Ga direct naar de content

Duurzaam rekenen

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: maart 9 2001

Duurzaam rekenen
Aute ur(s ):
Verbruggen, H. (auteur)
Gerlagh, R. (auteur)
Hofkes, M.W. (auteur)
Dellink, R.B. (auteur)
De eerste drie auteurs zijn verb onden aan het Instituut voor Milieuvraagstukken, Vrije Universiteit Amsterdam. De laatste auteur werkt inmiddels
b ij Wageningen Universiteit.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4299, pagina D17, 15 maart 2001 (datum)
Rubrie k :
Dossier: Vernieuw ende Statistieken
Tre fw oord(e n):
milieustatistieken

Het Instituut voor Milieuvraagstukken heeft op verzoek van de ministeries van Economische Zaken en van VROM onderzocht of het
mogelijk is een duurzaam nationaal inkomen te berekenen volgens de methode van R. Hueting. In deze bijdrage wordt uiteengezet
hoe een dergelijk inkomen kan worden berekend. Enkele resultaten worden gepresenteerd en van kanttekeningen voorzien.
Het bruto nationaal product of het nationaal inkomen is zowel een onvolledige als misleidende indicator voor de sociale welvaart.
Vanuit verschillende invalshoeken worden pogingen ondernomen om de nationale rekeningen aan te vullen dan wel te verbeteren. In
deze bijdrage wordt verslag gedaan van één van deze pogingen en wel de correctie van het nationaal inkomen voor het verlies van
milieufuncties, volgens de methode Hueting 1. Onder milieufuncties worden de bijdrage verstaan die het milieu direct en indirect aan
de welvaart levert. Als ongeprijsd goed worden ze echter niet meegenomen in het nationaal inkomen. Wanneer door economische
activiteiten het milieu wordt aangetast en de functies achteruitgaan die een bijdrage leveren aan de welvaart, nu of in de toekomst,
wordt dat niet geregistreerd.
Hueting heeft sinds jaar en dag ervoor geijverd het nationaal inkomen te corrigeren voor milieuverliezen, zodat een getrouw beeld
ontstaat van de ontwikkeling van de welvaart. Een dergelijke correctie vergt echter een meting van milieuverliezen in fysieke eenheden en
in marktprijzen. Het nationaal inkomen luidt immers ook in marktprijzen. Dat nu is een formidabele opgave, want schaduwprijzen kunnen
alleen worden geschat op basis van een stelsel van vraag- en aanbodcurves voor milieufuncties. Dit stelsel is onbekend.
Kosten milieufuncties
Er kan echter van worden uitgegaan dat voor de instandhouding van milieufuncties kosten gemaakt moeten worden. Deze kosten
bestaan uit de kosten voor technische maatregelen en volumemaatregelen. Technische maatregelen kunnen naar oplopende kosten
gerangschikt worden. Dan verschijnt een marginale kostencurve, die opgevat kan worden als een aanbodfunctie voor een bepaalde
milieufunctie. figuur 1 laat deze functie, die ook wel de kosteneffectiviteitscurve wordt genoemd, zien voor het milieuthema verzuring.
Volumemaatregelen kunnen het beste begrepen worden als een verschuiving van milieubelastende naar schonere vormen van productie
en consumptie. Ze komen in beeld als technische maatregelen geen soelaas meer bieden of te duur zijn.

Figuur 1. Marginale kosten en duurzaamheidsnorm voor verzuring
Vraagcurves en duurzaamheidsnormen
De constructie van volledige vraagcurves voor milieufuncties is buitengewoon lastig. De preferenties voor het milieu komen in de markt

