Marktordening is het geheel aan regels en wetten dat beschrijft welke bedrijven op de markt actief mogen zijn (toetredingsregulering) en onder welke voorwaarden (gedragsregulering), alsmede welke keuzemogelijkheden de consumenten hebben. Goede marktordening is erop gericht markten zo in te richten dat ze maatschappelijke optimaal kunnen werken.
Jaargang 101 (4729) 3 maart 2016
ESB Marktordening
Canon deel 25:
Marktordening
M
arktwerking is een centraal uitgangspunt
in de organisatie van onze samenleving.
Hoewel breed erkend wordt dat markt –
werking vrijwel nooit ongebreideld kan
zijn en dat markten ingebed en gestuurd moeten worden,
weten we ook dat meer concurrentie tot efficiëntere pro –
ductie en consumptie leidt, tot een hogere kwaliteit van
goederen en diensten, met prikkels tot creativiteit en inno –
vatie, alsmede tot de eliminatie van ondermaats presterende
bedrijven. Alsof geleid door een onzichtbare hand, worden
individuele keuzes door marktwerking geaggregeerd tot
maatschappelijke orde (Smith, 1776). Het prijsmechanis-
me verspreidt daartoe lokaal aanwezige informatie (Hayek,
1945). De beperkingen, maar ook de kracht van de markt
zijn vaak onderwerp van stevige discussie en reden tot over –
heidsingrijpen. Filosofen wijzen op de gevaren van vercom –
mercialisering en bepleiten een fundamentele discussie
over de grenzen van de markt (Sandel, 2012). De ruimte
die de markt geboden wordt, varieert: perioden waarin
meer vertrouwen in markten wordt gesteld, wisselen af met
perioden met minder vertrouwen. Marktordening is het
geheel aan regels en wetten dat beschrijft welke bedrijven
op de markt actief mogen zijn (toetredingsregulering ) en
onder welke voorwaarden (gedragsregulering ), en ook wel –
ke keuzemogelijkheden de consumenten hebben. Goede
marktordening is erop gericht markten zo in te richten dat
ze maatschappelijke optimaal kunnen werken.
Hayek, F. (1945) The use of knowledge in society. American Economic
Review, 35(4), 519–530.
Sandel, M. (2012) What money can’t buy; the moral limits of markets.
Londen: Penguin.
Smith, A. (1776) An inquiry into the nature and causes of the wealth of
nations. Londen: W. Straham & T. Cadell.
1
DE FUNDAMENTELE
WELVAARTSSTELLINGEN ALS MAATSTAF
De potentie van marktwerking als fundament voor
een efficiënte maatschappelijke organisatie werd blootge –
legd door Adam Smith. De algemene-evenwichtstheorie
analyseert de interactie van aanbod, vraag en prijzen in de
gehele economie, onder de aanname van een volledig stel –
sel van markten waarbij anonieme, atomistische partijen de
prijzen als gegeven nemen en op basis van hun eigenbelang
productie- en consumptiepatronen kiezen (Walras, 1874).
Onder algemene condities bestaat een algeheel markteven –
wicht (Arrow en Debreu, 1954) en gelden de twee fun –
damentele welvaartstellingen: elk competitief evenwicht
induceert een (Pareto-)efficiënte allocatie van goederen
en diensten; en elke efficiënte allocatie kan een evenwicht
zijn. Vanuit efficiëntie-oogpunt bestaat er dus geen beter
toewijzingsmechanisme dan perfecte marktwerking. Daar –
bij dient wel te worden opgemerkt dat de werking van de
onzichtbare hand verondersteld wordt, en niet verklaard.
De geformuleerde condities zijn de maatstaf voor het iden –
tificeren van marktimperfecties. Ze zijn stringent: kleine af-
wijkingen kunnen leiden tot grote gevolgen voor de maat –
schappelijke orde.
Arrow, K.J. en G. Debreu (1954) The existence of an equilibrium for a
competitive economy. Econometrica, 22(3), 265–290.
Walras, L. (1874) Éléments d’économie politique pure ou théorie de la riche
s-
se sociale. (vert. W. Jaffé (1954) Elements of pure economics. Homewood,
Il: Richard D. Irwin).
