Ga direct naar de content

Economen over demografie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 17 1988

Economen over
demografie
Een impressie van het tweede congres
van de ESPE
Terwijl demografische factoren als
vruchtbaarheid en huwelijkssluiting in
het klassieke denken een endogene
factor en daarmee een integraal onderdeel van het economische systeem
vormden1, raakten deze factoren gedurende de tweede helft van de vorige
eeuw en de eerste helft van deze eeuw
vrijwel buiten het gezichtsveld van de
economische theorie. De aandacht
concentreerde zich meer op problemen
op de korte termijn, waarbij voor de bevolkingsontwikkeling geen rol van betekenis was weggelegd. Pas na de tweede wereldoorlog zijn demografische
factoren opnieuw als endogene grootheden ontdekt en wel als eerste door
Leibenstein in diens analyse van de
problemen met betrekking tot de economische groei in ontwikkelingslanden2.
Maar het was voornamelijk Becker, die
met zijn toepassingen van de microeconomische theorie van het consumentengedrag en de door hem ontwikkelde ‘new home economies’ op demografische verschijnselen de basis heeft
gelegd voor een omvangrijke hoeveelheid onderzoek op het gebied van de
economische demografie3. Daarnaast
hebben de forse teruggang van de geboortencijfers in het grootste deel van
de westelijke wereld en de sterke vergrijzing geleid tot een toenemende belangstelling voor de economische gevolgen van dergelijke demografische
verschijnselen.
Om deze reden werd vorig jaar de
European Society for Population Economics (ESPE) opgericht. De ESPE telt
onder haar leden zowel economen die
trachten demografische verschijnselen
te verklaren als economen die zich bezighouden met de economische gevolgen van demografische ontwikkelingen. Het eerste congres van de ESPE
vond vorig jaar plaats te Rotterdam. In
dit artikel wordt een impressie gegeven
van het tweede congres, dat van 23-25
juni jl. plaatsvond in Mannheim. Op dit
congres werden in meer dan vijftig papers en presentaties de twee genoemde invalshoeken belicht. Een overzicht
van de papers is opgenomen in de appendix.

Relatievorming
Waarom gaan mensen relaties met
elkaar aan en waarom worden relaties
verbroken? Wie deze vragen vanuit de
economische wetenschap benadert,
zal proberen te traceren welke kosten
en baten in het geding zijn. Leidt het samenvoegen van twee eenpersoonshuishoudens tot een huishouden tot
een grotere produktie dan de som van
de produktie van de twee eenpersoonshuishoudens, ook wanneer geen sprake is van schaalvoordelen? C/gnotoont
aan dat dit mogelijk is en wel als gevolg
van een betere benutting van de comparatieve voordelen van beide partners. Daarenboven stelt de samenvoeging in staat baten voort te brengen die
elk van de partners afzonderlijk niet kan
produceren, zoals vriendschap, liefde
en kinderen.
De optimale arbeidsverdeling tussen
de partners binnen een huishouden (bij
voorbeeld tussen man en vrouw binnen
een gezin) wordt bepaald door de verhouding in arbeidsproduktiviteit binnen
het huishouden en de verhouding in
marktloonvoet tussen beide partners.
Wanneer sprake is van een comparatief
voordeel van de vrouw t.o.v. de man in
de huishoudelijke produktie, dan zal
haar arbeidsaanbod nihil zijn zolang de
marktloonvoet een zekere drempelwaarde niet overschrijdt. Cigno laat
zien dat wanneer deze drempelwaarde
wordt overschreden en de vrouw op de
arbeidsmarkt participeert, haararbeids1. Zie R.V. Eagly, The structure of classical
economics, Londen, 1974, inz. biz. 69 en Th.
Sowell, Classical economics reconsidered,
Princeton, 1974, inz. biz. 91. Zie overigens
ook de opmerking van Eagly (biz. 69): “classical economists attempted little in the way
of serious demographic theory”.
2. H. Leibenstein, Economic backwardness
and economic growth, New York, 1957, inz.
biz. 155-165.
3. G.S. Becker, An economic analysis of fertility, in: Demographic and economic change
in developed countries, Princeton, 1960. Zie
voor een overzicht van later werk van Becker
op demografisch gebied diens A treatise on
the family, Londen, 1981.
763