niet of slechts zeer gebrekkig tot uitdrukking. De beschikbare methodes om veranderingen in het milieu in geld te waarderen zijn
onvolledig en onbetrouwbaar. Er dient dan ook een veronderstelling met betrekking tot de milieupreferenties te worden geformuleerd.
Hueting neemt aan dat de maatschappij de preferentie heeft vitale milieufuncties op een duurzame wijze te gebruiken. Als zovele andere
regeringen en internationale organisaties, heeft immers ook de Nederlandse regering het streven naar een duurzame ontwikkeling officieel
onderschreven. Duurzame ontwikkeling wordt dus geïnterpreteerd als duurzaam gebruik van milieufuncties.
Het duurzaam gebruik kan worden vertaald in zogenaamde duurzaamheidsnormen. Deze normen zijn gebaseerd op
natuurwetenschappelijke kennis en garanderen de beschikbaarheid van milieufuncties ook voor toekomstige generaties. Binnen
bepaalde onzekerheidsmarges zijn de duurzaamheidsnormen objectief. In economische termen definieert een duurzaamheidsnorm een
volstrekt inelastische vraagcurve voor een bepaalde milieufunctie. In figuur 1 is een dergelijke vraagfunctie weergegeven. Deze
interpretatie van de vraag naar milieufuncties is absoluut en onafhankelijk van de kosten. Dat is de reden dat Hueting’s correctie van het
nationaal inkomen bestempeld wordt als een duurzaam nationaal inkomen (dni). Het dni is dus gebaseerd op een aangenomen preferentie
voor duurzaamheid, vertaald in duurzaamheidsnormen, en niet op werkelijke preferenties voor het behoud van milieufuncties die immers
niet, of slechts gedeeltelijk, te achterhalen zijn. Andere aannames voor de milieupreferenties zijn even legitiem en leiden tot even zovele
groene nationaal inkomens, maar niet tot een dni. Uit figuur 1 blijkt overigens dat de duurzaamheidsnorm voor verzuring niet alleen met
technische maatregelen kan worden bereikt.
Modelspecificaties
Volgens deze methode kan voor een bepaald jaar het verlies aan milieufuncties in geld worden uitgedrukt. Op voorhand laat het zich
aanzien dat deze verliezen zó omvangrijk zijn dat ze niet eenvoudigweg van het nationaal inkomen kunnen worden afgetrokken. Indien
het verlies aan milieufuncties zou zijn voorkomen of hersteld, moeten wij ons een geheel andere economie voorstellen met een daarbij
horend dni. Dit kan alleen benaderd worden met een modelberekening. Daartoe is een toegepast algemeen evenwichtsmodel voor de
Nederlandse economie ontwikkeld, inclusief een module met milieuvariabelen. Bij de modelspecificaties is geprobeerd zo goed mogelijk
Hueting’s methode te benaderen. Daarover kunnen echter de meningen verschillen. Daarom worden hier enkele specificaties kort
toegelicht.
De berekening van het dni mag niet worden belast met andere kosten dan het milieu-gerelateerde verlies aan functies. Er wordt dus geen
rekening gehouden met aanpassingskosten. Zoals gebruikelijk in een comparatief-statische analyse worden de duurzaamheidsnormen
onmiddellijk geïmplementeerd. Er kan van worden uitgegaan dat door loonaanpassing de werkgelegenheid op hetzelfde niveau blijft. De
kapitaalgoederenvoorraad past zich automatisch aan het opgelegde kapitaalrendement aan. Omvang van de werkgelegenheid en het
kapitaalrendement zijn ontleend aan het jaar waarvoor het dni wordt berekend. Ook de kosteneffectiviteitscurves zijn gebaseerd op de in
dat jaar bekende technologische mogelijkheden.
Het is niet moeilijk voor te stellen dat in de economie van het dni het consumptiepatroon aanzienlijke veranderingen zal ondergaan.
Allereerst zal het consumptiepatroon verschuiven naar de minder milieubelastende en relatief goedkoper geworden goederen en
diensten. Vervolgens zal het besteedbaar inkomen lager zal zijn omdat productiefactoren ingezet worden om de milieufuncties in stand te
houden. Bij een lager inkomen dalen luxere vormen van consumptie het sterkst.
In de economie van een dni geldt een ander stelsel van prijzen. De vraag is met welk stelsel de nieuwe samenstelling van de productie en
de consumptie te aggregeren om tot een dni te komen, zodanig dat een zinvolle vergelijking met het nationaal inkomen mogelijk is. Hier
wordt alleen het dni gepresenteerd in een nieuw stelsel van evenwichtsprijzen.
Het laatste discussiepunt betreft de modellering van de wereldmarkt en de internationale handel. In Hueting’s methode wordt
aangenomen dat de rest van de wereld ook een ontwikkelingspad volgt van een duurzaam gebruik van milieufuncties. Deze
veronderstelling is nodig om te voorkomen dat Nederland unilateraal duurzaam wordt ten koste van het milieu in andere landen. Overal
ter wereld worden dus dezelfde duurzaamheidsnormen toegepast. Het is echter ondoenlijk voor alle handelspartners van Nederland de
kosteneffectiviteitscurves te berekenen om deze normen te implementeren. Alleen dan zouden we immers weten hoe de prijzen op de
wereldmarkt veranderen. Twee mogelijke specificaties zijn nu denkbaar. Voor beide mogelijkheden geldt in ieder geval dat de omvang van
de wereldmarkt daalt met de omvang van de Nederlandse economie. In de eerste specificatie wordt aangenomen dat de relatieve prijzen
op de wereldmarkt niet veranderen. Daar in een duurzame economie milieu-intensieve producten duurder en milieu-extensieve producten
goedkoper worden, zal de Nederlandse economie de duurzaamheidsnormen gedeeltelijk kunnen realiseren door verandering van het
specialisatiepatroon. De Nederlandse economie zal dan meer schone producten exporteren en meer milieubelastende producten
importeren. In de tweede specificatie wordt verondersteld dat de wereldmarktprijzen eenzelfde verandering zullen ondergaan als in de
duurzame Nederlandse economie. Dan blijft het specialisatiepatroon van de Nederlandse handel gelijk. Deze veronderstelling is het meest
in overeenstemming met Hueting’s gedachtegoed. Hier zullen dni-berekeningen worden gepresenteerd voor beide veronderstellingen
voor de wereldmarktprijzen.
Voor een goed begrip is het nog nuttig aan te geven hoe in het model de duurzaamheidsnormen worden gerealiseerd. Het model
reduceert schadelijke emissies door technische maatregelen en verschuivingen in de productie. De technische maatregelen zijn
gemodelleerd als een extra input van kapitaal, arbeid en intermediaire producten in het productieproces. Deze extra input dient als
substituut voor een milieurecht, dat het recht geeft om te emitteren. De afweging tussen technische maatregelen en milieurechten wordt
gedreven door de prijs van een milieurecht. De overheid verkoopt milieurechten tot het niveau van de duurzaamheidsnormen. Aangezien
de overheid verondersteld wordt een neutrale budgetpolitiek te voeren, worden de inkomsten uit de verkoop van milieurechten gebruikt
voor een proportionele verlaging van de belastingen. Indien deze inkomsten hoger zijn dan de overheidsuitgaven, wordt het overschot
teruggegeven aan de consument.
Resultaten
Het dni is berekend voor 1990. De duurzaamheidsnormen hebben vooralsnog betrekking op negen milieuthema’s. Deze thema’s staan
vermeld in tabel 1, met de emissieniveaus in 1990 en de door het CBS aangeleverde duurzaamheidsnormen. De kosten van maatregelen
ter vermindering van de verdroging en voor bodemsanering worden gedragen door de overheid. De uitgaven hiervoor worden niet
meegeteld in de overheidsconsumptie als onderdeel van het nationaal inkomen. Omdat de maatregelen wel zijn opgenomen in het

