Ga direct naar de content

Het spel met de zwarte doos

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 27 1999

Het spel met de zwarte doos
Aute ur(s ):
Teulings, C.N. (auteur)
Directeur van het Tinbergen Instituut
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4190, pagina 123, 19 februari 1999 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):
economie-beoefening

In de loop van de jaren zeventig werd de conclusie voor iedere onbevooroordeelde waarnemer onontkoombaar: de collectieve sector was
ontspoord. Onder invloed van het Keynesianisme was de oude nachtwakerstaat verworden tot een onbedwingbare moloch. Die moloch
kwam wereldwijd onder vuur te liggen. Eerst waren er enkele vooruitziende economen. Later kwam de onvermijdelijke sanering. De
politieke omslag liet ook de economie-beoefening niet onberoerd. De klassieke macro economie werd weggevaagd. Wie weet
tegenwoordig nog van het ISLM model? In plaats daarvan kwam micro economie met zijn grote aandacht voor werking van markten.
Het begon in ons land met de arbeidseconomen (Joop Hartog, Arie Kapteyn, Bernard van Praag en Jules Theeuwes) die vanaf 1980 met
hun micro-econometrische analyses de argumenten leverden voor een modern arbeidsmarktbeleid, dat niet op vraagstimulering maar
op prikkels was gebaseerd. Daarna kwam de aandacht voor financiering. In amper tien jaar tijd zijn bloeiende financieringsgroepen
ontstaan aan nagenoeg alle economische faculteiten in Nederland 1.
De paradox van deze hernieuwde belangstelling voor werking van markten is dat zij ook de marktsector zelf niet onberoerd heeft gelaten.
De collectieve sector mocht dan zijn verworden tot een zelfgenoegzame en dus onbestuurbare moloch, datzelfde gold eigenlijk nauwelijks
minder voor tal van grote bedrijven. Vaak gedwongen door de concurrentie begonnen veel bedrijven aan ingrijpende herstructureringen.
De huisdrukkerij en de kantine werden uitbesteed, ‘outsourcing’ en ‘terug naar core business’ werden de gevleugelde adagia van de
bijdetijdse consultant.
Net zoals het denkwerk van kleine groepjes vooruitziende economen aan het einde van het oude Keynesianisme vooraf ging, zo kent ook
de aandacht voor decentralisatie en marktwerking binnen de marktsector zijn voorloper in de theorie. Het eerste denkwerk – in het
beroemde artikel van Coase over het wezen van de onderneming – is zelfs al zestig jaar oud 2. Tot dat moment was de onderneming in de
economische theorie een zwarte doos, waarvan het bestaan gegeven was en die verder geen verklaring behoefde. Coase vroeg zich in
zijn artikel af waarom activiteiten binnen een bedrijf op hiërarchische wijze worden gecoördineerd, terwijl de economische theorie leert dat
markten een superieur coördinatiemechanisme zijn. Zijn antwoord was dat markten transactiekosten met zich brengen die binnen een
hiërarchie kunnen worden omzeild. Een onderneming die activiteiten wil uitbesteden, moet de hogere transactiekosten daarvan afzetten
tegen de kosten van coördinatie binnen het bedrijf. Aan de marge tussen markt en hiërarchie zijn de transactiekosten van de markt gelijk
aan de kosten van de bureaucratie.
De voorzet die Coase gaf voor onderzoek naar een rationele bedrijfsvoering, is lang onbenut gebleven. Transactiekosten zijn een
prachtig begrip, maar wat nu de aard was van die kosten bleef lang in nevelen gehuld. Dat is de laatste vijftien jaar radicaal veranderd.
Het werk van Williamson was een eerste mijlpaal. Hij vroeg met name aandacht voor het hold-up probleem. Thans is de crème de la crème
van speltheoretici op dit terrein actief (bijv. Aghion, Holmstrom, Hart, Milgrom, Tirole) en kan men veilig gokken op een Nobelprijs in dit
rijtje.
Het opmerkelijke van de nieuwe theorievorming is dat deze gebruik maakt van precies dezelfde speltheoretische concepten die eerder
hun nut hebben bewezen in de industriële organisatie: de economie van de asymmetrische informatie, moreel risico en de theorie van het
onderhandelen. De waterscheiding tussen wat er binnen het bedrijf en wat er tussen bedrijven gebeurt blijkt te vervagen. Markt- en
contractrelaties lopen in elkaar over. Beide vormen bieden zo hun eigen mogelijkheden en beperkingen. Het grondprobleem is in beide
gevallen echter hetzelfde: hoe geven we spelers van het spel de juiste prikkels zodat ieders activiteiten doeltreffend worden
gecoördineerd. Dat ene spel met twee gedaanten (markt en hiërarchie) kent in toenemende mate slechts één set spelregels, die van de
moderne speltheorie.
Dit gegeven zal in de komende jaren ook zijn invloed doen gelden in de Nederlandse bedrijfseconomie. De speltheorie, een tak van sport
die tot nog toe vooral bij de algemene economie werd beoefend, zal het bedrijfseconomische onderzoek verder doordringen. Door de
gemeenschappelijkheid van het theoretisch referentiekader, zullen onderzoekersopleidingen voor algemene en bedrijfseconomie meer
worden geïntegreerd. En zoals steeds wanneer handelsbarrières worden geslecht, zal ook hier de toegenomen concurrentie tussen
algemene en bedrijfseconomie leiden tot een kwaliteitsverbetering. Net als eerder in de Verenigde Staten is gebeurd, zullen meer en meer
algemeen economen overstappen naar bedrijfseconomische en bedrijfskundige vakgroepen, deels geprikkeld door de
studentenaantallen, deels gebiologeerd door een prachtig onderzoeksproject: het openen van die zwarte doos, de onderneming

1 Zie voor een overzicht C.G. Koedijk en P. Schotman, De opmars van financiering en belegging , ESB – Dossier bedrijfseconomie, 7
januari 1999, blz. 4-9.
2 R. Coase, The nature of the firm, Economica, 1937, blz. 386-405.

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur