Ga direct naar de content

Een nieuwe kijk op de arbeidsparticipatie van vrouwen

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 25 1990

Een nieuwe kijk op de
arbeidsparticipatie van vrouwen
Zoals op elke markt zijn er op de arbeidsmarkt voor vrouwen twee partijen, de werkgever
en de werkneemster. Uit een simultane schatting van net gedrag van beide partijen blijkt
dat vrouwen met kinderen een hoger loon willen hebben om te gaan werken, maar dat
werkgevers hun juist minder willen betalen dan vrouwen zonder kinderen. Het
onderzoek indiceert dat goede faciliteiten voor kinderopvang de participatie van
vrouwen met circa twintig procent zouden kunnen verhogen. Het gebruikte model biedt
tevens een index voor net classificeren voor een aantal soorten werkloosheid.

DRS. E. EGGINK – PROF. DR. B.M.S. VAN PRAAG – J.P. HOP*
Een belangrijk onderwerp in de hedendaagse economie
is de economie van de arbeidsmarkt. Dit artikel is een
bijdrage tot de micro-economische analyse van arbeidsparticipatie van vrouwen. Het is bekend dat in Nederland
de deelneming van vrouwen aan het arbeidsproces laag is.
In 1983 werkte ongeveer 37% van alle vrouwen, van de
getrouwde vrouwen had 31 % een baan1. In dit artikel wordt
de participatie verklaard op een nieuwe manier. Wij modelleren niet alleen de aanbodzijde maar ook de vraagzijde
van arbeid, ofwel het gedrag van de werkgever op de
arbeidsmarkt. Naast het loon w dat een vrouw per uur
verdient introduceren we ook een loonvoet wmin, het uurloon dat de vrouw minimaal wil verdienen. De vraagzijde
wordt beschreven met de loonvoet wmax die de werkgever
maximaal bereid is te betalen. Alle loonvoeten worden in
netto termen uitgedrukt.
In dit artikel worden de drie loonvoeten w, wmin en wmax
en het arbeidsaanbod h geschat afhankelijk van persoonskenmerken van de werkneemsters, zoals leeftijd, opleiding
en gezinssamenstelling. De schattingen zijn uitgevoerd op
een steekproef van getrouwde vrouwen uit de Nederlandse
bevolking in 1983. Het model maakt het mogelijk de effecten van werknemers- en werkgeversgedrag van elkaar te
onderscheiden en de werkloosheid te splitsen in vrijwillige
en onvrijwillige werkloosheid. Verder is het mogelijk met dit
model politieke maatregelen te evalueren. Zo vinden wij dat
in 1983 verbetering van de kinderopvang zou hebben
kunnen leiden tot een verhoging van de arbeidsparticipatie
van getrouwde vrouwen in de orde van 20%. Wijzigingen
van belastingen en sociale zekerheidspremies blijken een
veel geringer effect te hebben.

Model________________________
In de traditionele neo-klassieke modellen van de arbeidsmarkt wordt aangenomen dat ieder individu zich in zijn
optimale situatie bevindt, dus dat de combinatie van arbeidsaanbod en loon het nut maximeert. In de praktijk is dit echter
veelal niet het geval. De werkgever vraagt een hoeveelheid
arbeid van een bepaalde kwaliteit; in het cao-overleg wordt
704

de loonvoet voor deze kwaliteit van arbeid vastgesteld. Deze
loonvoet w noemen we het institutionele loon2. De werkneemster moet dus kiezen of ze het pakket van een aantal
te werken uren en een loonvoet wil accepteren of niet, maar
zij kan de voorwaarden niet wijzigen. In de meeste gevallen
zal het voorstel van de werkgever niet de optimale situatie
zijn voor de werkneemster, en als het wel zo is, zal dat als
gevolg van veranderende preferenties na een aantal jaren in
het algemeen niet meer gelden. In dit model veronderstellen
we daarom dat het, veelal in het verleden vastgelegde,
urenaanbod van de werkneemster niet verklaard moet worden uit het actuele loon. Een fundamentelere reden hiervoor
is dat de geobserveerde correlatie tussen urenaanbod en
loon verklaard kan worden uit het feit dat beide variabelen
afhankelijk zijn van dezelfde persoonskenmerken van de
werkneemster, zoals leeftijd, opleiding en burgerlijke staat.
Wanneer een vrouw toetreedt tot de arbeidsmarkt zal
ze extra kosten moeten maken zoals bij voorbeeld reiskosten en kosten van kinderopvang.Hierdoor zal werken pas
interessant worden als er een minimaal aantal uren wordt
gewerkt, dat wil zeggen als er een drempel wordt overschreden; de budgetcurve is geknikt. Hierdoor en door het
feit dat we aannemen dat ook niet-werkenden een positief
(maar niet waarneembaar) arbeidsaanbod hebben kunnen
we Wmin definieren als die loonvoet die bij h uur werken
precies evenveel nut oplevert als niet deelnemen aan de
arbeidsmarkt. De werkneemster zal een baan slechts dan
accepteren wanneer het institutionele loon w groter is dan
in. (Deze wmin is dus niet gelijk aan het traditionele
* De auteurs zijn respectievelijk verbonden aan het Tmbergen
Instituut en het Econometrisch Instituut van de Erasmus Universiteit Rotterdam; hoogleraar aan de EUR en lid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid; en wetenschappelijk programmeur bij het Econometrisch Instituut van de EUR. De auteurs
danken het NWO en de Gemeenschappelijke Persdienst voor hun
steun en Joke Bekkering voor haar commentaar. Dit artikel is op
persoonlijke titel geschreven.
1. CBS, Arbeidskrachtentelling 1983, Staatsuitgeverij, Den Haag,
1986.

