Nederlanders noemen meestal hun familie en vrienden als hun belangrijkste bezit. Vrijheid of autonomie wordt ook geregeld genoemd, of gezondheid. In het laatste geval ben ik geneigd te vragen waar gezondheid goed voor is, want ik kan me moeilijk voorstellen dat mensen leven om gezond te zijn. Nu het eerste inzicht: het belangrijkste wat mensen bezitten, is nooit te koop. Je kan het dus niet realiseren door tegen betaling te werken, want aan het verdiende geld heb je niks. Dus stuit de standaardeconomie op een groot probleem.

Maar ook de standaardsociologie, die juist de nadruk legt op families, vrienden en andere relaties, mist een belangrijk punt en dat is dat je veel moet doen om familie en vriendschappen te realiseren. Je maakt geen vrienden door achterover te leunen en familie komt niet als gebraden kippetjes de mond invliegen. Om als econoom te spreken: voor de valorisatie van waarden als vriendschap en familie zal je van alles en nog wat moeten doen, zoals relaties aangaan en onderhouden, initiatief nemen, afwassen, grasmaaien, kinderen wegbrengen en halen, een huis onderhouden en vakanties organiseren. Zowel vriendschap als familie vereist hard werk, alleen is dat werk niet betaald.

In Doing the right thing benoem ik daarom een ‘nieuw’ goed. Naast private goederen (die we door betaling verkrijgen) en publieke goederen (die door een collectief gerealiseerd worden) onderscheid ik gedeelde goederen (shared goods). De laatste zijn verreweg de belangrijkste, zo blijkt. Het gaat om goederen waar we ons best voor moeten doen om ze te hebben of te genieten, die dus werk kosten, en die we delen met anderen. We kunnen deze goederen dus niet kopen of verkopen, en ook een collectief als de overheid kan ze niet voor ons realiseren. Om een vriendschap te hebben, kennis te bezitten, muziek of theater te beleven, of het gevoel te hebben ergens bij te horen, zullen we iets moeten bijdragen. Bij gedeelde goederen gaat het niet om de bereidheid te betalen maar om de bereidheid bij te dragen. Het gedrag is niet egoïstisch, maar sociaal. Zie het en het wordt duidelijk dat wij mensen voortdurend zo sociaal bezig zijn om de, voor ons belangrijke, gedeelde goederen te realiseren.

En we doen dat voor een belangrijk deel in de zogenaamde vrije tijd, oftewel de tijd dat we niet bezig zijn met geld verdienen of de zorg voor kinderen. Maar we doen het ook in werktijd. Want terwijl ik volgens mijn baas (de universiteit) werk, draag ik bij aan ‘de praktijk van de culturele economie’, en praktiseer ik mijn ‘vakmanschap’ als docent. Beide (gedeelde) goederen zijn belangrijk voor mij. Gaat het evenwel om administratieve activiteiten of om het nakijken van tentamens, dan is het maar goed dat ik betaald word, want die activiteiten zou ik direct laten vallen als de baan stopte. Maar het doceren en wetenschappelijk bezig zijn zouden ook dan wat mij betreft doorgaan. Die bezigheden zou ik mijn hobby kunnen noemen.

Dat is anders met het uitruimen van de vaatmachine, het schoonmaken van de wc, het heen en weer rijden met kinderen, het huis onderhouden en rekeningen betalen. Daarnaast ga ik naar allerlei vergaderingen, sta tal van mensen te woord en lees een reeks van taaie beleidsstukken. Geen van die activiteiten zijn een hobby. Ik krijg er niet of nauwelijks voor betaald. En toch doe ik ze, steeds maar weer. Waarom?

Hier komt het tweede inzicht. Ik doe van alles en nog wat omdat ik bepaalde goederen belangrijker vind dan andere. Dat zijn de goederen die doelen voor mij zijn, waar ik naar streef, en waarvoor ik van alles en nog wat over heb. In mijn geval zijn dat goederen als ‘een goed gezin’ en ‘een sterke en solidaire samenleving’.

Ik valoriseer die goederen (maak ze waar) door thuis van alles en nog wat te doen en door politiek actief te zijn. Veel daarvan doe ik in mijn zogenaamde vrije tijd, maar het zijn voor mij essentiële activiteiten.

Zijn er dan geen momenten dat we helemaal ‘vrij’ zijn, niks hoeven en puur kunnen genieten? Voor veel mensen zijn die momenten er ongetwijfeld. Kunnen genieten is een kunst. En niets doen? Voor iemand met een uitkering is dat iets anders dan voor iemand met een drukke baan. Maar wees eerlijk: hoe bevredigend zijn die momenten vergeleken met de voldoening die het waarmaken van belangrijke waarden geeft, zoals de ervaring dat het gezin goed loopt en dat je hebt kunnen bijdragen aan een iets eerlijker wereld? Er is een rangorde in ervaringen die een hiërarchie in onze waarden verraadt.

En de vakantie? Die kan goed voor van alles en nog wat zijn, zoals een gedeelde herinnering, verhalen voor de collega’s, nieuwe energie opdoen, andere mensen leren kennen of jezelf beter leren kennen.

Maar door te spreken over vrije tijd in negatieve zin – als het ‘vrij zijn van’ – gaan mensen denken dat vakanties en gezinsleven nergens goed voor zijn. Het is beter te spreken over waar vrije tijd juist wel goed voor is. Om zo’n gesprek mogelijk te maken in de economie en de sociologie, is er een paradigmaverschuiving nodig.

LITERATUUR

Klamer, A. (2016) Doing the right thing: a value based economy. Hilversum: SEC.

SCP (2016) Lekker vrij!? Vrije tijd, tijdsdruk en de relatie met de arbeidsduur van vrouwen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Teule, P. (2016) Vrijheid voor gevorderden. Amsterdam: Boom Uitgevers.

Veblen, T. (1899) Theory of the leisure class. New York: MacMillan.

Auteur