aanbod elastischer is dan dat van de
man. Aldus kan reeds een geringe verkleining van het verschil in marktloonvoettussen mannen en vrouwen leiden
tot een forse verkleining van het verschil in arbeidsmarktparticipatie tussen
beiden. Een andere implicatie van het
verschil in elasticiteit is dat een overheid die haar belastingontvangsten
wenst te maximaliseren (of de distorsies die gepaard gaan met een gegeven belastingopbrengst wenst te minimaliseren) het inkomen van de gehuwde man zwaarder dient te belasten dan
het inkomen van de gehuwde vrouw.
In zijn ‘invited lecture’ gaf Willis een
aanzet tot een theorie van voogdijschap
over en alimentatie ten behoeve van
kinderen. Daartoe maakte hij gebruik
van de agency-benadering. De voogd
is in feite de agent die de welvaart van
de kinderen bepaalt. De ex-partner van
de voogd is immers niet in staat te controleren in welke mate de ten behoeve
van de kinderen betaalde alimentatie
ook werkelijk aan de kinderen ten goede komt. Als gevolg van het agencyprobleem stijgt derhalve de effectieve
prijs van de welvaart van de kinderen.
Overigens heeft de voogd in de praktijk
vaak weinig mogelijkheden de ex-partner tot daadwerkelijke alimentatiebetaling te dwingen. Ook biedt het (Amerikaanse) systeem van sociale bijstand
de vader noch de moeder een prikkel
tot effectuering van alimentatieverplichtingen, omdat veelal sprake is van een
impliciete heffing van 100%.

Vruchtbaarheid
Zowel vanuit theoretisch als vanuit
beleidsoogpunt is de vraag relevant
welke effecten uitgaan van het subsidieren van kinderopvang op de vruchtbaarheid en het arbeidsaanbod van gehuwde vrouwen. Veelal wordt aangenomen dat een dergelijke subsidie zowel
een positief effect heeft op de vruchtbaarheid van de vrouw als op haar arbeidsmarktparticipatie. Uit het door Ermisch in zijn paper uiteengezette model, dat berust op plausibele veronderstellingen, volgt echter wel een positief
effect op de vruchtbaarheid, maar het
effect op de arbeidsmarktparticipatie
van de vrouw blijkt ongewis.

Vergrijzing
Een vergrijzende bevolking betekent
een groeiende behoefte aan gezondheidsvoorzieningen, omdat ouderen
een groter gebruik van deze voorzieningen maken dan jongeren. In hun paper
presenteren Vollering en Nijkamp een
model om de effecten op het gebruik
764

van gezondheidsvoorzieningen te traceren die uitgaan van wijzigingen in de
door de gebruiker te betalen prijzen.
Daarbij speelt expliciet een rol dat doorgaans sprake is van inkomensprijzen.
Een empirische analyse voor de provincie Zeeland laat zien dat wijzigingen in
de betreffende (relatieve) prijzen een
aanzienlijke invloed heeft op het (relatieve) gebruik van diverse soorten bejaardenzorg. De uitgevoerde micro-simulatie geeft aan dat met name wijzigingen in het zak- en kleedgeld dat men
als bewoner in een bejaardenoord ontvangt een forse invloed heeft op de keuze om zelfstandig dan wel in een bejaardenoord te wonen.

Economische groei_______
In de traditionele groeitheorie, met
haar nadruk op de ‘steady state’, weet
men weinig raad met afwijkingen van
een exponentiele bevolkingsgroei die
van een omvang zijn zoals zij zich thans
in Nederland, en in de meeste andere
westerse landen, manifesteren. Ten
einde de economische consequenties
van dergelijke demografische ontwikkelingen te kunnen traceren behoeven
de traditionele groeimodellen aanpassing. Door Van lmhoffs een dergelijke
aanpassing uitgewerkt. Een toepassing
van het door Van Imhoff vervaardigde
model op de Nederlandse situatie laat
zien dat als gevolg van de demografische ontwikkelingen de optimale proportie van iemands economised actieve (even (15-65 jaar) die wordt besteed
aan onderwijs en training met circa 50%
toeneemt. Deze stijging in de optimale
onderwijs- en trainingsinspanning beperkt zich niet tot de jongere leeftijdsgroepen, maar is evenzeer van toepassing op de oudere leeftijdsgroepen op
de arbeidsmarkt. Dit betekent dat het
onderwijsbeleid ten behoeve van de gewenste aanpassing aan de gewijzigde
demografische situatie niet slechts aandacht dient te besteden aan het voiledig dagonderwijs voor jongeren, maar
ook aan wederkerend onderwijs, hetzij
‘on the job’, hetzij in de vorm van educatief verlof.

