Ga direct naar de content

De tweede jeugd van het kapitalisme?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 4 1985

Vier jaar Reaganomics
De tweede jeugd van het kapitalisme?
DR. J.M. DEN UYL*
Het lijkt erop dat het beleid van Reagan de aanzet heeft gegeven tot herstel van de Amerikaanse
economie en een belangrijke impuls voor de Europese landen is geweest. De schijn bedriegt echter.
Volgens de auteur van dit artikel heeft Reagans beleid niet tot stabiele economische verhoudingen
geleid. Het hoge financieringstekort, het omvangrijke tekort op de lopende rekening en de
afhankelijkheid van buitenlands kapitaal maken duurzaam herstel onwaarschijnlijk. De auteur
kenschetst,.Reaganomics” als een stelsel van onsamenhangende maatregelen dat op politick
zelfvertrouwen en op isolationisme is gebaseerd. Reagans beleid is tevens uniek: het is niet
keynesiaans omdat het spaaroverschot niet de leidraad vormt voor het opvoeren van de bestedingen;
niet monetaristisch omdat het financieringstekort te hoog is; en geen aanbodbeleid omdat het accent
te sterk op vraagstimulering ligt. Navolging van de ,,Reaganomics” door de Europese landen is niet
gewenst, zo concludeert de auteur. Niet alleen omdat er grote verschillen tussen Europa en de VS zijn,
maar meer nog omdat het beleid van Reagan tot sociale spanningen en politick en economisch
opportunisme leidt.
Inleiding
De term , .Reaganomics” is te veel eer voor president Reagan,
want veel van de economische filosofie die het economisch beleid onder het presidentschap van Reagan kenmerkt, gaat terug
op het midden van de jaren zeventig. In die periode komt het verzet op tegen ,,big government” en de structuur van de sociale
verzorgingsstaat. Milton Friedman (,,The line we dare not
cross”) wordt populair. De aanval op de omvang van de collectieve sector wordt ingezet. De aanbodeconomie (Laffer) viert triomfen; de markt moet het weer doen.
De regering Carter voerde allerminst een keynesiaans beleid.
De groei van de bestedingen van overheid en particulieren werd
ten opzichte van de periode 1960-1973 bijna gehalveerd. In
1976 werd in Californie ,,Proposition 13″ aanvaard, hetgeen
neerkwam op een rigoureuze belastingverlaging. Dit werkte als
een politick signaal voor het terugdringen van de overheid en het
meer ruimte geven aan markt en ondernemingen in het gehele
land.
In allerlei opzichten is 1975 het jaar van de grote ommekeer en
de afwending van het min of meer keynesiaanse beleid, dat in de
industrielanden tussen 1950 en 1975 model stond. De aanvaarding in 1975 door de Verenigde Naties van een Nieuwe Internationale Economische Orde markeerde, paradoxaal genoeg, in feite het einde van pogingen tot ,,demand-management” op wereldwijde schaal. Alle regeringen in de industrielanden gingen
over tot beperking van de vraag en van bestedingen en waren er
op uit de voorwaarden voor het aanbod op de markt te
verbeteren.
Het is van belang deze gang van zaken vast te stellen, omdat
veelal de indruk bestaat dat in de jaren zeventig voluit een keynesiaans beleid van vraagstimulering is gevolgd en pas na 1980 de
markt kansen heeft gekregen. Dat beeld klopt niet voor Europa
en niet voor de VS. Veeleer moet Reagans beleid sinds 1982
worden beschouwd als een breuk met de overwegend deflatoire
tendenties, die tot dan als opperste wijsheid hadden gegolden.
Het is dan ook amusant om te zien hoe officiele instanties van
het OECD-secretariaat tot aan de president van De Nederlandsche Bank hebben vastgesteld dat Europa en Japan enorm hebben geprofiteerd van de internationale vraagstimulans, die van
de opleving van de Amerikaanse economie uitging, zonder al te
expliciet in te gaan op de vraag waarom voor Europa slecht zou
zijn, wat in Amerika goed uitwerkte.
900