2. Zie ook J.G. Lulofs, Vakbeweging en arbeidsmarkt. Een bijdrage
tot de contemporaine sociale geschiedschrijving, Bedrijf en samenleving: economisch historische studies in de negentiende en
twintigste eeuw, Alphen aan den Rijn, 1967.

reserveringsloon.) Op soortgelijke manier wordt er ook een
Wmax gedefinieerd, de maximale loonvoet die een werkgever bereid is een bepaalde werkneemster te betalen, gebaseerd op haar produktiviteit.
Met arbeidsaanbod h, gedefinieerd als het aantal uren
per week, wordt afhankelijk verondersteld van de leeftijd.
Leeftijd wordt tevens gebruikt voor benadering van werkervaring. De samenstelling van het gezin wordt naast de
gezinsgrootte (fs) gemodelleerd door twee dummy variabelen voor de leeftijd van het jongste kind, namelijk DCh4
voor een jongste kind jonger dan vier jaar en DChi2 voor
een jongste kind tussen de vier en de twaalf jaar oud. De
verwachting is dat de aanwezigheid van kinderen de moeder ervan weerhoudt om te gaan werken, dus dat deze
variabelen een negatief effect hebben op het aantal aangeboden uren. De opleiding van de vrouw wordt ook van
invloed geacht en beschreven door vier dummies ten opzichte van het laagste niveau3.
Het minimumloon dat de vrouw vraagt hangt af van haar
werkervaring, benaderd met leeftijd minus 16 jaar (age 16). Er wordt verwacht dat wmin stijgt met het aantal kinderen maar daalt naarmate de kinderen ouder zijn. De opleiding van de vrouw zal een positief effect hebben op het
minimumloon. We nemen aan dat wmin kwadratisch afhangt van h. Ten slotte wordt het inkomen van de hoofdkostwinner toegevoegd.
Het institutionele loon zal afhangen van ervaring en opleiding maar niet van gezinskenmerken, omdat de cao daar
geen rekening mee houdt. Het maximumloon dat de werkgever wil betalen kan echter wel afhangen van de gezinssituatie omdat de werkgever misschien denkt dat een vrouw
minder produktief zal zijn wanneer ze (kleine) kinderen heeft
en bij voorbeeld bij ziekte van een van de kinderen wordt
gedwongen een dag vrij te nemen. Natuurlijk verhogen
ervaring en opleiding het loon dat de werkgever bereid is te
betalen. Ten slotte wordt verwacht dat het maximumloon zal
stijgen wanneer er meer uren aangeboden worden.

Data en resultaten_________________
De data waarop dit model is geschat zijn ontleend aan
de zogenaamde GPD-enquete die in 1983 is georganiseerd door een aantal regionale dagbladen in Nederland,
verenigd in de Gemeenschappelijke Pers Dienst in samenwerking met de Rijksuniversiteit Leiden4. Uit deze steekproef is een dataset gevormd van 5.446 vrouwen die niet
de hoofdkostwinner van het gezin zijn. Vrijwel alien hebben
een werkende partner. Ongeveer 43% van de vrouwen in
de steekproef neemt deel aan de arbeidsmarkt. Een wegingsprocedure is gebruikt om de steekproef representatief
te maken voor de Nederlandse bevolking5.
Het probleem bij het schatten van dit model is dat zowel
het minimumloon wmin als het maximumloon Wmax niet waarneembaar zijn. Daarnaast zijn het institutionele loon en het
urenaanbod slechts waarneembaar voordiegenen die daadwerkelijk participeren. Voor verschillende parameterwaarden is het arbeidsmarktgedrag gesimuleerd. Door de waargenomen uitkomsten betreffende werken/niet werken te vergelijken met de gesimuleerde uitkomsten kunnen de waarschijnlijkste parameterwaarden worden achterhaald. Deze
methode is slechts uitvoerbaar met behulp van geavanceerde econometrische technieken6. Tabel 1 toont de resulaten.
In de urenvergelijking vinden we een maximum in leeftijd
rond de 22 jaar. Het arbeidsaanbod daalt zoals verwacht
wanneer er kinderen in het gezin zijn, met name kleine
kinderen; het inkomen van de hoofdkostwinner blijkt nauwelijks een rol te spelen.
Het gevraagde minimumloon is het laagst bij ongeveer
26 jaar en is volgens verwachting hoger als de vrouw

