Ga direct naar de content

Uitgaven en inkomsten van gezinnen: 1938 versus 1987

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 1 1993

Uitgaven en inkomsten van
gezinnen: 1938 versus 1987
In dit artikel warden de inkomens en bestedingen van groepen huishoudens in 1938 vergeleken met recent cijfermateriaal. Sinds 1938
blijkt de middenklasse enorm te zijn gegroeid, en armoede en ongelijkheid sterk te zijn verminderd. Voorts is het aandeel van voedsel in de

gezinsconsumptie gehalveerd en dat van toeristische bestedingen in
het buitenland vervijfvoudigd.
Een nieuw raamwerk voor de samenstelling en het gebruik van Nationale
rekeningen is de Social Accounting
Matrix (SAM)1. In een SAM worden
gegevens over arbeidsmarkten en de
inkomensverdeling gecombineerd
met zowel de input-outputtabel als
het rekeningenstelsel. Aldus kunnen
de belangrijkste doelstellingen van
economische politick in hun onderlinge samenhang worden geanalyseerd.
Onlangs heeft het Centraal Bureau
voor de Statistiek een SAM voor 1938
samengesteld2. Deze maakt deel uit
van de herziening en uitbreiding van
de Nationale rekeningen voor het interbellum. Op basis van deze SAM en
de Sociaal-economische rekeningen
van het CBS voor 1987 kan een consistent beeld worden geschetst van
de economische ontwikkeling in
deze periode3.
In dit artikel staan ontwikkelingen
binnen de sector huishoudens centraal. Achtereenvolgens komen aan

de orde: sociaal-demografische veranderingen, wijzigingen in de verdeling van inkomens en bestedingen,
en een verschuiving van consumptiepatronen.
Expansie van de middenklasse
Tussen 1938 en 1987 nam de bevolking van Nederland met 69% en het
aantal huishoudens met 163% toe.
Hierdoor daalde het gemiddeld aantal persbnen per huishouden van 4,0
naar 2,5 (zie tabel 1). Het is opvallend dat de huishoudens van nietwerkenden vlak voor de oorlog gemiddeld het grootst waren (4,9
personen), terwijl zij recentelijk tot
de kleinsten behoorden (2,1 personen).
De expansie van de middenklasse
na de tweede wereldoorlog blijkt uit
de sterke daling van het aandeel van
handarbeidersgezinnen (van 42%
naar 18%) en de explosieve toename
van het aandeel van hoofdarbeiders

Tabel 1. Aantal buisboudens en personen per buisboudenstype, 1938 en 1987
Boeren Hand- Hoofd- Zetf- Zonder Overig Totaal
arb;
arb,
st. werk
• Aantal huish. C* 1000) :
920
1.035

225
2.174

92

4,2
2,9

2,9

-34*.

311
947

145
1.159

2.172

302

3,6

4,9

2,0
1,5

4,0
2,5

863 1.24? 1.511
6.3S4
857 2.007

• 227 .

285
1.77S

8.684
14.370

5.709

.>. pgfin!Mia{^’bui*ik .;,
:

‘.0’
3,9

2,8

• % van totaal aantal huish.
423

10,4

38,1

15,9
5,3

14,3
16,6

6,6
20,3

100,0

18,1

44,0

9,9
44,1

14,4
6,0

17,4
14,0

33
12,4

100,0

100,0

• % in totale bevolking ;
21,1

ESB 31-3-1993

100,0

(van 10% naar 38%). De vergrijzing
van de bevolking konit tot uiting in
de sterke stijging van het percentage
overige huishoudens (dit zijn met
name gepensioneerden): van 7 naar
20.
In 1938 bestond nog 10% van het
totaal aantal huishoudens uit boerengezinnen, maar in 1987 was dit gedaald tot 2%. Ook het aandeel van
de overige zelfstandigen daalde
sterk. Een van de oorzaken van deze
ontwikkeling is dat velen de concurrentie met grotere ondernemingen
hebben verloren. Een andere oorzaak kan zijn dat menige zelfstandige
om fiscale redenen zijn bedrijf heeft
omgezet in een andere ondernemingsvorm, waardoor hij niet langer
geregistreerd staat als zelfstandige
maar als werknemer. Al met al had in
1987 nog slechts 7% van de huishoudens een zelfstandige als kostwinner,
terwijl dat in 1938 nog meer dan 25%
was.
Minder ongelijkheid
Uit label 2 blijkt dat de inkomensverdeling in de laatste vijftig jaar veel gelijkmatiger is geworden. In 1938 was
het inkomen in de rijkste huishoudensgroep gemiddeld 4,7 maal zo
hoog als in de armste groep. In 1987
was de verhouding tussen rijksten en
armsten nog maar 2,2. De vermindering van de consumptie-ongelijkheid
is eveneens aanzienlijk.
In beide jaren waren de inkomens
van zelfstandigen en overige huishoudens (waaronder renteniers) relatief hoog, terwijl de huishoudens van
handarbeiders en mensen zonder
werk het slechtst af waren. In 1938
was het gemiddeld beschikbare inkomen bij de hoofdarbeiders bijna 2,5