2
MARKTEN WERKEN NIET VANZELF;
MARKT ORDENING IS MAATWERK
Markten werken dikwijls niet vanzelf: ze moeten
zorg vuldig worden opgezet. Markten floreren alleen bij
een goede institutionele inbedding , die de transactiekosten
binnen de perken houdt (Williamson, 1975). Te behalen
efficiëntiewinsten bieden ruimte om een markt te creëren.
MARKTORDENING
ERIC
VAN DAMME
Hoogleraar aan de
Universiteit van
Tilburg
MAARTEN
JANSSEN
Hoogleraar aan de
University of Vienna
MAARTEN PIETER
SCHINKEL
Hoogleraar aan de
Universiteit van
Amsterdam
166
Marktordening ESB
Jaargang 101 (4729) 3 maart 2016
In veel gevallen brengt ondernemerschap nieuwe markten
voort, bijvoorbeeld op basis van nieuwe technologieën,
zoals platforms op internet. Regulering vanuit de overheid
kan dergelijke initiatieven faciliteren, maar dikwijls ook te –
genwerken. De liberalisering van de Nederlandse taximarkt
en de opkomst van eBay, Airbnb en Uber zijn voorbeelden
die illustreren dat marktordening maatwerk vergt: de spel –
regels doen ertoe. Veilingen zijn een manier om marktrechten efficiënt
toe te wijzen. Naast veilingen bestaan er allocatiemechanis-
men zoals loten en het organiseren van een schoonheids-
wedstrijd (een aanbesteding heeft meestal elementen van
beide: de objectieve vergelijking van prijs wordt afgewo –
gen tegen een subjectieve vergelijking van kwaliteit). Het
ontwerpen van veilingen is complex (Klemperer, 2002).
Er moet voldoende aandacht zijn voor vragen als: is er vol –
doende belangstelling van marktpartijen?, of: hebben be –
drijven een prikkel en de mogelijkheid om samen te span –
nen? Dit geldt in het bijzonder bij het veilen van meerdere
vergunningen waarbij diverse partijen kunnen winnen en
het daarom in principe voor ze loont om te onderzoeken of
ze tot een onderling vergelijk kunnen komen zonder expli-
ciete afspraken te maken. Ook is het de vraag welke doel –
stelling de overheid wil nastreven: een efficiënte allocatie,
een efficiënte marktstructuur na de veiling , of opbrengst –
maximalisatie. Daarnaast zijn er situaties waarin het belangrijk is
om vraag en aanbod goed op elkaar af te stemmen, maar
waarbij het gebruik van geld als middel om tot evenwicht
te komen maatschappelijk niet geaccepteerd wordt. Te den –
ken valt aan matching markets, zoals het afstemmen van de
vraag naar en het aanbod van medisch specialisten, de kop –
peling van leerlingen aan scholen, of de vraag naar en het
aanbod van menselijke organen zoals nieren (Roth, 1984).
Bij marktontwerp geldt the devil is in the details: kleine fou –
ten in de vormgeving kunnen leiden tot grote inefficiënties
en weerstand.
Klemperer, P. (2002) What really matters in auction design. Journal of
Economic Perspectives, 16(1), 169–189.
Roth, A. (1984) The evolution of the labor market for medical interns
and residents: a case study in Game Theory. Journal of Political Economy ,
92(6), 991–1016.
Williamson, O. (1975) Markets and hierarchies: analysis and antitrust
implications. New York: The Free Press.
3
IEDERE MARKT WERKT ANDERS
Vrijwel alle echte markten wijken af van de theore –
tische benchmark van perfecte concurrentie. Het is
dan belangrijk te begrijpen hoe bedrijven zich in specifieke
marktomstandigheden gedragen. Dikwijls is strategische
interactie tussen een beperkt aantal marktpartijen van
groot belang bij de totstandkoming van marktuitkomsten.
