Ga direct naar de content

Kansen in het voortgezet onderwijs

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 19 2002

Kansen in het voortgezet onderwijs
Aute ur(s ):
Herw eijer, L.J. (auteur)
* De auteur is werkzaam bij het Sociaal en Cultureel Planbureau. (auteur)
Deze b ijdrage is geb aseerd op: H.M. Bron-neman-Helmers, L.J. Herweijer en H.M.G. Vogels, Voortgezet onderwijs in de jaren negentig, SCPpub licatie 2002/3, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, 2002.
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4356, pagina 316, 19 april 2002 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
scholing

De route van de mavo, via het mbo naar het hbo is voor laatbloeiers uit lagere sociaal-economische milieus een belangrijk alternatief
geworden voor het havo/vwo-traject.
De jaren negentig van de vorige eeuw waren voor het voort-gezet onderwijs een tijdperk van verandering. In het begin van het
decennium werd de basisvorming ingevoerd. Uitstel van studiekeuze, met het oog op bevordering van gelijke kansen, was een
belangrijke doelstelling van de basisvorming. Om een succesvolle invoering mogelijk te maken werd daarnaast een omvangrijke
fusie- en schaalvergrotingsoperatie in gang gezet. Gevreesd werd dat de basisvorming anders in de nog vaak categorale scholen (die
slechts één schoolsoort omvatten) te veel een schoolsoort-specifieke inkleuring zou krijgen. Dat zou afbreuk doen aan het
gemeenschappelijke karakter van de basisvorming. In categorale scholen zou er bovendien weinig terecht komen van het gewenste
uitstel van studiekeuze.
Versterking van de positie van het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) was een andere doelstelling van de vorming van brede
scholengemeenschappen. Het vbo had te kampen met dalende leerlingenaantallen en een slecht imago. Door fusie met mavo/havo/vwoscholen zou het vbo weer levensvatbaar worden. Om de positie van het vbo verder te versterken, werden vbo en mavo later in het
decennium geïntegreerd in één opleiding die voor-bereidt op het mbo, het vmbo (voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs).
Wat is nu van deze doelstellingen terecht gekomen? De schaal van scholen in het voortgezet onderwijs is in de jaren negentig weliswaar
sterk toegenomen, maar door het voortbestaan van nevenvestigingen bleef er toch veel bij het oude. De omstandigheid dat een
minderheid van de mavo-opleidingen is ondergebracht in vestigingen waar ook vbo wordt aangeboden belemmert de integratie van het
vbo en het mavo. Door de vorming van scholengemeenschappen zitten steeds minder leerlingen in categorale brugklassen en wordt
uitstel van studiekeuze voor veel leerlingen gerealiseerd. De opkomst van brugklassen van niet meer dan twee schoolsoorten doet daar
weer afbreuk aan. De brede brugklas (van drie of vier schoolsoorten) is nagenoeg verdwenen. De basisvorming bracht geen
vermindering van de ongelijkheid van onderwijskansen. Wel nam de doelmatigheid van de leerwegen in het voortgezet onderwijs toe: het
zittenblijven en het stapelen van opleidingen verminderden.
Schaalvergroting
Na jarenlange discussies ging begin jaren negentig de basisvorming van start, een gemeenschappelijke onderwijsinhoud van vijftien
vakken voor de eerste fase van het voortgezet onderwijs.
De fusie- en schaalvergrotingsoperatie, mede in gang gezet om de basisvorming mogelijk te maken, heeft ingrijpende gevolgen gehad
voor het scholenlandschap van het voortgezet onderwijs. Van de ruim 1400 scholen voor het schooljaar 1992-1993 waren er in 1999-2000
nog maar iets meer dan 600 over. De omvang van de gemiddelde school verdubbelde daardoor ruimschoots, van zo’n zeshonderd
leerlingen in 1992-1993 tot ruim 1360 leerlingen in 1999-2000 (zie tabel 1).