1. Zie S.J. Keuning en C.J. Veenstra, Social
accounting matrices in the revised system
of national accounts, Netherlands Official
Statistics, jg. 7, nr. 4; AM. Bloem, F. Bos,
C.N. Gorter en S.J. Keuning, Vernieuwing
van de nationale rekeningen, ESB, 25 September 1991, biz. 957-962.
2. G.P. den Bakker, J. de Gijt en S.J. Keuning, A historical social accounting matrix
for the Netherlands (1938) – including a
comparison with the 1987 distributions of
income and outlay, National Accounts Occasional Paper, nr. 55, CBS, Hoofdafdeling Nationale rekeningen, 1992.
3. Zie CBS, Sociaal-economische rekeningen 1987, Den Haag, 1992; G.P. den Bakker, J. de Gijt en S.J. Keuning, op.cit.,
1992.

Tabel 2. Inkomen en bestedingen per boofd en per buisbouden naar buisboudenstypen, 1938 en 1987, gld.

Boeren Hand- Hoofd- Zelf- Zonder Overig Totaal
arb.
arb.
st. werk
Perhoofd

1938
•
•
•
•

Bruto beschikb. ink
Cons, bestedingen
Bruto besparingen
Spaarquote

82
0,14

382
379
2
0,01

27.061
12.431
14.630
0,54

13.072
13.727
-655
-0,05

575

493

97^ 221
900
224
79
-3
0,08 -0,01

1.043
962
81

17.750 29.111 15.044
17.148 18.002 15.809
603 11.109 -764

23.379

921
877
44
0,05

0,08

536
508
28
0,05

1987
•
•
*
•

Bruto beschikb. ink.
Cons, bestedingen
Bruto besparingen
Spaarquote

21.193
2.186
0,09

17.994
16.672
1.322
0,07

-13

2.048
1.890
159

2.143
2.031
112

51.730 82.609 31.884
49.973 51.085 33.504
1.757 31-524 -1.620

35.865

32.511
3.354

45.292
41.964
3.328

0,38

-0,05

3.528 3.541
3.359 3.254
287
169

1.074

0,03

Per hulshouden
1958
• Bruto beschikb. ink.
• Cons, bestedingen
• Bruto besparingen

2.435
2.087

349

1987
• Bruto beSchikb.Jnk. 106.479
• Cons, bestedingen
48.914
• Bruto besparingen
57.565

1.584
1.575
10
38.272
40.191

-1.919

1.087

Tabel 3. Consumpttepatronen per tntisboudenstype, 1938 en 1987, inprocenten

Boeren Hand- Hoofd- Zelf- Zonder Overig Totaal
arb.
arb.
st. werk
• Voedingsmiddelen
1938
1987
• Roken en drinken
1938
1987
• Duurz. cons, goederen
1938
1987

13,9

19,5
14,6

46,1
14,9

34,4
14,1

31,8
14,5

5,5
4,2

5,4
3,8

5,5
3,5

4,7

5,5

4,7

3,2

5,5
3,9

15,4
25,0

18,2

17,6

12,0

24,5

25,2

23,7

18,0

15,2
17,0

22,8

13,1
19,4

17,8
18,6

15,6
17,9

16,6

17,3

16,4

19,7

20,2

22,2

16,5
19,1

27,3
31,2

20,1
31,9

35,5

19,8
38,7

27,4

28,8

33,7

39,0
33,0

38,5

34,7

0,0
3,0

0,3
4,8

2,0

1,7

0,0

1,0

5,5

5,6

3,6

1,1
5,0

5,0

100,0

100,0

100,0

100,0

100,0

100,0

100,0

35,3
18,9

40,9
15,4

23,3

6,3
3,1
18,1

16,5

• Woningdiensten
1938
1987
• Ov. goed. en diensten
1938
1987
• Cons. best, buitenland

1938
1987

Totaal

maal zo hoog als bij de handarbei-

gen meer gestegen dan de consump-

ders, terwijl in 1987 deze verhouding

tie. Hierdoor steeg de spaarquote
van 5% naar 7%. Deze quote heeft

nog maar 1,4 was. Uiteraard betreft

dit slechts de ongelijkheid tussen
groepen van huishoudens, maar dergelijke veranderingen zijn uit oogpunt van beleid waarschijnlijk relevanter dan wijzigingen in de
relatieve posities van afzonderlijke
gezinnen.
Op macro-economisch niveau is
het inkomen van gezinshuishoudin-

overigens alleen betrekking op de zogenaamde vrije besparingen en bevat
dus niet het saldo van pensioenpremies en -uitkeringen, en dergelijke.
Bij de hoge spaarquotes van de boeren en overige zelfstandigen kan worden opgemerkt dat hun contractuele

besparingen doorgaans lager zijn en
dat deze huishoudens een groot deel

van de investeringen in hun bedrijf
uit de besparingen financieren.