Het is dan natuurlijk dat de analyse zich richt op indivi-
duele markten, en abstraheert van de interactie met andere
markten (partiële analyse). Het type markt dat ook met strategische interactie
het dichtst aanschurkt tegen die met perfecte concurrentie
is een homogene productmarkt waarin bedrijven prijzen
kiezen in zogenaamde Bertrand-concurrentie. Voorbeel –
den zijn bulkgoederen zoals bouwmaterialen en bier, maar
ook culturele producten zoals boeken en films. Indien de
productietechnologie gekenmerkt wordt door constante
marginale kosten, er voldoende capaciteit is en er geen
vaste kosten zijn, dan is de marktuitkomst (zelfs bij twee
bedrijven) identiek aan die van een markt met perfecte
concurrentie. Is de productietechnologie anders, dan ver –
schillen de Bertrand-uitkomsten wel van die onder perfecte
concurrentie. Bij Cournot-concurrentie is productiecapaciteit de
belangrijkste strategische variabele. Voorbeelden zijn in –
vesteringen in hotels, kranen in de containeroverslag , en
grondstoffen (olie, opwekking van elektriciteit). In deze
marktvorm realiseren bedrijven zich dat het winstgevend
is om de capaciteit beperkt te houden. Hierdoor hebben zij
marktmacht en liggen de prijzen boven de marginale kos-
ten. Dit blijft gelden indien bedrijven eerst productiecapa –
citeit kiezen en daarna hun prijzen. Indien het aantal par –
tijen in de markt toeneemt, neemt hun marktmacht af; als
het aantal bedrijven groot is, gedraagt een Cournot-markt
zich als een markt met perfecte concurrentie. Beide marktmodellen kunnen met allerlei specifieke
marktomstandigheden rekening houden (Tirole, 1988).
Zo worden veel markten gekenmerkt door heterogene pro –
ducten. Er is sprake van horizontale differentiatie indien
bij gelijke prijzen de consumenten verschillende producten
kiezen: smaken verschillen. Er is sprake van verticale dif-
167
ESB Marktordening
Jaargang 101 (4729) 3 maart 2016
ferentiatie indien bij gelijke prijzen de consumenten het-
zelfde product kiezen: iedereen prefereert ceteris paribus
een betere kwaliteit product. Bedrijven hebben dikwijls
een prikkel om hun producten maximaal te differentiëren,
om zo intensieve prijsconcurrentie te ontlopen. Ook het
bestaan van capaciteitsbeperkingen heeft gevolgen voor
de marktuitkomsten. Het is voor het analyseren van elke
markt essentieel om een goed passend model op te stellen,
dat de kenmerkende eigenschappen van die markt vat.
Tirole, J. (1988) The theory of industrial organization. Cambridge, MA: The
MIT Press
4
ONTBREKENDE MARKTEN LEIDEN
TOT MARKTFALEN
We spreken van marktfalen als er geen competi-
tief evenwicht bestaat, of als het evenwicht niet efficiënt
is. Vaak leidt het ontbreken van markten tot marktfalen.
Een markt kan bijvoorbeeld ontbreken als gevolg van ex –
ternaliteiten. Er is sprake van een (positieve of negatieve)
externaliteit indien de actie van een individu (positieve of
negatieve) effecten heeft op het welzijn (of op de techno –
logie) van een ander. Als dergelijke indirecte effecten niet
in de individuele overwegingen betrokken worden (en
dus niet in de marktprijzen tot uiting komen), dan is de
marktuitkomst niet efficiënt. Het niet duidelijk gedefini-
eerd zijn van eigendomsrechten kan ten grondslag liggen
aan het bestaan van externaliteiten. Het belet betrokkenen
met elkaar te onderhandelen en zo tot een voor alle partijen
aanvaardbare, efficiënte oplossing te komen (Coase, 1960).
Het invoeren van eigendomsrechten kan dan een markt
creëren, zoals bij het Europese systeem voor de handel in
ver vuilingsrechten. Een belangrijke oorzaak van het (deels) ontbreken van
een markt is ook het bestaan van informatie-asymmetrie
tussen aanbieders en vragers (Akerlof, 1970). Indien par –
tijen elkaar niet geloofwaardig kunnen informeren over de
kwaliteit van het te verhandelen goed, en elkaar daarom
vermijden, dan kan een markt met in potentie grote voor –
delen voor alle partijen opdrogen. Naast dit principe van
averechtse selectie kan ook moral hazard, waarbij één partij
van de transactie niet kan waarnemen welke voor hem re –
levante handelingen de andere partij onderneemt, tot ont –
brekende markten leiden.
Akerlof, G. (1970) The market for ‘lemons’: quality uncertainty and
the market mechanism. Quarterly Journal of Economics, 84(3), 488–500.