Tabel 1. Aantal scholen en aantal vestigingen alsmede de gemiddelde omvang van scholen en vestigingen voor voortgezet
onderwijs, 1992-1993 en 1999-2000
’92-’93
aantal scholen
aantal nevenvestigingen
totaal aantal (hoofd+neven)vestigingen
gemiddelde omvang scholen
gemiddelde omvang vestigingen

1424
602

’93-’94
1226
113
1339
697
638

’95-’96
764
438
1202
1096
697

’99-’00
604
475
1079
1394
764

Nevenvestiging
Om de schaalvergroting en de vorming van brede scholen-gemeenschappen te stimuleren werd de mogelijkheid geboden om scholen na
een fusie te laten voortbestaan als nevenvestiging. Van die mogelijkheid is ruimschoots gebruik gemaakt; telde de ruim 1200 scholen in
1993-1994 iets meer dan honderd nevenvestigingen, in 1999-2000 was het aantal nevenvestigingen opgelopen tot 475. Het totale aantal
vestigingen voor voorgezet onderwijs is dan ook veel minder afgenomen dan het aantal scholen. De schaal van de directe leeromgeving
van leerlingen nam dus veel minder toe dan de schaal van scholen; de gemiddelde vestiging telde eind jaren negentig 764 leerlingen, een
toename van twintig procent ten opzichte 1993-1994.
Integratie schoolsoorten
Als gevolg van de schaalvergroting en fusies is het aantal catego-rale scholen (scholen waarin slechts één soort voortgezet onderwijs
wordt aangeboden) sterk verminderd. Maar liefst 45 procent van de eind jaren negentig over-gebleven scholen had een aanbod van vbo
tot en met vwo in huis. Echter, door het voortbestaan van gefuseerde scholen als nevenvestigingen is het onderwijsaanbod in
vestigingen in veel gevallen lang niet zo breed. Vooral vestigingen met een aanbod van vbo tot en met vwo zijn nog altijd vrij schaars
(niet meer dan zo’n twaalf procent) en nog altijd heeft één op de drie vestigingen niet meer dan één schoolsoort in huis en vijftien procent
alleen vbo en mavo. Het voortbestaan van voorheen zelfstandige scholen als nevenvestiging belemmert de integratie van verschillende
schoolsoorten.
Scheiding
Met name de scheiding tussen vbo-opleidingen en havo/vwo-opleidingen is nog steeds aanzienlijk. De meerderheid van de vboopleidingen wordt nog altijd alleen of hooguit samen met alleen mavo aangeboden (zie tabel 2). De kans dat vbo leerlingen binnen de
eigen vestiging in aanraking komen met havo/vwo leerlingen is nog steeds niet zo groot. Omgekeerd is maar een kwart van het havo/vwo
aanbod te vinden in vestigingen waar ook vbo wordt aangeboden.

Tabel 2. Opleidingen in het voortgezet onderwijs naar breedte van het onderwijsaanbod in de vestiging, 1999-2000, in
procenten
vbo
categorale vestiging
vbo/mavo vestiging
mavo/havo of havo/vwo vestiging
mavo/havo/vwo vestiging
vbo/mavo/havo/vwo vestiging
totaal

mavo
22
20
4
37
18

36
33
31
100

100

havo
1
23
51
25
100

vwo
8
18
51
24
100

Ook is de organisatie van het aanbod nog lang niet afgestemd op de integratie van vbo en mavo in het vmbo. Nog geen veertig procent
van de mavo-opleidingen wordt in combinatie met het vbo aangeboden (in vestigingen voor vbo/mavo of in brede vbo/mavo/havo/vwovestigingen).
Ouders en leerlingen blijken weinig problemen te hebben met schaalvergroting. Ouders hechten niet veel belang aan de schoolgrootte bij
de schoolkeuze en zijn niet minder tevreden over de kwaliteit van grote scholen. Leerlingen op grote scholengemeenschappen zijn even
positief over hun school als leerlingen op kleine scholen.
Uitstel van studiekeuze
Door de vorming van scholengemeenschappen gaan leerlingen steeds minder meteen in een categorale Р̩̩n schoolsoort omvattende klas van start. Aan de andere kant is ook de brede, drie of meer schoolsoorten omvattende brugklas waarin leerlingen met sterk
uiteenlopende capaciteiten bij elkaar worden geplaatst, duidelijk op zijn retour. Zat begin jaren negentig nog bijna twintig procent van de
eersteklassers in een dergelijke brede brugklas, eind jaren negentig is dat gezakt tot onder de vijf procent (figuur 1). Dit ondanks het
toegenomen aantal scholen en vestigingen met een breed of zeer breed aanbod (drie of vier schoolsoorten). De smalle, twee
schoolsoorten omvattende brugklas is het dominante model geworden: twee op de drie leerlingen is nu te vinden in dat type brugklas.