Er was veel schijnheiligheid rondom de herleving van de Amerikaanse economie, vooral toen bleek dat, tegen alle collegebankentheorie in, de koers van de dollar al maar steeg, terwijl het tekort op de betalingsbalans toenam. Voldoende reden dus om de
Reaganomics nader te bekijken.
Amerikaanse opleving
De economische opbloei van de VS valt niet te ontkennen.
Reagan zei het op 6 februari jl. in zijn ,,State of the Union” zo:
,,Four years ago, we said we would invigorate our economy by
giving people greater freedom and incentives to take risks, and
letting them keep more of what they earned. We did what we
promised, and a great industrial giant is reborn. Tonight we can
take pride in 25 straight months of economic growth, the strongest in 34 years: a three-year inflation average of 3.9 percent, the
lowest in 17 years; and 7.3 million new jobs in two years, with
more of our citizens working than ever before”.
De belangrijkste economische maatregelen die de regering
Reagan nam, zijn bekend. De beloften de belastingen niet te verhogen, maar juist te verlagen zijn nagekomen. De belastingen
zijn voor het bedrijfsleven fors verlaagd, en de belastingen op inkomens eveneens, zij het veel minder. De uitgaven voor defensie
zijn sterk gegroeid. Op de overige overheidsuitgaven is fors bezuinigd. De inkomsten van de centrale overheid, gemeten als een
percentage van het nationaal inkomen, daalden van 1981 op
1982 fors, terwijl ze in 1983 en 1984, zij het in mindere mate, verder daalden. De uitgaven stegen daarentegen van 1981 op 1982,
daalden daarna heel weinig, om van 1984 op 1985 opnieuw te
stijgen. Lagere inkomsten, hogere uitgaven: per saldo een forse
bestedingsstimulans, betaald met een groeiend financieringstekort. Dat stimuleerde de economie, die in het vierde kwartaal
van 1982 begon op te leven. Hoewel de inflatie daalde, bleven de
nominale en de ree’le rente hoog, mede als gevolg van een strak
monetair beleid van de Fed.

* Voorzitter van de Tweede-Kamerfractie van de PvdA. Dit artikel is gebaseerd op een inleiding gehouden op 8 mei j.l. voor de Kring van
Amsterdamse Economen. Op een aantal ontwikkelingen sindsdien, zoals

de koersdaling van de dollar en de initiatieven van de Japanse regering ter
verruiming van de invoer, is niet ingegaan.

Keynesiaans kan het economische beleid intussen niet worden
genoemd. Keynes pleitte er voor om, wanneer de besparingen
groter zijn dan de investeringen (in een situatie waarbij de rente
laag zou zijn als gevolg van een overaanbod van liquide middelen) het meerdere tot besteding te brengen. Een spaaroverschot

hadden de VS niet. Een strak monetair beleid verdraagt zich
evenmin met keynesiaanse stimulering. Is het beleid monetaristisch? Het lijkt me niet dat Friedman ooit gelukkig kan zijn
met een financieringstekort zo groot als het huidige. Is het aanbodeconomie? De lastenverlaging voor het bedrijfsleven kan
daartoe gerekend worden, maar in 1983 en 1984 ligt toch het
zwaartepunt op de stimulans van de vraag.
Het is Reaganomics. Het is geen economisch beleid in de zin
van een samenhangend stelsel van maatregelen, gebaseerd op
een consistente, samenhangende theorie van de werking van de

economic. Het is een sterk op gestegen politick zelfvertrouwen
gebaseerde concentratie van kapitaal, produktie en werkgelegenheid in de VS, zonder zich al te veel te bekommeren om de gevolgen daarvan voor de rest van de wereld.
Amerika, Japan, Europa
De VS consumeren meer dan ze produceren, letterlijk. De