nationaal product, is er een aparte rij toegevoegd, ‘dubbel tellen’, om hiervoor te corrigeren.

Tabel 1. Milieuthema’s en duurzaamheidsnormen, 1990
milieuthema

eenheid
(106 equivalenten)

klimaatverandering
afbraak ozonlaag
verzuring
eutrofiëring
fotochemische smog
kleine stofdeeltjes
watervervuiling
verdroging
bodemvervuiling

emissies
1990

kiloton CO2
251,0
kg CFC11
10,4
kiloton A
38,4
kg E
312,0
kg NMVOS
440,0
kg PM10
44,0
kiloton AETP
194,3
percentage verdroogd gebied
100
percentage aantal
vervuilde locaties
100

duurzaamheidsnorm
53,2
0,5
10,0
128,0
240,0
20,0
73,5
0
0

tabel 2 geeft de berekeningen van het dni voor de veronderstelling van constante en nieuwe prijsverhoudingen op de wereldmarkt. Het
dni bij constante wereldmarktprijzen is 47 procent lager dan het nationaal inkomen. Wanneer op de wereldmarkt dezelfde
prijsverhoudingen zouden gelden als in de duurzame Nederlandse economie daalt het dni zelfs met 56 procent. Dit verschil wordt enkel
en alleen verklaard uit de meer ingrijpende aanpassing die de Nederlandse economie moet ondergaan indien het specialisatiepatroon niet
in milieuvriendelijke richting kan worden aangepast.