beidskrachten kenmerken zich in hetalgemeen door een hoger opleidingsniveau dan de reeds aanwezige arbeidskrachten. Hoe kunnen deze effecten
worden opgevangen? Behalve op invoering en uitbreiding van wederkerend
onderwijs en het stimuleren van de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen,
wijst Ritzen in zijn paper op een derde
mogelijkheid, te weten selectieve migratie. De divergentie in de demografische ontwikkelingen tussen Europa en
vele andere delen van de wereld leidt
naar verwachting tot een immigratie in
Europa van relatief goed opgeleide jongeren uit ontwikkelingslanden4. Deze
verwachting wordt met name gevoed
door het gegeven dat immigratie bij uitstek wordt beinvloed door tekorten op
de arbeidsmarkt.

Arbeid en inkomen
In een aantal papers wordt ingegaan
op het effect van belastingheffing op het
arbeidsaanbod van gehuwde vrouwen
en op de gevolgen voor de bijdrage van
de gehuwde vrouw aan het netto gezinsinkomen. S. Gusfafesonlaatin haar
paper zien dat in Zweden het arbeidsinkomen 39% vormt van het netto gezinsinkomen, terwijl dit percentage in
West-Duitsland 12 bedraagt. Toepassing van het Westduitse belastingstelsel op Zweden reduceert het aandeel
van de Zweedse vrouwen tot 32%; toepassing van het Zweedse belastingstelsel op West-Duitsland vergroot het aandeel van de Duitse vrouwen tot 17%.
Hierbij is nog geen rekening gehouden
met het feit dat de wijzigingen in het belastingstelsel het arbeidsaanbodgedrag van de betrokkenen niet ongemoeid zullen laten. Aan dergelijke gedragsreacties is het paper van Wagenhals gewijd. Hij construeert een arbeidsaanbodmodel dat hij schat op basis van data betreffende Westduitse gehuwde vrouwen. De aldus verkregen
resultaten benut hij voor het uitvoeren
van een simulatie-analyse. De vervanging van het Westduitse belastingstelsel door een op het Zweedse gelijkend
stelsel leidt tot een stijging van de participatiegraad van de Westduitse gehuwde vrouwen van 44,5% naar 52,8%.

Migratie
Zonder nadere maatregelen vallen
als gevolg van de ontgroening voor de
toekomst knelpunten te verwachten in
de personeelsvoorziening. In het jaar
2000 zal het aantal 15- tot 25-jarigen
met vergeleken met nu zo’n 700.000
zijn gedaald, dat wil zeggen met ruim
een kwart. De ontgroening heeft niet alleen kwantitatieve maar ook kwalitatieve effecten: de jongste jaargangen ar-

4. Zie in dit verband ook J.A.M. Heijke, Internationale migratie en bevolkingsstructuur,
in: A. Kapteyn (red.), Demogafische veran-

deringen en economische ontwikkelingen,
Preadviezen voor de Koninklijke Vereniging
voor de Staathuishoudkunde, Leiden/Antwerpen, 1987.

Besluit______________
Bevolkingseconomie is een breed en
boeiend terrein. Wie daarin geinteresseerd is, kon op het tweede ESPE-congres veel te weet komen en inspiratie
opdoen. Bij de start van de ESPE sprak
de voorzitter: “I hope that this society
will become a union of friends and an
important center of collaboration and
cross-fertilization for researchers and
policy makers in the field of population
economics”5. Het ziet ernaar uit dat
deze wens wordt vervuld.

Hans Doodeman
Yolanda Grift
Jacques Siegers
De auteurs zijn verbonden aan het Econo-

misch Instituut/Centrum voor Interdisciplinair Onderzoek van Arbeidsmarkt- en Verdelingsvraagstukken (CIAV) van de Rijksuniversiteit Utrecht. De laatste auteur is tevens verbonden aan het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut te Den
Haag.
5. B.M.S. van Praag, The notion of population economics, Journal of Population Economics, juni 1988, biz. 16.