OECD schat dat de netto kapitaalinstroom in de jaren
1983 – 1985 circa $ 270 mln. zal bedragen 1). Het niveau van de
bedrijfsinvesteringen zal volgens de OECD in die jaren met in totaal $ 60 mrd. stijgen; weinig dus in relatie tot de omvang van de

pitaalinvoer zal voortduren.
Het lijdt nauwelijks twijfel, dat de VS geconfronteerd gaan
worden met vergelijkbare problemen als Europese landen met
een hoog financieringstekort. Te ernstiger, waar het financieringstekort in de VS in tegenstelling tot dat in Nederland gepaard
gaat met een tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans. In OECD-definities is het tekort 3,5 a 4 procent van het
bnp. In die zelfde definities komt Nederland uit op een financieringstekort van 6% in 1984. In de Nederlandse definities hebben
de VS een tekort van ongeveer 6%. De omvang van het tekort
ontloopt elkaar dus niet zoveel als vaak wordt gesuggereerd.
Teleurstellend is vooral dat in 1984 de groei van het bnp van de
VS met bijna TVo niet is gebruikt voor tekortvermindering. Zowel de sterke verhoging van de defensie-uitgaven als de politick
bepaalde weigering in het zicht van de presidentsverkiezingen de
belastingen te verhogen hebben daarbij parten gespeeld. Ook
naar mijn oordeel is de tekortvergroting in de VS te fors geweest
en te eenzijdig op verhoging van defensie-uitgaven en consumptie gericht. De aan de VS toegedichte functie van locomotief in
het herstel van de wereldeconomie lijkt niet gecontinueerd te
worden. Met name Europa zal zelf verdergaande impulsen voor
economisch herstel en vergroting van de groei op moeten brengen. Jaques Delors pleit terecht voor een gecoordineerd Europees stimuleringsbeleid, gericht op verhoging van overheids- en
particuliere investeringen.

Internationale risico’s

kapitaalinvoer. In februari jl. zijn de VS een land geworden dat

meer schulden in het buitenland heeft dan vorderingen. Tegenover de sterk stijgende schuldenlast staan geen overeenkomstig
gestegen bedrijfsinvesteringen die zouden kunnen helpen toekomstige rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen. De Amerikanen kunnen zich troosten met de gedachte dat hun schulden
aan het buitenland in dollars zijn genoteerd, zodat die zullen dalen wanneer de koers van de dollar daalt.
De kapitaalstromen naar de VS komen voornamelijk uit Europa en Japan. In 1984 bedroeg de kapitaalstroom van Japan
naar de VS circa $ 35 mrd. Die kapitaalexport is mogelijk geworden door de liberalisatie van de tot voor kort zeer sterk geregle-

De Amerikaanse regering lijkt tot nu toe weinig oog te hebben
voor de gevaren die de veel te hoge koers van de dollar met zich
meebrengt. Het lijkt er op dat niet het inzicht dat de economische betrekkingen tussen de VS en de rest van de wereld uit het
lood zijn geslagen, zal leiden tot koersverandering, maar dat de
wal het schip zal gaan keren. Naarmate meer boeren in de VS
failliet gaan, meer plattelandsbanken in de VS in de problemen
komen, de staalindustrie verder inkrimpt, de auto-industrie
weer in de problemen komt als gevolg van toenemende autoinvoer, de export van de VS afneemt, de werkgelegenheid in de
Industrie verder daalt, anders gezegd naarmate de negatieve ge-

menteerde en sterk gesloten Japanse kapitaalmarkt. Die liberalisatie, dus deregulering van de Japanse munt, kwam tot stand op