ESB 1-8-1990

Tabel 1. Schattingsresultaten (standaardfouten tussen
haakjes)
ln(h)

ln(age-16)

ln(w)

In(Wmax)

1,8175

-5,7740

1,8863

1,0575

(0,4700)

Constante

In(wmin)

(2,7876)

(0,0359)

(2,5103)

0,2542

-2,0490

0,1167

2,8982

(0,0120)

(0,1643)

(0,4402)

(ln(age-16))2

-0,0903

0,4656

(0,0317)

(0,0991)

In(fs)

-0,5073

0,1773

(0,0482)

(0,2788)

Dch4

-0,4698

1,0549

(0,0434)

(0,2788)

Dch12

-0,3005

0,4841

(0,6406)

-0,5879
(0,1398)
_

-0,7758

_

-1,1562

_

-0,6819

0,0654

0,3360

(0,3681)
(0,3681)
(0.2282)

(0,0370)

(0,1766)

E2

0,1191

-0,1308

(0,0287)

(0,0873)

(0.0169)

(0,1148)

E3

0,1507

-0,0847

0,1432

0,4387

(0,0304)

(0,1066)

(0,0184)

(0,1387)

E4

0,1419

0,0816

0,2319

0,5434

(0,0448)

(0,1304)

(0,0273)

(0,1791)

E5

0,1001

0,0527

0,3223

0,9120

(0,1061)

(0,0206)

(0,0339)

ln(h)

6,1707
(1,3919)

(ln(h))2

-1,0105

0,0895

-0,0158

(0,0412)

(0,1613)

-0,1739
(0,6243)
_

(0,0700)

(0,2069)

‘n(ym)
In(hm)

0,3309

_

_

_

_

(0,0640)

fs = family size = aantal kinderen +2;
DCM = dummy voor de aanwezigheid van kinderen jonger dan 4 jaar;

DChi2= dummy voor een jongste kind tussen 4 en 12 jaar;
Ei = dummy voor opleiding, Ei = 1 als i het hoogste opleidingsniveau is;
ym = inkomen van de hoofdkostwinner;
hm = aantal uren die de hoofdkostwinner werkt.

kinderen heeft. Er is een sterke invloed van het urenaanbod
met een maximum rond de 28. Zoals verwacht is het
institutionele loon stijgend in zowel leeftijd als opleiding.
Bij het maximumloon wmax dat de werkgever wil betalen
zien we een sterk effect van de gezinssamenstelling: de
werkgever biedt minder wanneer de vrouw kleine kinderen
heeft. Dit effect is werkende vrouwen in de praktijk natuurlijk bekend, het wordt echter niet in de literatuur genoemd
en het bestaan wordt officieel ontkend. Verder vinden we
een maximum in leeftijd bij 25 jaar. Als we wmax opvatten
als een maat voor de arbeidsproduktiviteit dan geeft dit
(berg)parabolische verloop aan dat de produktiviteit van de
werkneemster op 25 jaar maximaal geacht wordt. Daarvoor
moet zij nog ervaring opdoen, daarna neemt de produktiviteit, althans in de ogen van werkgever, gestaag af. Het
aantal aangeboden uren heeft op het werkgeversgedrag
nauwelijks effect. Het is opvallend dat de werkgever opleidingsverschillen hoger waardeert dan in het institutionele
loon tot uitdrukking komt: de coefficienten van de opleidingsdummies zijn in de Wmax-vergelijking beduidend groter dan in de w-vergelijking.
3. De opleidingsniveaus zin als volgt gedefinieerd: niveau 1 =
lagereschool, LBO, LTS, huishoudschool; niveau 2 = ULO, MULO,
MAVO; niveau 3 = HAVO, MMS, MBO; niveau 4 = HBS, atheneum,
gymnasium; niveau 5 = HBO, universiteit
4. G. Renes, A. Hagenaars, The perceived distribution of job
characteristics, European Economic Review, 1989, biz. 845-862.
5. E.P. van Duin, A.J.M. Hagenaars, Representativiteit van een

dagbladenquete, Kwantitatieve Methoden, 1988, biz. 13- 46.
6. Voor een gedetailleerde beschrijving zie Van Praag, Hop en
Eggink, A symmetric approach to the labor market by means of

the simulated moments method with an application to married
females, rapport nr. 8973/A, Econometrisch Instituut, Erasmus

Universiteit Rotterdam, 1989.