Appendix
Papers gepresenteerd tijdens het
tweede ESPE-congres, gehouden van
23-25 juni 1988 in Mannheim:
1. I.A.-K. Andersson, The structure of incentives in the Swedish welfare system;
2. L. Bellmann, Demographic ageing, seniority wages and the retirement system;

3. S. Berninghaus, Temporary versus permanent migration – a decision-theoretical approach;
4. R. Blundell en F. Laisney, A labour supply model for married women in France:

taxation, hours constraints and job seekers;
5. F. Bpurguignon, Income distribution and
family composition: social dominance
criteria;

6. M. Bruni, A stock-flow model to analyse
and forecast labor market variables;
7. A. Cigno, The economics of household
formation and marriage;
8. S.I. Cohen, I.C. Havinga en F. Moham-

med, Socio-economic mobility in a
developing country: results of a sample
survey in Pakistan;

9. G. Costa, The overlapping generations
economy as a non-cooperative game;
10. H.P.vanDalenenJ.M.M.Ritzen, Golden

ages in a world of diverging populations;
11. H. Diefenbacher, Population forecast the interest of demographers and the attention ofpoliticians;
12. A. Diekman, Diffusion and survival models for the process of entry into marria-

ges;
13. J. Ermisch, Purchased child care, optimal family size and mothers’ employment: theory and econometric analysis;
14. A. Furcht, Pre-Malthusian roots of
demographic-economic thought,
15. R. Gaiha, Are the chronically poor also
the poorest in rural India;
16. Y.K. Grift en J.J. Siegers, Supply

determinants of part-time work: the influ-

ESB 17-8-1988

ence of the tax and social premium system;
17. W.N.J. Groot, Welfare comparisons between households in case of quantity
constraints;

18. B. Gustafsson, Public sector transfers,
income taxes and economic well-being
among immigrants and natives in Sweden;

31. A. Luttgens en S. Perelmann, Comparing measures of poverty and relative
deprivation: an example for Belgium;

32. K. Matsushita, Uncertain income and the
marriage decision;
33. R.Ray, The behavioural and welfare implications of housing demand under rationing: the UK experience;
34. J. Richter, Ageing and structural econo-

19. S. Gustafsson, Tax effect on the contribution of wives’market earnings to family income in Sweden and West Germany;

mic change-scenarios for Austria;
35. C. Gorier, P. Rietveld en P. Nijkamp,
Flows on the regional labour market,

20. S. Hadzivukovic, Population growth and

and the future immigration in Western
Europe;

economic development: a case study of
Yugoslavia;

21. P. Hartmann, Explaining regional variation of the 1982 divorce rate-results of a
study based on West German data;
22. O. Hellwig, Software aspects of demographic micros/mutation;
23. P.R.A. Hinde en V. Filippi, Reproductive

strategies: blueprints for married life or
teenage fantasies?;
24. P.R.A. Hinde en R.E. Wright, The import

of marital status and fertility on female
employment behaviour in Great Britain;
25. R.A. Horvath, A demographic-economic
model from Baden-Durlach by Dupont
De Nemours – 1775;
26. E. van Imhoff, Optimal economic growth

and investment in education under conditions of non-stable population;
27. D. Kessleren P. Pestieau, The demographics of inequality,
28. F. Klanberg, Does social security repress fertility? Many questions and
some answers;
29. W. Krug, Determinants of the poverty differential in the Federal Republic of Germany;

30. W. Lorenz en J. Wagner, Can compensating wage differentials explain malefemale wage differences in the Federal
Republic of Germany?;

36. J.M.M. Ritzen, World population growth
37. J.M.M. Ritzen en H.P. van Dalen, The

brains of a nation: training versus draining;
38. G. Schmitt, Disguised unemployment in

agriculture (excess farm population) of
developing countries: myth and reality of
structural dualism;

39. G. Steinmann, Population, resources
and limits to growth;
40. P.T. Pereira, Discrete choice and labor
supply,

41. A. Vollering en P. Nijkamp, Size and
distribution of expenditures on amenities
for aged people;
42. G. Wagenhals, Labour supply in West
Germany, married couples in 1984;

43. G.G.Wagner, Subjective life expectancy
and the retirement decision;
44. R.K. von Weizsacker, Umverteilungsbesteuerung, Rentenfinanzierung und
Demographischer
Wandel:
Erne

Inzidenzanalyse;
45. R.J. Willis en Y. Weiss, Divorce settlements and the distribution of welfare

within the family,
46. R. Wright, Income inequality and fertility

behaviour,
47. G. Yu-dan, Chinese population policy
and its quantitative requirement for educational development,

Auteurs