Coase, R. (1960) The problem of social cost. Journal of Law and Economics,
3, 1–44.
5
MEDEDINGING LAAT ZICH NIET
EENDUIDIG METEN
De intensiteit van concurrentie laat zich niet op
uniforme wijze meten. De meeste maatstaven voor mede –
dinging zijn gebaseerd op het intuïtieve idee dat effectieve
concurrentie het tegengestelde is van marktmacht (Baker
en Bresnahan, 2008). Marktmacht wordt gedefinieerd als
het vermogen van een bedrijf (of van een groep bedrijven)
om een prijs te zetten die boven het competitieve niveau
uitstijgt. De marktmacht van bedrijf i is gerelateerd aan zijn
Lerner-index, L
i = (Pi – MCi )/ Pi
. Dit is de prijs-kosten
–
marge, die bij winstmaximalisatie gelijk is aan 1/εi
, met ε
i
voor de absolute prijselasticiteit van de eigen vraagfunctie.
Een lage prijselasticiteit impliceert marktmacht. Men moet
de Lerner-index met zorg hanteren: L
i kan groot zijn om –
dat het bedrijf veel lagere marginale kosten heeft dan zijn
concurrenten. Anderzijds kan een bedrijf zijn efficiëntie
maskeren door onnodig kosten te maken. In de praktijk wordt voor het beoordelen van de con –
currentie-intensiteit vooral naar marktaandelen gekeken. Een
marktaandeel kan pas bepaald worden op het moment dat de
markt geïdentificeerd is. De relevante markt wordt gedefini-
eerd als de kleinste groep producten (of diensten) waartussen
consumenten substitueren indien deze onderling van rela –
tieve prijs veranderen. Centraal in het bepalen ervan staat de
SSNIP-test (Small but Significant Non-transitory Increase in
Price test), die inzichtelijk maakt welke markt de kleinste is die
winstgevend gemonopoliseerd kan worden. Gegeven de markt kunnen concentratie-indices (C3,
C4 of C5) of de Hirschmann-Herfindahl-index (HHI; de
som van de kwadraten van de marktaandelen) bepaald wor –
den. Vaak wordt gesteld dat hoe groter zo’n index is, hoe ge –
ringer de concurrentie-intensiteit. Voor homogene Cour –
not-markten is dit idee juist (omdat L
i = si / ε , met ε voor de
elasticiteit van de marktvraag en s
i voor het marktaandeel
van bedrijf i ), maar voor andere marktvormen hoeft deze
relatie niet te gelden. Zo is een homogene Bertrand-markt
perfect competitief onafhankelijk van hoe geconcentreerd
deze is. Zelfs onder een monopolie kan de Lerner-index nul
zijn, als toetredingsdrempels laag zijn en potentiële concur –
rentie de monopolist disciplineert, in contesteerbare mark –
ten. Dat de verdeling van marktaandelen niet per se veel
zegt over de concurrentieverhoudingen is niet verrassend:
het is immers een structuurmaat, terwijl concurrentie ge –
drag is. Hoewel in de praktijk dikwijls behoefte is aan een –
voudige concurrentiemaatstaven, moet men oppassen met
de interpretatie van hun waarden.
Baker, J.B. en T.F. Bresnahan (2008) Economic evidence in antitrust:
defining markets and measuring market power. In: P. Buccirossi (red.),
Handbook of Antitrust Economics. Cambridge, MA: The MIT Press.
6
MARKTWERKING VEREIST DAT
CONSUMENTEN GOED MEEWERKEN
Het goed functioneren van markten vereist dat
consumenten goed geïnformeerd zijn over de producten
die te koop zijn en tegen welke prijs. Ook vereist het dat
consumenten het voor hen beste aanbod kiezen en dat zij
gemakkelijk kunnen overstappen van het product van het
ene bedrijf naar het product van een ander. Soms moeten
consumenten kosten maken, in de vorm van tijd of geld, om
geïnformeerd te raken. Consumenten zijn daartoe niet al –
tijd bereid (‘keuzestress’) en kiezen daarom niet altijd objec-
168
Marktordening ESB
Jaargang 101 (4729) 3 maart 2016
tief rationeel, wat de marktmacht van aanbieders verhoogt.
