Ga direct naar de content

Houtcertificering niet vrijblijvend

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 14 2002

Houtcertificering niet vrijblijvend
Aute ur(s ):
Jepma, C.J. (auteur)
De auteur is verb onden aan de Economische faculteit van de RuG, de UvA en de OU en is voorzitter van het College van Deskundigen Stichting
Keurhout.
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4366, pagina 473, 14 juni 2002 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
duurzaamheid

De discussie over duurzaamheidcertificaten voor houtproducten zit in een essentiële fase. De overheid dient haar
verantwoordelijkheid niet uit de weg te gaan.
In de discussie rond certificaten en labels voor hout(producten), speelde Nederland van oudsher een voortrekkersrol, wellicht door
onze grote rol als houtimporteur en het sterke milieubewustzijn 1. Al in 1991 gaf de regering aan vanaf 1995 alleen tropisch hout te
accepteren uit duurzaam beheerde bossen 2. Daartoe werd in 1993 een Convenant Tropisch Hout afgesloten tussen alle betrokken
partijen en werden samenwerkingsprojecten opgezet met Maleisië, Indonesië, Kameroen en Gabon.
Deze doelstelling uit 1991 bleek juridisch niet houdbaar en praktisch niet haalbaar; de internationale certificering van bosbeheer
ontwikkelde zich langzamer dan gehoopt 3. In 1994 werd de streefdatum opgeschoven naar 2000 (en uitgebreid tot alle bossoorten), om in
2001 in het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (nmp 4) te worden omgezet in de doelstelling dat in 2005 tenminste 25 procent van het
geïmporteerde hout uit duurzaam beheerde bossen komt. Is dat haalbaar als thans slechts zo’n acht procent van het geïmporteerde hout
is gecertificeerd? Dit zal afhangen van de huidige beleidsdiscussie. Om deze in perspectief te plaatsen, bespreken we eerst enkele
theoretische overwegingen over keurmerken.
De theorie
De theorie richt zich vooral op het keurmerk als particulier instrument, dat wil zeggen op een systeem van niet-officiële keurmerken bij
afwezigheid van een officieel garantiesysteem. Twee aspecten staan centraal: de spanning tussen de bestaande marktpartijen en
potentiële toetreders rond het keurmerkregime, en de informatieasymmetrie.
Spanning
De toegenomen betekenis van het milieukeurmerk reflecteert enerzijds de voorkeursverschuiving bij de consument ten faveure van
milieuvriendelijke producten en anderzijds de interesse bij de producent voor dit nieuwe marketinginstrument, dat tevens
marktsegmentering, prijsdifferentiatie en het aanboren van lucratieve nichemarkten vergemakkelijkt.
Marktsucces trekt echter nieuwe aanbieders aan, waardoor bij ontbreken van een officieel kwaliteitsgarantiesysteem het keurmerk
gemakkelijk verwatert doordat aanbieders met eigen keurmerkvarianten komen. Dit kan een ondoorzichtige ‘race to the bottom’
veroorzaken, waardoor consumenten hun vertrouwen in keurmerken verliezen. Aangezien bestaande deelnemers hun markt juist exclusief
willen houden, zullen zij zich tegen nieuwkomers verzetten door op een streng keurmerkregime aan te dringen. Aldus ontstaan
spanningen over de keurmerkregels.
Informatieasymmetrie
Zonder kwaliteitsgarantiesysteem bieden keurmerken de consument onvoldoende zekere informatie. Zij zijn immers meestal opgezet
vanuit de particuliere of ngo-sfeer, zodat markt- en deelbelangen in het keurmerkontwerp kunnen meetellen. De theorie leert dat zich dan
het ‘dilemma van de lemons’ kan voordoen4. Dit houdt in dat door de asymmetrische informatie tussen producent en consument via
systematisch vertekend keuzegedrag (adverse selectie) consumenten, bij het ontbreken van goede informatie over de kwaliteit, een te
lage prijs willen betalen. Tegen deze prijs willen de betere producenten niet leveren, zodat het slechte aanbod overblijft.
Kortom, volgens de theorie is een keurmerksysteem zonder officieel kwaliteitsgarantiesysteem gedoemd te mislukken.
Achtergrond
Wat gebeurde er in Nederland sinds 1995 op het punt van een dergelijk kwaliteitsgarantiesysteem? Allereerst werden daartoe in 1997 op
basis van de zogenaamde Stortenbeker-adviezen “minimumeisen voor houtcertificering van de overheid” geformuleerd 5. Daarbij werd, in
lijn met die adviezen, de noodzaak onderkend van ‘best professional judgement’ om certificaten afgegeven op bosbeheereenheden te