Figuur 1. Leerlingen in de eerste klas van het voortgezet onderwijs naar samenstelling van hun klas, 1989-1999
Ook binnen scholen met een breed aanbod wordt steeds vaker gekozen voor een meer homogene groepering van leerlingen met
verschillende capaciteiten (klassen van hooguit twee schoolsoorten).
Minder zittenblijven
Bij de toelating van leerlingen tot het voortgezet onderwijs is het schooladvies van de basisschool een belangrijk uitgangspunt. Het
niveau van het geadviseerde onderwijs is in de jaren negentig toegenomen, ten dele ook omdat basisscholen steeds vaker een gemengd
advies verstrekken (leerlingen kunnen worden toegelaten tot het hoogste van de in het advies genoemde schoolsoorten). In aansluiting
daarop gaan steeds meer leerlingen van start in brugklassen met uitzicht op de hogere vormen van voortgezet onderwijs (havo/vwo).
Maar als in de derde klas het selectieproces is afgerond, belandt uiteindelijk toch maar een minderheid van 35 procent in het havo en
vwo, ook al neemt dat aantal wel toe. Veel kinderen komen uiteindelijk terecht in een lagere dan geadviseerde vorm van voortgezet
onderwijs, of bij een gemengd advies, in de laagste van de geadviseerde schoolsoorten. De stijging van de adviezen waarmee de
leerlingen van het basisonderwijs komen, wordt daardoor weer ten dele teniet gedaan.
Minder leerlingen blijven zitten in de eerste jaren van het voort-gezet onderwijs, maar tegelijkertijd is de kans om af te stromen naar een
lager schoolsoort toegenomen. De vorming van scholengemeenschappen heeft de combinatie van minder zittenblijven en meer afstroom
naar lagere schoolsoorten mogelijk gemaakt.
Basisvorming en kansengelijkheid
De bevordering van gelijkheid van onderwijskansen van kinderen uit verschillende herkomstmilieus was een belangrijke gedachte achter
het uitstel van studiekeuze dat met de basisvorming en vorming van brede scholengemeenschappen werd beoogd. Vergelijking tussen
leerlingen gestart voor en na de invoering van de basisvorming maakt duidelijk dat de kansen-ongelijkheid in de eerste fase van het
voortgezet onderwijs niet is verminderd met de invoering van de basisvorming. Als de determinatie en selectie van leerlingen is
afgerond, komen nog steeds aanzienlijke verschillen naar voren tussen leerlingen met lager en hoger opgeleide ouders. Van de kinderen
van hoger opgeleide ouders stroomde medio jaren negentig de helft (ouders hebben een hbo-opleiding) tot driekwart (ouders zijn
academisch opgeleid) door naar een havo- of vwo-opleiding. Hadden de ouders niet meer dan een vbo- of mavo-opleiding afgerond, dan
was dat slechts zo’n vijftien procent. Deze verschillen zijn overigens grotendeels terug te voeren op verschillen die reeds aan het einde
van het basisonderwijs bestaan. In de eerste fase voortgezet onderwijs nemen de al bestaande verschillen nog wat verder toe. De
invoering van de basisvorming heeft daar geen verandering in gebracht.
Meer doelmatigheid door minder stapelen
Met de mammoetwet van eind jaren zestig deed het stapelen van algemene opleidingen zijn intrede: met een mavo-diploma naar het havo
en met een havo-diploma naar het vwo. Vooral de doorstroom van mavo-gediplomeerden naar het havo nam al snel een hoge vlucht.
Later kwam daar de overstap van het havo naar het vwo bij. Onder invloed van het denken in termen van efficiëntie kwam het stapelen
van opleidingen begin jaren negentig steeds meer in een negatief daglicht te staan. Hoewel geen maatregelen zijn genomen om het
stapelen expliciet tegen te gaan, liep de doorstroom met een mavo-diploma naar het havo en met een havo-diploma naar het vwo sterk
terug in de jaren negentig (figuur 2). De doelmatigheid van de leerwegen in het voortgezet onderwijs nam toe. Ook het aantal leerlingen
dat zonder diploma uit het voortgezet onderwijs vertrekt, nam in de het eerste deel van de jaren negentig af. In het tweede deel van het
decennium is die daling echter niet verder door-gezet.