volgen van het economisch beleid van Reagan meer zichtbaar

aandrang van de VS. Zij verwachtten dat de koers van de yen er
door zou stijgen, maar tot nu toe lijkt de waarde van de yen er
weinig door be’invloed. De netto export van kapitaal van Europa
naar de VS was in 1984 ongeveer twee keer zo groot als van Japan naar de VS. De netto export van kapitaal uit Europa is niet
veroorzaakt door groei van kapitaalexport uit Europa, maar
door een bijna volledig opdrogen van de tot voor enkele jaren
vaak even omvangrijke kapitaalstroom van de VS naar Europa.
Kijken we naar de handelsstromen, dan zien we dat Japan een
exorbitant groot overschot heeft in zijn handel met de rest van de
wereld, en in het bijzonder met de VS. De handelsbalans van de
EG met de rest van de wereld is ongeveer in evenwicht. Ook is er
ongeveer evenwicht in de handel tussen de EG en de VS.
De economieen van de VS en Japan zijn in verregaande mate
elkaars spiegelbeeld. Japan exporteert meer dan het importeert,
de bedrijfsinvesteringen zijn er hoog, de binnenlandse consumptie is er relatief laag: er wordt veel gespaard. Het land kent een
groot spaaroverschot, het exporteert kapitaal. De VS daarentegen importeren meer dan ze exporteren. De bedrijfsinvesteringen zijn er relatief laag, de consumptie is er hoog, er wordt weinig gespaard. De VS importeren kapitaal. Het is helemaal niet zo
overdreven te stellen dat de Amerikanen geld in Japan lenen om
Japanse personenauto’s te kopen.
De begrotingsvoorstellen van Reagan beloven nauwelijks een
bijdrage te leveren om een structureel evenwicht tot stand te
brengen. De vermindering van het begrotingstekort van de federale overheid met $ 50 mrd. is volstrekt onvoldoende in het licht
van een tekort op de Ippende rekening van ruim $ 100 mrd. in
1984 en van circa $ 130 mrd. in 1985 2) en een in omvang nog
groter tekort van de begrotingen van de federale overheid en de
staten. Nu de economische groei in het eerste kwartaal van dit
jaar in de VS relatief laag blijkt te zijn, biedt het geheel geen opwekkend perspectief. De rente in de VS zal hoog blijven. De kaESB 11-9-1985

zullen worden, zal de kans dat corrigerende maatregelen worden
genomen, toenemen.
De roep om protectionistische maatregelen wordt in de VS
steeds sterker. Invoerbeperkingen zullen echter de oorzaak van
de kwaal, het tekort aan binnenlandse besparingen niet wegnemen. Ik vrees dat invoerbeperkende maatregelen, de symptoombestrijding, het in de VS zal gaan winnen. Vanzelfsprekend zullen die zich richten tegen de invoer uit Japan. Wanneer de VS
hun tekort op hun handelsbalans met Japan inderdaad verminderen, hetzij als gevolg van invoerbelemmeringen, hetzij als gevolg van een daling van de dollarkoers, dan is daarmee de structurele onevenwichtigheid in de Japanse economic nog niet ver-

dwenen. Het risico is groot dat dit zal leiden tot vermindering
van de Japanse invoer en versterking van de druk om de Japanse
uitvoer naar de EG te vergroten. Een weinig opwekkend vooruitzicht.
Het overwegende bezwaar tegen Japan is dat zijn betalingsbalans met de rest van de wereld een structureel overschot heeft.
Daarbij komt dat de Japanse export op een zeer beperkt aantal
produkten c.q. produktgroepen is geconcentreerd (fototoestellen, auto’s, motorfietsen, hifi-apparaten). Deze concentratie is
zo sterk dat concurrerende bedrijfstakken in de VS en in Europa
soms nagenoeg geheel verdwenen. Daarenboven is er vaak sprake van dumping, waartegen de Europese Commissie in vele gevallen anti-dumpingsheffingen heeft moeten opleggen, zoals bij
de invoer van schrijfmachines, weegschalen en kasregisters.
Een forse groei van de Japanse export naar de EG zonder dat

daar een even grote invoer uit de EG tegenover staat, zou desastreuze gevolgen hebben voor de werkgelegenheid binnen de

1) OECD, Economic Outlook, december 1984.
2) Bedragen afkomstig uit de Macro Economische Verkenning I98S.
901

gemiddelde van de jaren zeventig is blijven hangen, versterkt het
relativisme, waarmee de werkgelegenheidsontwikkeling in de VS
moet worden bezien. Ongetwijfeld is de kostenverhouding tus-

gemeenschap. De EG ontkomt niet aan de overweging een generieke ,,ad valorem”-heffing tegen import uit Japan in te stellen
voor zolang en zover het structurele overschot op de Japanse
handelsbalans, d.w.z. het overschot van Japanse handel met de
rest van de wereld blijft bestaan. Zo’n maatregel werkt nog het
minst verstorend op de internationale handelsstromen, omdat ze
geen onderscheid maakt tussen de verschillende produkten.
Maar een dergelijke maatregel kan retorsiemaatregelen oproepen en de groei van de wereldhandel ernstig belemmeren. Het
zou de wereld kunnen beroven van het belangrijkste voordeel in

van arbeid dan in Europa en in Nederland. De kapitaalkosten
zijn er relatief hoog, gevolg van een lage spaarquote, hoge rente,
korte levensduur van kapitaalgoederen in samenhang met de
grote mobiliteit van kapitaal. De kosten van arbeid worden gedrukt door relatief lage lonen, grote loondifferentiatie, een relatief laag niveau van sociale uitkeringen, overvloedig aanbod van

vergelijking met de crisis van de jaren dertig: toen een inkrim-

goedkope arbeid, mede als gevolg van grote aantallen immigran-

pende, nu per saldo over de gehele periode sinds 1973 toch een
zich uitbreidende wereldhandel.
Het jammerlijke is dat de economische wereldtoppen van de
laatste jaren geen echte convergentie van beleid hebben gebracht. Van een op houdbare, voortgezette groei afgestemd beleid is geen sprake. De ideologie van de markt betekent in de
praktijk een verzwakking van internationale sturingsinstrumenten en van de internationale instellingen. De grootste slachtoffers daarvan zijn de afgelopen jaren de niet-olieproducerende
ontwikkelingslanden geweest. Daar is het toch al lage inkomen
per hoofd gedaald en wordt slechts een uiterst marginale groei
van het inkomen per hoofd voorzien. In de periode 1973 — 1984
werd de groeivoet van de industrielanden vergeleken met de periode 1960- 1973 vrijwel tierceerd. Dat kostte $ 3 a 4.000 mrd.
aan economische groei. Bij een betere organisatie van de wereldeconomie had daaruit een substantiele verhoging van kapitaaloverdrachten en van het produktievermogen van de ontwikkelingslanden kunnen worden gefinancierd. Het huidige systeem
heeft ons slecht bediend. Voor de onderbezetting van kapitaal en
arbeid in de Westelijke wereld wordt een gigantische prijs
betaald.

ten.
De toeneming van banen is geconcentreerd in de dienstverlening met vaak lage lonen. De dalende kwaliteit van de werkgelegenheid is dan ook onderwerp van scherpe controversen in de
VS. Een aantal economen acht de stagnatie van de arbeidsproduktiviteit (0,9% in de periode 1974 – 1979, slechts 0,1 % in 1980
en 1981) een regelrechte bedreiging voor de concurrentiepositie
van de VS. Het economische en vooral het fiscale beleid heeft gevoerd tot een verregaande verscherping van de verschillen in inkomens en een toeneming van het aantal personen beneden de
z.g. ..poverty line”. Het proces van tweedeling in de samenle-

Werkgelegenheid

Intussen hebben de VS tussen 1982 en 1984 niet alleen een ongeevenaarde groei van de produktie ervaren, maar ook een ongeevenaarde groei van de werkgelegenheid. De werkloosheid
daalde van bijna 11 % in 1981 tot 7,4% in 1984. Een prestatie die
terecht aandacht en analyse vraagt. Het lijdt geen twijfel dat de
creatie van vele miljoenen banen in 1983 en 1984 en de daling van
de werkloosheid overwegend toe te schrijven is aan de versnelling van produktie en groei. De groei is geheel bepaald door de
toeneming van de binnenlandse bestedingen. Opvallend daarbij
is de relatief sterke toeneming van de werkgelegenheid ten opzichte van investeringen en groei, tot uiting komend in een zeer
geringe stijging van de arbeidsproduktiviteit.
In dit verband is het de vraag in hoeverre er relevante verschillen bestaan tussen de structuur van de Amerikaanse economie en
de Europese en welke lessen voor ons land en voor Europa te
trekken zijn. De verschillen zijn imposant en diepgaand. Om te
beginnen is er het drastische verschil in bevolkingsgroei. In de
EG is al sinds het midden van de jaren zestig sprake van een gelijkblijvende bevolking. In de VS nam de bevolking toe van 180
mln. in 1960naar203mln. in 1970 en 236 mln. in 1984; de laatste
14 jaar dus een toeneming met 33 miljoen personen. Dat schept
een geheel andere economische omgeving, welke verandering
wordt versterkt door de horizontale expansie van bevolking en
economie, de trek naar het Zuiden en naar de Westkust. Dat
maakt vergelijkingen met Europa, dichtbevolkt, met een stagnerende bevolkingsgroei en een zeer onvolkomen gemeenschappelijke markt moeilijk en oneigenlijk.
Als men toch wil vergelijken is er een opvallende overeen-

komst tussen de neergang van de bevolking en werkgelegenheid
in de grote steden en oude industriegebieden in Europa ten
gunste van nieuwe, veelal Zuidelijke centra en de achterstand die
Europa als geheel sinds de eerste oliecrisis heeft opgelopen ten
opzichte van de VS. De economisch-geografische omgeving is in
hoge mate bepalend. De mobiliteit van kapitaal, ondernemingen
en werknemers is in de VS veel groter dan in Europa, met alle
voor- en nadelen daarvan. De ruimte van het land nodigt ertoe
uit, het gebrek aan ruimte in Europa maakt zo’n ontwikkeling
onmogelijk.
Dat de werkloosheid in de VS ook in 1984 nog iets boven het
902

sen kapitaal en arbeid aanzienlijk gunstiger voor inschakeling

ving in de VS is volop in gang. De extra steun voor minderheids-

groepen (negers, Midden- en Zuidamerikanen) is sterk gereduceerd. De financiele middelen voor een actief arbeidsmarktbeleid daalden van $ 9,4 mrd. in 1979 naar $ 3,8 mrd. in 1983. Deze

vorm van aanbodeconomie roept onvermijdelijk sociale spanningen op waarvoor vroeger of later de rekening zal worden gepresenteerd.
Slot

Het belangrijkste fenomeen van de toegepaste Reaganomics
blijft de grootscheepse vraagstimulering in 1983 en 1984. De wereld, ook Nederland, heeft er ruimschoots van geprofiteerd. De
omvang en vorm van die vraagstimulering heeft echter problemen opgeroepen, die een gevaarlijke negatieve uitwerking op de
wereldeconomie dreigen te krijgen. Er is geen enkele reden tot
gerustheid. De voorwaarden voor een internationaal gecoordineerd beleid, dat een houdbare groei kan waarborgen, zijn nog
niet vervuld.
Onder invloed van gestegen politick zelfvertrouwen en effectief leiderschap heeft de Amerikaanse economie de stagnatie van
de mondiale crisis 1980— 1982 doorbroken. De inflatie is bedwongen, zowel in de VS als in Europa mede door de bereidheid
van de vakbeweging tot matiging van looneisen. De nieuwe orthodoxie in Europa verwacht expansie, echter meer van een zich
zelf versterkend herstel dan van een actieve stimulerende politick. Nog afgezien van de sociale misstanden waarmee het herstel in de VS gepaard is gegaan, is dat een gok op de krachten van
de markt, die Europa hard kan opbreken. Europa kent immers
niet de dynamiek van een sterke bevolkingsgroei noch die van
een grote markt.
Reaganomics is een conglomeraat van een sterk ideologisch
bepaald geloof in de zegenrijke werking van ondernemersinitiatieven, bevrijd van overheidsregelingen, een terugdringen van de
beschermende voorzieningen van de verzorgingsstaat en een forse dosis economisch opportunisme waarin de bestedingsstimulans via het scheppen van een groot financieringstekort van de
overheid een hoofdrol heeft vervuld. De wereld, ook Nederland,
heeft ruimschoots geprofiteerd van dat opportunisme. De gevaren voor een verstoring van de labiele verhoudingen in de wereldeconomie die dit beleid veroorzaakt, zijn echter zo groot dat het

dwaas zou zijn het te bezien als de tweede jeugd van het kapitalisme. Beoordeeld naar de sociale effecten moet het oordeel nog
negatiever zijn. Ook waar het de economie betreft is het voor Europa zaak geworden op eigen benen te gaan lopen. Daarbij zal
het hard moeten werken aan de gemeenschappelijke markt en de
vernieuwing van zijn industrie. En zonder vraagstimulering zal
het nooit de groei krijgen, die het nodig heeft om meer werkgelegenheid tot stand te brengen.
J.M. den Uyl

Auteur