Indien consumenten verschillend geïnformeerd zijn,
kan prijsdispersie ontstaan: verschillende bedrijven vragen
verschillende prijzen, zelfs indien de producten homogeen
zijn (Stigler, 1961). De Diamond-paradox wijst op de mo –
gelijk dramatische gevolgen van zoekkosten voor marktef-
ficiëntie: zelfs als de zoekkosten willekeurig klein zijn, ont –
staat de monopolieprijs in evenwicht, onafhankelijk van het
aantal bedrijven dat in de markt actief is (Diamond, 1971). Er is sprake van overstapkosten indien consumenten
moeten wennen aan een nieuw product of een nieuw be –
drijf, of moeten leren hoe een nieuw product te gebruiken,
of omdat de overstap zelf geld kost, bijvoorbeeld de nota –
ris- en afsluitkosten van een hypotheek bij de aankoop van
een huis. Indien deze kosten niet verwaarloosbaar zijn,
zullen consumenten niet naar een beter of goedkoper pro –
duct overstappen, zelfs als ze goed geïnformeerd zijn en er
geen zoekkosten zijn (Klemperer, 1987). Bij het bestaan
van overstapkosten zijn bedrijven geneigd sterk te concur –
reren om de gunst van consumenten die nog niet gebon –
den zijn, terwijl ze hoge(re) prijzen kunnen vragen aan hun
bestaande klanten. Dat kan de marktmacht van bedrijven
vergroten.
Diamond, P. (1971) A model of price adjustment. Journal of Economic
Theory, 3(2), 156–168.
Klemperer, P. (1987) Markets with consumer switching costs. The Quar-
terly Journal of Economics, 102(2), 375–394.
Stigler, G. (1961) The economics of information. Journal of Political
Economy, 69(3), 213–225.
7
INNOVATIE GEDIJT IN MARKTEN
MET IMPERFECTE CONCURRENTIE
De relatie tussen marktstructuur en innovatie is com –
plex. Theorie noch empirie geeft een eenduidig monotone
relatie, mede omdat concurrentie en innovatie niet eenvou –
dig te meten zijn. Enerzijds is er het idee, toegeschreven aan
Schumpeter, dat bestaande marktmacht de innovatie stimu –
leert; zeker als de kapitaalmarkt niet goed werkt, geeft markt –
macht de noodzakelijke eigen middelen. Anderzijds liet Ar –
row (1962) zien dat als monopoliewinst in het verschiet ligt,
de prikkel tot innoveren op een competitieve markt groter
is: een monopolist kannibaliseert zijn eigen huidige winst,
terwijl innoveren voor een bedrijf in een sterk concurrerende
markt een ontsnapping aan concurrentie betekent. Zowel empirisch als theoretisch blijkt de relatie tussen
concurrentie-intensiteit en innovatiesnelheid er als een om –
gekeerde U uit te zien: er moet niet te weinig , maar ook niet
te veel concurrentie zijn (Aghion et al. , 2009). Het hangt
van het type markt en product af of het geven van tijdelijke
marktmacht middels intellectuele eigendomsrechten de in –
novatie bevordert of juist belemmert. Patenten geven een
prikkel tot innoveren, maar kunnen diffusie en voortbouw
op de innovatie tegenwerken.
Aghion, P., N. Bloom, R. Griffith en P. Howitt (2009) Competition and
innovation; an inverted-U relationship. Quarterly Journal of Economics,
120(2), 701–728.
Arrow, K. (1962) Economic welfare and the allocation of resources to
invention. In: R. Nelson (red.), The rate and direction of economic activity.
Princeton: Princeton University Press.