Convergence van consumptie
Tabel 3 toont het aandeel van de uitgaven aan zes goederen- en dienstengroepen in 19*38 en 1987. Voor de bevolking als geheel is de voedselconsumptie naar verhouding meer dan
gehalveerd, van 32% in 1938 naar

14% in 1987. Het is frappant dat ook
het aandeel van de uitgaven aan
dranken en rookartikelen afnam. De
aandelen van alle andere goederen
en diensten stegen. De grootste toename betrof de toeristische bestedingen in het buitenland; dit aandeel
werd vijf keer zo groot.

De zeer uiteenlopende ontwikkeling van de relatieve bestedingen per
huishoudensgroep is belangwekkend. In 1938 gaven de armere huishoudens naar verhouding meer dan
twee keer zoveel uit aan voedsel als
de rijkere (46% versus 20%). Dit verschil is in 1987 bijna geheel verdwenen. Hiervoor zijn twee redenen aan

te geven. In de eerste plaats is de verdeling van inkomens en consumptie

nu veel minder ongelijk en in de
tweede plaats ligt het algehele con-

sumptieniveau veel hoger. Voor de
tweede wereldoorlog zagen de lage
inkomensgroepen zich nog genoodzaakt om een aanzienlijk deel van
hun inkomen aan een basisbehoefte
als voedsel te besteden, terwijl in
1987 iedere groep gemiddeld zo ‘rijk’
was dat het aandeel van voeding in
de totale consumptie vrijwel niet uiteenliep.
Een andere aanwijzing voor de af-

wezigheid van grootschalige armoede in 1987 vormen de bestedingen in
het buitenland; deze zijn in iedere
groep naar verhouding vrijwel even

omvangrijk. Alleen de categoric boeren geeft relatief weinig uit aan vakanties in het buitenland. Het ligt
voor de hand dat in dit geval sociale

en geen economische factoren bepalend zijn: boeren kunnen immers
hun bedrijf vaak niet voor langere
tijd achterlaten. Overigens zijn de
aandelen van de uitgaven aan duurzame consumptiegoederen wel duidelijk verschillend. Gezinnen die
voornamelijk afhankelijk waren van
uitkeringen, pensioenen, en dergelij-

ke, gaven hier in beide jaren beduidend minder dan gemiddeld aan uit.

Tabel 4 toont voor ieder type huishouden de verandering in uitgaven-

patronen tussen 1938 en 1987. De
aanzienlijke daling van het aandeel
van voedsel blijkt vooral betrekking

maar het sterkst bij de boeren en bejaarden. Deze stijging werd vooral
veroorzaakt door de uitgavenposten

In de afgelopen vijftig jaar is de soci-

te hebben op kruidenierswaren. Zo

huren en elektriciteit, gas en water.
Een doorsnee boerengezin besteedde in 1938 ongeveer de helft van het
nationaal gemiddelde aan de laatstge-

aal-economische en demografische
situatie van de Nederlandse huishoudens drastisch gewijzigd. Sinds 1938
zijn de huishoudens gemiddeld een

noemde post, terwijl hun betalingen

stuk kleiner geworden, is de midden-

aan nutsbedrijven in 1987 juist rela-

klasse enorm uitgedijd, is het aan-

werd in 1938 nog meer dan 10 kilo
suiker per hoofd van de bevolking
verbruikt, terwijl dit thans minder
dan 1 kilo is. In de armere huishoudens daalde de consumptie van an-

Conclusies

der basisvoedsel zoals brood naar

tief hoog waren. Hierbij speelt onge-

deel van de gepensioneerden sterk

verhouding ook zeer sterk. Het aandeel van tabaksartikelen en dranken
verminderde in alle huishoudensty-

twijfeld de aansluiting van het platte-

toegenomen en dat van de onderne-

land op de openbare gas- en elek-

mers fors geslonken.

pen, met uitzondering van de niet-

rol. Een tegengesteld effect treedt op

triciteitsvoorziening een belangrijke

De ongelijkheid van inkomens en
bestedingen blijkt de afgelopen vijf-

werkenden.