Tabel 2. Hoogte en samenstelling nationaal inkomen en dni voor 1990 in miljarden guldens
nationaal
inkomen

nationaal inkomen
private consumptie
overheidsconsumptie
netto investeringen
handelsbalans
nationaal product
landbouw
industrie
diensten
belastingen
milieurechten
dubbel tellen

dni constante
wereldmarkt
prijzen

457
314
75
51
16
457
15
113
242
88

241
188
30
14
9
241
2
26
66
0
171
-25

verandering
(%)

-47
-40
-60
-72
-44
-47
-84
-77
-73
-100

dni nieuwe
wereldmarktprijzen
201
159
23
11
8
201
4
19
37
0
165
-24

verandering
(%)

-56
-49
-69
-79
-53
-56
-76
-83
-85
-100

In het dni verandert de samenstelling van de productie. Bij het dni onder constante wereldmarktprijzen daalt de meest vervuilende
productie het sterkst. De toegevoegde waarde in de landbouw krimpt dus met 84 procent, gevolgd door de industrie met 77 procent en
diensten met 73 procent. In het dni onder nieuwe wereldmarktprijzen vindt een omgekeerd aanpassingproces plaats, met de grootste
daling voor de dienstensector. Veel diensten behoren tot de luxe consumptie. In deze dni-variant kent Nederland nog een kleine
landbouwsector. Opvallend is dat in beide dni’s de inkomsten uit milieurechten de belastingen verre overtreffen. Een omslag vindt plaats
als ongeveer zevetig procent van de duurzaamheidsnormen is geïmplementeerd. Daarmee zijn milieurechten een nieuwe vorm van
productie en inkomen geworden.
Kantekeningen
Het is mogelijk een dni te berekenen. Wel is duidelijk geworden dat de hoogte van het dni gevoelig is voor de wijze waarop de
wereldmarkt is gemodelleerd en de strengheid van de duurzaamheidsnormen. Die gevoeligheid geldt natuurlijk ook voor de
kosteneffectiviteitscurves die gebaseerd zijn op de beschikbare technologische mogelijkheden in een bepaald jaar. Voorts moet worden
bedacht dat nog niet alle relevante milieuthema’s in de berekeningen betrokken konden worden.
Uitbreiding van de berekeningen met nog ontbrekende milieuthema’s en voor meerdere jaren kan zicht geven op deze gevoeligheden en
daarmee op de betrouwbaarheid van het dni. Dit zijn belangrijke punten in de discussie over de betekenis van een dni als
welvaartsindicator en als kompas voor beleidsmakers en politici.
Zie voor een reactie: H.A. Keuzenkamp, Eén grote illusie, ESB-Dossier Vernieuwende Statistieken, 15 maart 2001, blz. D20 en F.A.G. den
Butter, De betekenis van het dni volgens Hueting, ESB-Dossier Vernieuwende Statistieken, 15 maart 2001, blz. D21

Dossier Vernieuwende Statistieken

H.K. van Tuinen, Ten geleide: Nieuwe statistieken?
B. Los, Kenniseconomie: meten is weten?
L. Soete en B. ter Weel, Reactie: Intelligent kapitaal: vernieuwing vereist
B. van Ark, Macro-economische statistiek: hoe en wat
A. Kleinknecht, Reactie: Nieuwe economie of domme economie?
H. van der Wiel, Arbeidsproductiviteit: niveaus of groei?
M. de Haan, B. de Boer en S.J. Keuning, Econologische statistiek
H. Verbruggen, R. Gerlagh, M.W. Hofkes en R.B. Dellink, Duurzaam rekenen
H.A. Keuzenkamp, Reactie: Eén grote illusie
F.A.G. den Butter, Reactie: De betekenis van het dni volgens Hueting
W. Bier en H. Ahnert, De afruil tussen tijdigheid en nauwkeurigheid
A.B.T.M. van Schaik, Reactie: De ECB heeft meer nodig!
E.J. Bartelsman en H.B.J.B. Maas, Theorie en statistieken
A.E. Steenge, Reactie: Lopen de statistieken altijd achter?
S.G. van der Lecq, Epiloog: Het CBS kijkt naar buiten

1 Deze bijdrage is geheel gebaseerd op H. Verbruggen (redactie), Final report on calculations of a sustainable national income
according to Hueting’s methodology, Instituut voor Milieuvraagstukken, Vrije Universiteit Amsterdam, rapport O-00/10, 2000.

Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs

Categorieën