169
ESB Marktordening
Jaargang 101 (4729) 3 maart 2016
8
LIBERALISERING WAAR MOGELIJK,
REGULERING WAAR NOODZAKELIJK
Voor sommige diensten van algemeen economisch
belang , zoals energie, telecom, of openbaar vervoer, is bij
de productie sprake van een natuurlijk monopolie: kosten –
minimalisatie vereist monopolistische productie. Traditio –
neel zien we in deze sectoren publieke voortbrenging (in
Europa) of private productie onder overheidsregulering
(in de VS). Beide modellen hebben nadelen. Bij publieke
productie ontbreekt de tucht van de markt en worden de
kosten niet geminimaliseerd. Bij private productie leidt
rendementsregulering , waarbij het nutsbedrijf een ade –
quaat rendement wordt toegestaan, tot overinvesteringen
in kapitaal. Het opleggen van maximumprijzen middels
prijsregulering heeft het voordeel dat het bedrijf sterk tot
kostenbesparing geprikkeld wordt. Prijsregulering leidt tot
statische efficiëntie, maar werkt minder goed om investe –
ringen uit te lokken. Bij optimale regulering worden alle
typen bedrijven optimaal geprikkeld, bijvoorbeeld door
van een menu van contracten gebruik te maken (Laffont
en Tirole, 1993). Vanwege de informatieachterstand van
de toezichthouder en het daarbij behorende risico van re –
gulatory capture, kan regulering averechts werken (Stigler,
1971). Het is daarom vaak verstandig zo veel mogelijk van
het concurrentiemechanisme gebruik te maken. Bij sommige sectoren die van oudsher als natuurlijke
monopolies worden beschouwd, blijkt dat concurrentie
zeer wel mogelijk is (zo lang deze niet te intensief is) en
soms ook wenselijk (als deze intensief genoeg is, en regu –
lering relatief imperfect). De post- en telecomsector vormt
een voorbeeld: er is sprake van schaalvoordelen, maar op
de Nederlandse markt zijn meerdere partijen of netwerken
actief. Waar dit niet het geval is, kan door technologische
ontwikkeling of ontbundeling van de productiekolom het
monopoliesegment worden verkleind en geïsoleerd. Dit
maakt productie transparanter en regulering meer gefocust
en daarmee eenvoudiger. Bij energie zijn de netwerkdien –
sten (transport en distributie) monopolistisch, maar kan
bij generatie en levering het concurrentiemechanisme zijn
werk doen. Dit waren argumenten om deze segmenten te
liberaliseren. Bovendien kan er altijd nog om het mono-
polie geconcurreerd worden, wat niet alleen helpt in de
selectie van de meest geschikte partij voor het uitbaten van
natuurlijke monopolies, maar ook omdat het informatie
kan opleveren, wat het toezicht vergemakkelijkt (Demsetz,
1968).
Demsetz, H. (1968) Why regulate utilities? Journal of Law and Economics,
11, 55–65.
Laffont, J.J. en J. Tirole (1993) A theory of incentives in procurement and
regulation. Cambridge, MA: The MIT Press.
Stigler, G. (1971) The theory of economic regulation. The Bell Journal of
Economics, 2, 3–21.
9
MARKTWERKING HEEFT BESCHERMING
NODIG
Daar waar markten in principe goed kunnen wer –
ken, binnen betrekkelijk ruime ordeningskaders – zoals bij
weinig gedifferentieerde goederen, voldoende aanbieders
en toegankelijke productietechnologieën – heeft markt –
werking dikwijls bescherming nodig (Posner, 1976). De
verleidingen voor zittende ondernemingen kunnen groot
zijn om bijvoorbeeld prijsafspraken te maken, potentiële
toetreders buiten de markt te houden, of anderszins con –
sumenten te misleiden en zo op slinkse wijze marktmacht
te verwerven. Daarbij kan goedbedoelde regulering , zoals
minimale kwaliteitsnormen of licentiebepalingen, het con –
currentieproces hinderen (Bork, 1978). Een mededingingswet en een onafhankelijke me –
dedingingsautoriteit die deze handhaaft met het oog op
consumentenbescherming , ondersteunen een goed func-
tionerende economie. Mededingingstoezicht is gericht op
gedrag : het bestrijden van kartelvorming , het identificeren,
bestraffen en voorkomen van misbruik van marktmacht,
het beoordelen van de gevolgen van fusies, en het tegen –
gaan van concurrentievervalsing door overheden, als gevolg
van regulering of door het geven van staatssteun (Motta,
2004). Handhaving van de mededingingswet heeft ook
een belangrijke afschrikwekkende functie. Het mededin –
gingsbeleid is een complexe taak, omdat marktwerking met
steeds nieuwe bedreigingen te maken krijgt. Kartels zullen
proberen zich zo te gedragen dat ze niet opvallen, bijvoor –
beeld door zo min mogelijk te communiceren. Innovatieve
bedrijfsstrategieën, waaronder op geheel nieuwe markten,
zoals virtuele markten, kunnen nog niet eerder geziene
170
Marktordening ESB
Jaargang 101 (4729) 3 maart 2016
anti-competitieve effecten hebben. Staatssteun neemt soms
verborgen vormen aan, bijvoorbeeld die van complexe fis-
cale voordelen. Daarbij kunnen machtige ondernemingen
proberen de overheidsregulering te beïnvloeden.