toetsen aan die minimumeisen. Men had destijds dit ‘best professional judgement’ kunnen neerleggen bij een door de overheid ingesteld
orgaan, opererend onder verantwoordelijkheid van en gefinancierd door diezelfde overheid. Wellicht om taken buiten de overheid te
plaatsen dan wel vanwege handelspolitieke regelgeving van de eu en wto, koos men er echter voor om het ‘best professional judgement’
te deponeren bij de stakeholders, via de stichting Keurhout.
Zo kon de overheid ogenschijnlijk risicoloos het proces afwachten. Het bezwaar van de constructie was dat Keurhout geen duidelijke
officiële status had, waardoor de genoemde risico’s uit de theorie bleven bestaan. Hiermee nam de overheid wel degelijk een belangrijk
risico. De geschiedenis rond het Convenant had immers geleerd dat de milieu- en natuurbeschermingsorganisaties moeite hadden met
hun inherente interne spanningsveld tussen idealistische ‘actie tegen’ en realistisch ‘meewerken aan’. Wellicht daarom hadden zij in 1994
het Convenant verlaten. Was een herhaling van zo’n proces niet te verwachten? Dit bleek in een aantal opzichten het geval. Een deel van
de milieubeweging participeerde vanaf het begin volwaardig in stichting Keurhout en een ander deel verzette zich hiertegen, naar veler
indruk voornamelijk vanwege hun streven naar één overkoepelend keurmerk: het vanuit de internationale milieubeweging zelf
geïnitieerde Forest Stewardship Council-keurmerk. Doordat Keurhout elk certificaat moet toetsen, kunnen individuele certificaten worden
geweigerd ofwel geaccepteerd. Dit kan enig streven naar een monopoliepositie van het Forest Stewardship Council-keurmerk frustreren.
Keurhout heeft sinds 1998 een tiental certificaten goedgekeurd, goed voor wereldwijd 36 miljoen hectare gecertificeerd bos, waarvan het
merendeel overigens niet in de tropen ligt. Op basis daarvan zou een significant deel van het in Nederland geïmporteerde hout
gecertificeerd én voorzien van Keurhoutkeur kunnen worden aangeboden.
Certificering
Toch is het daadwerkelijke gecertificeerde aanbod nog steeds gering, zodat ook de nmp4-doelstelling wederom in gevaar komt 6. De
oorzaak van deze teleurstellende ontwikkeling zijn waarschijnlijk de weeffouten uit het verleden, de vrijblijvendheid van het systeem en
de passieve rol van de overheid 7. Immers, er is geen enkele verplichting voor de houthandelaren en – importeurs om gecertificeerd hout
te gebruiken; zelfs niet om, wanneer het achterliggende bos is gecertificeerd en het certificaat door Keurhout geaccepteerd, het
bestaande keurmerk te gebruiken. Marktpartijen konden het argument hanteren dat er weinig vraag lijkt te zijn naar gecertificeerd hout,
bijvoorbeeld naaldhout, en zich op die grond aan het systeem onttrekken. Pleidooien om een prikkelsysteem te introduceren,
bijvoorbeeld door middel van btw-differentiatie of doordat de overheid in ieder geval een deel van de systeemkosten op zich zou nemen,
hebben tot nu toe geen gehoor gevonden, zodat de vrijblijvendheid nog steeds bestaat. In dat licht doet de klaagzang van de overheid
ietwat obligaat aan. Diezelfde overheid heeft tot nu toe de verantwoordelijkheid immers zo goed als volledig weggeschoven. Overigens
zijn er tekenen dat de houtbranche de laatste tijd tot een aanzienlijk actievere opstelling ten aanzien van certificering bereid is, wanneer zij
van de overheid een meer constructieve opstelling kan verwachten.
Beleidsdiscussie
Recentelijk is een hernieuwde beleidsdiscussie ontstaan rond de certificering van hout. Het succes van die discussie staat of valt met de
te maken keuzes ten aanzien van een beoordelingssysteem en de verantwoordelijkheden. De lessen uit de theorie en de praktijk moeten
goed ter harte worden genomen. Deze waren dat geen enkel keurmerksysteem onfeilbaar is en dat, om een ‘race to the bottom’ van de
diverse keurmerken te voorkomen, een officiële bemoeienis van de overheid onontbeerlijk is. Om inflatie en ineffectiviteit van het
instrument te voorkomen, groeit dus de noodzaak van een officieel en onafhankelijk orgaan dat consistent en consequent het kaf van het
koren scheidt: de poortwachter.
Toegeven aan ideeën die wel circuleren om de beoordelingstaak op basis van de minimumeisen tezamen met de op te stellen nationale
beoordelingsrichtlijn (brl) en via de Raad van Accreditatie (en zusterorganisaties) in feite zo goed als geheel aan de particuliere sector (de
geaccrediteerde certificeerders) over te laten, zou dus een hernieuwde weeffout betekenen. Wat nodig is, is een officieel erkende, onder
overheidsauspiciën opererende poortwachter met daarin vertegenwoordigd de brede groep van stakeholders. Deze poortwachter zou
alle, verplicht aan te melden, certificaten moeten toetsen aan de officiële minimumeisen met de bijbehorende brl ter nadere interpretatie.
Het is merkwaardig dat de overheid, in het bijzonder het ministerie van vrom, het proces rond een dergelijke nationale brl plotseling met
een dusdanige voortvarendheid wil afronden, dat de tijd kennelijk ontbreekt om daarbij gebruik te maken van de jarenlange ervaring met
de interpretatie van de minimumeisen van Keurhout. Nog merkwaardiger is het dat al wel in detail over de brl wordt ‘onderhandeld’, maar
dat de uiteindelijke structuur en verantwoordelijkheden van het systeem, inclusief de positie van een poortwachter, nog steeds
onduidelijk zijn. Laten we hopen dat het niet zo is dat de betrokken ambtenaren in dit proces nog snel een bepaalde kant uit willen, maar
dit de diverse betrokkenen liever nog niet zeggen. Daarvoor is de inzet, het behoud van het bos, te belangrijk

1 In 2001 was Nederland de zevende importeur van hout(producten).
2 Regeringsstandpunt Tropisch Regenwoud, Tweede Kamer 1990/91, 21 517, nrs. 2/3.
3 C. Elliott, Forest certification: a policy perspective, CIFOR, 2000.
4 G.A. Akerlof, The market for lemons, 1970, in: E. Mansfield (red.), 1985, Micro economics, Selected Readings, London.
5 Tweede Kamer 1996/97, 25 273, nr. 1.
6 KPMG, Evaluatie van de toepassing van de minimumeisen voor houtcertificering, De Meern, april 2001.
7 Intergovernmental Panel on Forests, E/CN.17/1997/12, Verenigde Naties, New York, 1997.

Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )

Auteurs