bij de uitgaven aan brandstof voor

tig jaar sterk te zijn verminderd. De

De uitgaven aan duurzame consumptiegoederen stegen over de

verwarmingsdoeleinden, die relatief

verhouding tussen het gemiddelde
inkomen per hoofd in de rijkste en
in de armste groep daalde van 4,7 in

hele linie meer dan gemiddeld. Dit
gold vooral voor de ‘overige’ duurzame consumptiegoederen, zoals
auto’s, camera’s, en dergelijke. In
1938 waren de bestedingen daaraan
te verwaarlozen, terwijl ze in 1987

7% van de consumptie uitmaakten.
Zoals te verwachten was, trad de
sterkste stijging op bij de hoofdarbei-

sterk daalden bij de boeren.
Het aandeel van de ‘overige goederen en diensten’ steeg gemiddeld
met 6 procentpunten. De verschillen
tussen de typen huishoudens zijn
groot, varierend van een daling van
6% voor de zelfstandigen tot een stijging van 19% voor de niet-werkenden. Met name in deze groep en bij

de bejaarden nam het aandeel van

1938 tot 2,2 in 1987. Daarbij zijn de
bestedingspatronen per sociaal-economische groep steeds meer op elkaar gaan lijken. Dit betreft vooral
het aandeel van de uitgaven aan
voedsel; in 1938 was dit nog meer

dan twee maal zo hoog in de armste
groep als in de rijkste groep en mo-

ders. Dit is dan nog exclusief de ba-

de uitgaven aan medische diensten

menteel is dit verschil vrijwel geheel

ten van een ‘auto van de zaak’, aangezien de bijbehorende kosten niet
tot de consumptieve uitgaven wor-

sterk toe. Het aandeel van de bestedingen aan ontspanning en vervoer
daalde, in het bijzonder in de hogere

verdwenen. lets dergelijks geldt voor
het aandeel van de bestedingen aan
duurzame consumptiegoederen en

den gerekend.
Het aandeel van de woonlasten

inkomensgroepen. Dit laatste vormt
een indicatie dat openbaar vervoer is
vervangen door eigen vervoer.

steeg in alle typen huishoudens,

de consumptie in het buitenland: aan-

vankelijk grote verschillen zijn inmiddels veel kleiner geworden. Dit zijn
even zovele indicaties dat thans geen
enkele groep huishoudens zo arm

Tabel 4. Verandering in budgetaandelen per buisboudenstype tussen 1938 en
1987
!i

Boeren Hand- Hoofd- Zelf- Zonder Overig Totaal
arb.
arb.
st. werk
-9,4
-4,3

-4,9
-3,6

-1,5

-OJ

-1,8
-0,4
-0,7

-1,6
-1,1

Elektriciteit, gas en water
Overige woningdiensten

3,7
3,6
-1,0

0,8
1,1
-1,0

-0,4
7,0
-2,1
0,2
0,9
8,0
2,3
1,8
0,8

-P.

6,0

OA
-0.4
3A
2,8

-20,3
-8,2
-2,6
-V
-23
-2,6
0,1
-2,3
-2,2
0,0
1,8

-17,4
-7,2
-1^
-4,0

0,0
-0,8

-1,7
-0,7

-13

1,3

-03

5,4
2,8
2,3
2,1

i ;lj«- –

-1,5
18i9

-03

1#

0,9
-0,2
-2,1
-0,6

-0j6

3,9
Hotels, cafes en restaurants -03
<*^M^i'” ‘ – – – – ~
W

-1,3

-31,2
-12,1
-2,9
-9,5
-4,2
-2-4
-0,1
0,0
-0,9
l,fl
5^

%4
W

W’
3,0

ESB 31-3-1993

•a

0,2

-P«5
3,5

ven aan auto’s, camera’s en andere

luxe produkten, alsmede de consumptie van medische diensten naar
verhouding enorm toe.
Gert den Bakker, Jan de Gijt en
Steven Keuning

6,9

De auteurs zijn respectievelijk medewer-

5,7
3,8

2,7
2,1
1,4
-0,8

kers en chef van de Studiedienst Nationa-

2,4
-0,4
11,1
-3,2

9,9
^,03^

-0,3
1,0

Tenslotte blijkt het consumptiepa-

troon van de bevolking thans geheel
anders te zijn dan in 1938 het geval
was. In dat jaar werd bij voorbeeld
nog 32% uitgegeven aan voedsel en
in 1987 was dit nog maar 14%. Daarentegen namen de toeristische bestedingen in het buitenland, de uitga-

4,6

0,6
1,1

-2,3:
2,8

-2,3
-1,6
-0,4
-1,6
-1,4
-0,3
6,3

meer is dat ze alleen in de meest elementaire behoeften kan voorzien.

2,7
3,9

5,9
0,5
-1,0
-0,7

4,8
23
41

le rekeningen bij het Centraal Bureau
voor de Statistiek. Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven.

Auteurs