Bork, R. (1978) The Antitrust Paradox. New York: Free Press.
Motta, M. (2004) Competition policy; theory and practice. Cambridge, VK:
Cambridge University Press.
Posner, R. (1976) Antitrust law. Chicago: University of Chicago Press.
10
PERSOONLIJKE RELATIES
BEÏNVLOEDEN DE MARKTWERKING
Marktwerking is uitgebreid bestudeerd on –
der de aanname dat mensen zelfzuchtig en materialistisch
zijn, en dat alleen de eigen consumptie van goederen nut
oplevert. Die gedragsaanname lijkt redelijk voor zover het
anonieme (onpersoonlijke) markten betreft, maar zij geldt
zeker niet algemeen (Sen, 1977). Niet alle mensen zijn
altijd zelfzuchtig , en intrinsieke motivatie speelt een rol.
We werken soms door als de werktijd erop zit, en spannen
ons ook in als er niemand meekijkt. Met name bij mark –
ten waarin de interactie persoonlijk is, zoals bijvoorbeeld
bij de arbeidsmarkt en de kredietmarkt (relationship ban –
king ) , wijkt het gedrag af van dat van de homo economicus,
en werkt de markt ook anders. Het invoeren van materiële
prikkels kan intrinsieke motivatie kapot maken (Gneezy en
Rustichini, 2000). Markten zijn prikkelsystemen: ze moe –
ten zo opgezet worden dat de externe prikkels de interne
motivatie versterkt. Marktordening is maatwerk: het on –
oordeelkundig invoeren van marktwerking kan, via crow-
ding out van intrinsieke motivatie, negatief uitpakken. Onvolledige markten werken soms juist doordat men –
sen niet zelfzuchtig handelen (Akerlof, 1982; Fehr et al. ,
1993). Bij egoïsme en opportunisme wordt ruilen door de
tijd bemoeilijkt omdat de first mover er niet op kan vertrou –
wen dat de volger zijn deel van de transactie nakomt. Bij
wederkerigheid wordt een dienst van de één met een we –
derdienst beloond en is dat vertrouwen wel aanwezig. Bij
niet-anonieme interactie kunnen partijen een reputatie op –
bouwen van betrouwbaarheid en kwaliteit. Langetermijn –
relaties ontstaan endogeen en maken transacties mogelijk
die anders niet tot stand zouden komen. Een kortzichtige
verplichting tot herhaalde aanbesteding kan dan juist goe-
de marktwerking ondermijnen en de welvaart verlagen.
Akerlof, G. (1982) Labor contracts as a partial gift exchange. Quarterly
Journal of Economics, 97(4), 543–569.
Fehr, E., G. Kirchsteiger en A. Riedl (1993) Does fairness prevent market
clearing? An experimental investigation. Quarterly Journal of Economics,
108(2), 437–459.
Gneezy, U. en A. Rustichini (2000) A fine is a price. Journal of Legal
Studies, 29(1), 1–18.
Sen, A. (1977) Rational fools: a critique of the behavioral foundation
s of
economic theory. Philosophy & Public Affairs, 6(4), 317–344.
ESB canon van de economie
Onderwijseconomie ◊ Monetaire economie ◊ Internationale en ontwikkelingseconomie
◊ Ondernemerschap ◊ Woningmarkt ◊ Innovatie ◊ Arbeidsmarkt ◊ Openbare financiën ◊ Economische Geschiedenis ◊ Energie ◊ Gezondheidseconomie ◊ Milieueconomie ◊ Marketing ◊ Sociale zekerheid
◊ Internationale monetaire economie ◊ Personeel & Organisatie ◊ Gedragseconomie ◊ Pensioenen
◊ Technologie & Arbeidsmarkt ◊ Beleggingsleer ◊ Institutionele economie ◊ Econometrie ◊ Groei & Conjunctuur
◊ Ruimtelijke economie ◊ Marktordening
171