Figuur 2. Doorstroom met een mavo-diploma naar het havo en met een havo-diploma naar het vwo, 1990-1999
De betere selectie van leerlingen, mogelijk gemaakt door de vorming van scholengemeenschappen, heeft waarschijnlijk bijgedragen aan
de vermindering van het stapelen. Leerlingen met voldoende aanleg worden steeds vaker al na de brugperiode tot het havo of vwo
toegelaten. De vernieuwing van de tweede fase van het havo/vwo (studiehuis, profielen) heeft het stapelen van opleidingen verder
bemoeilijkt.

Van stapelroute naar beroepskolom
Het stapelen van opleidingen in het algemeen voortgezet onderwijs bood de mavo-leerling de mogelijkheid zich alsnog toegang te
verschaffen tot het hoger onderwijs. Met name laatbloeiers uit lagere sociaal-economische milieus konden op die manier alsnog doorstomen naar een hogere schoolsoort. Door de teloorgang van het stapelen is deze tweede kans grotendeels verloren gaan. Toch is met
een keuze voor het mavo het hoger onderwijs niet definitief buiten bereik. De mavo-scholier met ambities richting hoger onderwijs kan na
afronding van een lange mbo-opleiding alsnog doorstromen naar het hbo. Het traject via het algemene voortgezet onderwijs maakt plaats
voor de route via de ‘beroepskolom’.
Het verdwijnen van de stapelroutes is niet gunstig voor de gelijke kansen op het halen van een havo- of vwo-diploma. Leerlingen die een
havo- of vwo-diploma hebben met lager opgeleide ouders hebben vaker een stapeltraject achter de rug. Daar staat tegenover dat de
route via beroepskolom naar het hbo juist voor kinderen van lager opgeleide ouders een belangrijk alternatief is geworden voor het
havo/vwo traject. Dat compenseert het nadeel van het verdwijnen van de avo-stapeltrajecten.
De stijgingsroute via de be-roepskolom biedt meer gelegenheid tot een tussentijdse gekwalificeerde uitstroom naar de arbeids-markt. De
doorstroom van het mbo-gediplomeerden naar het hbo ligt dan ook op een lager niveau dan die van havo-gediplomeerden naar het hbo.
Zeker bij een krappe arbeidsmarkt, zal een verschuiving van het zwaartepunt naar de beroepskolom daarom waarschijnlijk leiden tot een
meer gematigde ontwikkeling van de doorstroom naar het hoger onderwijs. In het licht van het streven naar een groeiend aanbod van
hoger opgeleiden is dat een nadelige ontwikkeling. Een verruiming van de mogelijkheden om in het middelbaar en hoger
beroepsonderwijs leren en werken te combineren of periodes van leren en werken af te wisselen, kan jongeren ertoe verleiden het
onderwijs niet definitief de rug toe te keren. Een meer flexibele inrichting van het stelsel van middelbaar en hoger beroeps-onderwijs kan
op die wijze bijdragen aan het op peil houden van het aanbod van hoger opgeleiden op de arbeidsmarkt.

Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur