Ga direct naar de content

Onbenut potentieel

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 18 1995

Onbenut potentieel
c…)

“We zitten in feite op goud.
Maar wanneer het er
op aankomt deze potenties om te zetten in resultaten, dan laten we dingen liggen”. Zo vatte minister
Wijers de resultaten van de vlak voor de zomer verschenen’ concurrentietoets ‘ samen 1. Terwijl maar
weinig landen kunnen beschikken over zulke sterke
troeven, in de vorm van een goed opgeleide bevolking, een stabiel financieel-economisch
klimaat, een
overvloed aan kapitaal, een kwalitatief hoogwaardige
kennisinfrastructuur, een sterk internationaal georiënteerd bedrijfsleven, enkele multinationals van wereldformaat en twee belangrijke internationale ‘mainports’, levert de Nederlandse economie op lange
termijn bezien slechts middelmatige prestaties in termen van economische groei en werkgelegenheid.
Wat doen we dan niet goed? Waar laten bedrijfsleven,
overheid en burgers steken vallen?
In beleidsnota’s en economische discussies worden meestal drie oorzaken genoemd. Ten eerste is de
participatiegraad te laag; daardoor is de wig te breed
en zijn de arbeidskosten te hoog. Ten tweede schiet
de marktwerking te kort, vooral op de arbeidsmarkt,
maar ook op goederen- en dienstenmarkten en onderdelen van de kapitaalmarkt; daardoor is er te weinig vernieuwing en gebrek aan dynamiek. Ten derde
is er sprake van institutionele belemmeringen in de
vorm van verstarrende wet- en regelgeving en publieke aanbodmonopolies,
bij voorbeeld op het terrein
van onderwijs, gezondheidszorg en kennisinfrastructuur. Zonder twijfel liggen hier belangrijke oorzaken
voor het ondermaats presteren van de Nederlandse
economie en terecht is het beleid erop gericht op
deze terreinen verbetering te bewerkstelligen. Toch
is het maar één kant van de medaille. Het is de
macro-economische, beleidsmatige kant, die vaak
niet erg aansluit bij wat ondernemers bezighoudt of
bezig zou moeten houden.
Waar gaat het dan om in de internationale concurrentie? Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Vanouds is de landbouw en voedingsmiddelenindustrie
het succesvoorbeeld van internationaal concurrentievermogen. Op de wereldmarkten voor snijbloemen,
eieren, varkens, bloembollen, melkroom, cacaopoeder, tomaten en aardappelen nemen Nederlandse exporteurs een leidende positie in2 Een belangrijke verklaring voor dit succes is het befaamde aVO-model
(onderzoek, voorlichting, onderwijs), waarbij het Ministerie van Landbouw een belangrijke ondersteunende rol heeft gespeeld. Niet de marktwerking die nu
zo in de mode is (die is er overigens ook volop),
maar samenwerking binnen de sector, systematische
kwaliteitsverbetering door toepassingsgericht technologisch onderzoek en uitwisseling van informatie en
kennis hebben het succes bepaald. Natuurlijk valt het
aVO-model niet klakkeloos naar andere sectoren
over te planten, maar het laat wel zien dat met een
goede samenwerking op het gebied van onderwijs,
onderzoek en kennisuitwisseling veel valt te bereiken.

ESB 8-11-1995

Tegelijk houdt het landbouwverhaal ook een duidelijke waarschuwing in: je kunt nooit op je lauweren rusten. De boycot van Hollandse tomaten op de
Duitse markt, de afnemende belangstelling voor Nederlands varkensvlees en het verlies van marktaandeel op de markt voor kaas en andere zuivelprodukten hebben Frau Antje grijze haren bezorgd. Blijkbaar
heeft de sector moeite om tegemoet te komen aan de
wensen van steeds kritischer consumenten. Niet alleen in de landbouw, maar ook in andere sectoren
blijkt dat het Nederlandse bedrijfsleven vaak wel
goed is in efficiënt produceren, maar steken laat vallen als het erop aankomt met nieuwe aantrekkelijke
produkten te reageren op de snel veranderende behoeften van de consument.
Ook de transport- en distributie sector is een van
de paradepaardjes van de Nederlandse economie.
Maar als we wat dieper in de sector duiken, zien we
dat deze voor een groot deel bestaat uit vervoerders
die weinig anders doen dan goederen heen en weer
sjouwen, vaak tegen minimale beloning en onder
slechte arbeidsomstandigheden.
De toegevoegde
waarde is beperkt. Toch zijn er volop mogelijkheden
om in de vorm van kwaliteit’icontrole, assemblage,
etikettering, verpakkingsactiviteiten,
logistieke dienstverlening, after-sales services e.d. waarde toe te voegen aan de omvangrijke goederenstromen
die ons
land passeren. Nederland is daarvoor goed toegerust.
Maar uit vrees voor concurrentie, door gebrek aan
samenwerking of om wat voor reden ook worden
die mogelijkheden vaak onvoldoende benut.
Juist in een economie die wel wordt aangeduid
als kenniseconomie zijn samenwerking, uitwisseling
van informatie en het combineren van verschillende
soorten kennis en vaardigheden steeds meer bepalend voor succes of falen. Technologische kennis,
logistieke kennis, ontwerpkennis, marktkennis en
organisatiekennis moeten worden samengebracht in
‘nieuwe combinaties’. Gelukkig zijn er in de Nederlandse economie vele sectoren en bedrijven waarin
dit lukt. Maar er zijn ook veel ondernemingen die opnieuw het wiel proberen uit te vinden en te weinig
profiteren van de kennis en ervaring die inmiddels
elders is opgedaan3.
Met de sterke troeven waarover de Nederlandse
economie beschikt, hoeven we geen genoegen te
nemen met een positie in de economische middenmoot. Door samenwerking en coördinatie, door uitwisseling van kennis en informatie, door het combineren van vaardigheden en door te leren van
anderen, valt er meer uit te halen.
L. van der Geest
1. Ministerie van Economische Zaken. Toets op het concurrentievermogen, Den Haag, 1995.
2. D. Jacobs, P. Boekholt en W. Zegveld, De economische
kracht van Nederland, SMO-boek, Den Haag, 1990.
3. Dit ‘leren van ervaringen’ staat ook centraal op de conferentie “Kracht en zwakte van de Nederlandse economie” op
30 november a.s. in Rotterdam.

Auteur