Ga direct naar de content

Wie wil er nog leraar worden?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 24 2000

Wie wil er nog leraar worden?
Aute ur(s ):
Webbink, H.D. (auteur)
Werkzaam b ij het Centraal Planb ureau.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4257, pagina 444, 26 mei 2000 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt

Leraren in het voortgezet onderwijs zijn niet meer de notabelen van een eeuw geleden. In de kenniseconomie zijn ze echter hard
nodig. Leidt salarisverhoging tot een hogere instroom van geschikte studenten, of resteert toch slechts een harde kern van docenten
met een roeping?
In de kenniseconomie spelen leraren een cruciale rol. Op dit moment tekenen zich grote problemen af rond het lerarenberoep. In de
eerste plaats dreigen grote tekorten aan leraren, met name in het voortgezet onderwijs. In de tweede plaats staat het leraarsvak aan de
vooravond van ingrijpende veranderingen. Het klassikale onderwijs zal veel minder belangrijk worden, de leraar krijgt steeds vaker
de rol van begeleider (zie bijvoorbeeld ‘het studiehuis’) en er zal op grote schaal gebruik gemaakt worden van ict. Voor de korte
termijn zal dit meer eisen stellen aan de leraar en waarschijnlijk leiden tot een hogere werkdruk.
Tegen deze achtergrond zijn twee vragen geanalyseerd. Ten eerste, wie kiezen er voor een leraren-opleiding en hoe is het
instroompatroon veranderd tussen 1982 en 1995? Ten tweede, zijn de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, met name de veranderingen in
de salarisstructuur, van invloed op de beslissingen van studenten?
Data
Voor het beantwoorden van deze vragen zijn gegevens geanalyseerd afkomstig uit drie projecten, namelijk De vraag naar hoger
onderwijs (eindexamenkandidaten vwo/havo 1982), Verder studeren (eindexamenkandidaten en studenten 1991-1995), en Determinanten
van de deelname (eerstejaars studenten vanaf 1995) 1. Alle drie projecten zijn uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschappen. De laatste twee zijn en worden uitgevoerd door de Stichting voor Economisch Onderzoek (SEO) en het
SCO/Kohnstamm-instituut van de Universiteit van Amsterdam. Voor alle drie de jaren 1982, 1991 en 1995 is een substeekproef gevormd
van eerstejaars studenten in het HBO. De analyse beperkt zich derhalve tot lerarenopleidingen voor het basisonderwijs (PABO) en het
voortgezet onderwijs (NLO).
Van de individuele studenten is een groot aantal gegevens verzameld over hun prestaties in het onderwijs, sociale achtergrond,
persoonlijke kenmerken, motieven en verwachtingen alsmede de door hen gekozen opleiding in het HBO.
Kwaliteit van de instroom
De verschillen tussen de instroom van lerarenopleidingen en andere HBO-opleidingen zijn geanalyseerd met een multinomiaal logit
model. Daarin worden als te verklaren variabele drie alternatieven onderscheiden: PABO, NLO en andere HBO-opleidingen. Als
verklarende variabelen zijn enkele achtergrondkenmerken opgenomen (geslacht, leeftijd, opleiding ouders, inkomen ouders, eerder hoger
onderwijs gevolgd) alsmede kenmerken van de schoolloopbaan (type voortgezet onderwijs, eindexamencijfers, zittenblijven en
vakkenpakket). De analyse is uitgevoerd voor 1982, 1991 en 1995. In tabel 1 zijn alleen de resultaten gegeven voor 1995 omdat die van de
andere jaren niet sterk afwijken. De referentiecategorie is andere HBO-opleidingen. Gegeven zijn de afgeleiden, deze geven de
verandering in procentpunten van de kans op een bepaald alternatief bij een verandering van de verklarende variabele met één eenheid.
In 1995 hadden bijvoorbeeld vrouwen 13,5 procent meer kans om te kiezen voor PABO dan mannen.

Tabel 1. De keuze voor pabo of NLO door eerstejaars HBO-studenten, 1995 (referentiegroep = andere HBO-opleidingen)
Pabo
Vrouw
Leeftijd
opleiding ouders (1-5)
inkomen ouders
eerder hoger onderwijs
voortgezet onderwijs
havo
vwo

13,5a
1,2a
0,0
4,6b
1,5

nlo
3,0 a
1,1 a
0,9
-0,9
3,8a
0,0
-8,5 a

0,0
-6,8 a

mbo
missing
zittenblijven
eindexamencijfers
exacte vakken
talen
gamma vakken
vakkenpakket
geen wiskunde
exact packet
pakket met wiskunde
onbekend
likelihood ratiotest
aantal waarnemingen

1,4
-1,6

-5,7 a
2,9
2,6

-0,1
-0,2
0,4

-1,4
2,8 a
-3,1 a

0,0
-13,7 a
0,6
-2,4

-9,5 a

0,0
-16,8 a
-4,8 a
-9,4 a
409,9
1913

a. significant op 1%-niveau
b. significant op 5%-niveau

De instroom in lerarenopleidingen wordt gekenmerkt door de dominantie van vrouwen, Havisten en leerlingen zonder wiskunde in hun
pakket. Dit patroon geldt met name voor de instroom in de PABO’s. De dominantie van vrouwen in de PABO’s neemt sinds 1982 duidelijk
toe. In hoeverre dit als een zorgelijke ontwikkeling beschouwd moet worden is niet duidelijk, daar de relatie tussen geslacht en de
kwaliteit van de leraar niet bekend is. Wel zorgelijk lijkt de oververtegenwoordiging van Havisten en waarschijnlijk ook de
ondervertegenwoordiging van leerlingen met wiskunde in het pakket. Zowel PABO als NLO worden minder dan andere HBO-opleidingen
gekozen door VWO’ers en MBO’ers. Hoewel havo de koninklijke weg is naar het HBO dient dit toch ongunstig beoordeeld te worden.
Het betekent namelijk dat leerlingen die meer vooropleiding hebben en daardoor beter toegerust zijn voor het met succes volgen van een
HBO-opleiding, minder vaak kiezen voor lerarenopleidingen. Wiskunde in het pakket wordt in het algemeen beschouwd als een
kwaliteitskenmerk. Ook op dit kenmerk scoren PABO en NLO nadrukkelijk slechter dan andere HBO-opleidingen. De conclusie is dat de
meest geschikte leerlingen uit de HBO-instroom minder vaak kiezen voor lerarenopleidingen.
Salaris en opleiding
Door Dolton is de keuze van het lerarenberoep geanalyseerd met behulp van een eerder door Willis & Rosen en Heckman toegepast
model 2. Een individu vergelijkt de opbrengsten van de keuze voor het leraarschap met die van de alternatieve keuze en kiest het
alternatief met de hoogste verdisconteerde waarde. Voor het uitvoeren van deze analyse zijn gegevens nodig over de individuele
opbrengsten voor beide alternatieven (in het leraarsberoep en in een ander beroep). De opbrengsten in de niet gekozen optie zijn veelal
niet beschikbaar en worden voorspeld met behulp van de gegevens van de studenten die wel voor deze optie kozen. Cruciaal is daarbij
dat gecontroleerd wordt voor zelfselectie, ofwel de niet-waargenomen verschillen tussen studenten die wel voor de lerarenopleiding
kiezen en de andere studenten.
In Dolton’s model wordt zowel het aanvangssalaris als de groei van het salaris in beide alternatieven meegenomen in de analyse.
Gevonden werd dat zowel de verschillen in aanvangssalaris als de verschillen in de groei van het salaris de keuze voor het lerarenberoep
nadrukkelijk beïnvloeden. Naarmate het aanvangssalaris of de groei van het salaris voor leraren verder achterblijft daalt de kans dat
gekozen wordt voor het leraarschap.
Het model van Dolton is toegepast op de beslissing om te kiezen voor een lerarenopleiding. Een essentieel verschil met Dolton is dat in
de onderhavige analyse gebruik is gemaakt van inkomensverwachtingen en niet van gerealiseerde inkomens. Het hier geschatte model is
daarmee een betere benadering van de werkelijkheid daar een student bij de keuze van de opleiding nog niet bekend is met de
inkomensrealisaties van een bepaalde opleiding en zich derhalve zal baseren op inkomensverwachtingen. Het model bestaat uit drie
vergelijkingen: een keuzevergelijking en twee loonvergelijkingen (namelijk voor beide alternatieven) 3. De loonvergelijkingen leveren
voor elke student een voorspelling van het verwachte loon voor beide keuze-alternatieven. In tabel 2 is het gemiddelde van deze
verwachtingen gegeven voor de twee groepen studenten.

Tabel 2. Verwacht inkomen lerarenopleiding en andere opleiding, gebaseerd op verwachte netto topsalarissen van studenten in
1995
inkomen na
lerarenopleiding
andere studenten
studenten in
lerarenopleiding

3330
3330

inkomen na
andere opleiding
4190
3940

inkomensverschil

860
610

Beide groepen studenten verwachten een hoger salaris na het volgen van een andere opleiding dan na het volgen van een lerarenopleiding. Dit laat zien dat studenten die in 1995 gekozen hebben voor een lerarenopleiding zich ervan bewust zijn dat zij met een andere
opleiding meer kunnen verdienen. Kennelijk zijn andere aantrekkelijke elementen van het lerarenberoep voor hen een financiële concessie
waard (het leraarschap als roeping?). Opmerkelijk is dat beide groepen hetzelfde salaris verwachten na het volgen van een
lerarenopleiding. Dit lijkt een illustratie van de loonstarheid in het lerarenberoep. Studenten die voor een andere opleiding gekozen
hebben, verwachten daarmee ook meer te kunnen verdienen dan studenten die voor een lerarenopleiding gekozen hebben.
Deze voorspellingen van het verwachte salaris na het volgen van een bepaalde opleiding zijn vervolgens gebruikt in de
keuzevergelijking. Die vergelijking bestaat uit de variabelen uit

tabel 1, aangevuld met het verwachte loonverschil. Daarbij wordt een duidelijk significant effect gevonden van het verschil in verwacht
loon. Naarmate het verwachte loon voor leraren verder achterblijft bij dat van anderen daalt de kans op het kiezen voor een
lerarenopleiding.
Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt
In de eerste helft van de jaren negentig zijn de salarissen voor leraren in het basisonderwijs in enkele stappen gestegen met zestig
procent. Een belangrijke vraag is in hoeverre deze veranderingen van invloed zijn geweest op de beslissingen van studenten. In tabel 3
zijn de verwachtingen van de aanvangssalarissen gegeven van eerstejaarsstudenten uit 1991 en 1995 die gekozen hebben voor PABO en
van andere studenten.

Tabel 3. Verwachte aanvangssalarissen van studenten
HBO
1991
1995

PABO

2490 (720)
2400 (710)

1890 (270)
2170 (510)

We zien een stijging van de verwachtingen van PABO-studenten met ongeveer vijftien procent. Voor de andere opleidingen wordt dit
niet gevonden. Deze uiteeNLOpende ontwikkeling is in overeenstemming met de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Daarbij kan echter
ook worden vastgesteld dat de PABO-studenten de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt slechts ten dele hebben opgemerkt. De werkelijke
aanvangssalarissen zijn namelijk veel sterker gestegen (in 1995 was het netto aanvangssalaris ongeveer Æ’ 2.530 en in 1997 was dit Æ’
2.780). Dit duidt erop dat de significante stijging van de aanvangssalarissen onvoldoende is gecommuniceerd naar leerlingen in het
voortgezet onderwijs. Met behulp van de eerdere resultaten kan een schatting gemaakt worden van het effect hiervan op het
keuzegedrag.
…bij bekendheid met werkelijke aanvangssalarissen
We simuleren het keuzegedrag voor het geval de studenten bij hun opleidingsbeslissing bekend zijn met de werkelijke
aanvangssalarissen. Dit kan door in de keuzevergelijking in plaats van de verwachte aanvangssalarissen de werkelijke
aanvangssalarissen op te nemen. Hiermee wordt in feite het effect van een adequate communicatie gesimuleerd. De resultaten zijn
gegeven in tabel 4.

Tabel 4. De instroom gebaseerd op werkelijke aanvangssalarissen
instroom in lerarenopleiding
huidig niveau steekproef
werkelijk aanvangssalaris 1995
werkelijk aanvangssalaris 1997

20%
36%
44%

De simulaties laten een substantiële stijging van de instroom in de lerarenopleidingen zien. Hierbij past de kanttekening dat deze
simulaties onder andere gebaseerd zijn op de resultaten van de loonvergelijking voor studenten. Met name de loonvergelijking voor
studenten in de lerarenopleidingen heeft een zwakke verklaringskracht, waarschijnlijk als gevolg van de loonrigiditeit in het
lerarenberoep. Verschillen in salaris tussen leraren worden in sterke mate institutioneel bepaald. Niettemin duiden deze resultaten op een
aanzienlijk potentieel van studenten voor de lerarenopleidingen door het verbeteren van de communicatie over de werkelijke beloning in
het lerarenberoep.
Conclusies
In algemeen geldt dat leraren-opleidingen niet gekozen worden door de meest geschikte leerlingen uit de instroom van het HBO. Met het
oog op de ingrijpende toekomstige veranderingen voor het lerarenberoep is dit een zorgelijke situatie. Hoewel studenten in
lerarenopleiding lagere financiële eisen stellen dan andere studenten, speelt geld wel degelijk een rol bij de keuze van het lerarenberoep.
Het stereotype beeld van de slechte salarisperspectieven in het onderwijs lijkt nog steeds te bestaan bij studenten. De instroom in de
lerarenopleiding kan worden vergroot door de werkelijk verdiende salarissen nadrukkelijker onder de aandacht te brengen

1 Zie voor een uitvoerige beschrijving
2 P.J. Dolton, The economics of UK teacher supply: the graduate’s decision, The Economic Journal, vol. 100, 1990, blz.. 91-104, en J.
Heckman, Sample selection bias as a specification error, Econometrica, vol. 47, 1979, blz. 153-161, en R.J. Willis en S. Rosen, Education
and self-selection, Journal of Political Economy,
3 Het model is geschat voor alle drie jaren (1982, 1991 en 1995), zowel met de verwachte aanvangssalarissen als met de topsalarissen. De
resultaten zijn sterk vergelijkbaar.

Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )

Auteur