705

Figuur 1. Het arbeidsaanbod in uren van de drie typen
vrouwen gedurende nun levensloop

Figuur2. De loonvoeten wmin, wen wmax voordedrie typen
vrouwen gedurende nun levensloop
Type 1

Uren
40

Guldens

50

Type 1
Type 2

Type 3

____ wmin
………… w

40

30

-.-.-.-.-.-

Wmax

30

20

20

10

Leeftijd

10

20

30

40

50

Leeftijd

0

60

20

30

50

40

i i M i i i i i i
60

Type 2
Guldens

Om deze resultaten grafisch zichtbaarte maken worden
drie typen vrouwen gei’ntroduceerd. Type 1: een vrouw
zonder kinderen; type 2: een vrouw die een kind krijgt als
ze 30 is; type 3: een vrouw die een kind krijgt als ze 25 is
en een tweede kind als ze 28 is. Verder wordt er aangenomen dat de kinderen het ouderlijk huis verlaten als ze 21
zijn, dat de vrouw opleidingsniveau 2 heeft en dat de
hoofdkostwinner een voltijdbaan heeft tegen het gemiddelde loon. De geschattefuncties worden berekend per leeftijd
met de dummies op de juiste waarden.
Figuur 1 beschrijft de urenvergelijking voor de drie typen
vrouwen. We zien het negatieve effect van leeftijd op het
arbeidsaanbod. Zodra er een kind wordt geboren, wordt het
aanbod ongeveer gehalveerd. Wanneer de moeder een
tweede kind krijgt zal ze eral op ingesteld zijn om voor haar
kinderen te zorgen. Haar arbeidsaanbod zal hiervan dus
weinig invloed ondervinden. Als de kinderen het huis uit
gaan vertonen de drie typen geen verschil in gedrag meer.
Figuur 2 geeft de drie loonvoeten wmin, w, wmax voor
dezelfde typen vrouwen. De produktiviteit volgens de werkgever, wmax, heeft een maximum bij circa 25 jaar. Het
reserveringsloon daalt eerst een beetje watde keuze weerspiegelt tussen het investeren in scholing of gaan werken.
Na een minimum bij circa 28 jaar zal wmjn gestadig toenemen. Een vrouw zonder kinderen zal blijven werken tot ze
op haar zestigste niet meer wil werken tegen het formele
loon w. Ook hier zien we dat de aanwezigheid van kinderen
invloed heeft op het gedrag van de vrouw; haar wmin stijgt
als ze een kind krijgt, omdat ze gecompenseerd wil worden
voor het feit dat ze haar kind thuis acnter moet laten en/of
voor de kosten van kinderopvang. De produktiviteit wmax
daalt sterk in de ogen van de werkgever omdat hij verwacht
dat de moeder soms thuis zal blijven om voor haar kinderen
te zorgen. Als deze wat ouder worden en de middelbareschoolleeftijd bereiken wil de moeder weer aan de slag en
daalt haar wmin, hoewel het leeftijds-/ervaringseffect het
weer doet stijgen. Ook is de werkgever nu bereid om haar
wat meer te betalen nu ze thuis minder verplichtingen heeft,
totdat ook hier de leeftijd een rol gaat spelen. Uit de figuren
zou volgen dat de vrouw bij de geboorte van het tweede
kind zal stoppen met werken en zal herintreden als dit kind
naar school gaat.

Toepassingen

________

Classificatie van arbeidsmarktsituaties
Door rekening te houden met het werkgeversgedrag
naast dat van de werkneemster is het mogelijk om niet
706

501

40

30

20

10

Leeftijd

0

20

30

40

50

60

50

60

Type3
50

Guldens

40

30

20

10
Leeftijd
20

30

40

alleen onderscheid te maken tussen werkenden en werklozen, maar ook om binnen de groep van de werklozen te
differentieren naar oorzaak van werkloosheid: is de werkloosheid te wijten aan onwilligheid van de werkneemster
(vrijwillige werkloosheid), aan onwilligheid van de werkgever (onvrijwillige werkloosheid) of aan beide partijen. Daarnaast kan door het vergelijken van wmin en wmax bepaald
worden of de werkgever en de werkneemster op de informele markt, zonder verbindend verklaren van het institutionele loon w, wel tot overeenstemming kunnen komen7. Dit
levert de volgende classificatie van arbeidsmarktsituaties:
A: wmin < w < wmax: werkend;
B: Wmin < Wmax ^ w: onvrijwillig werkloos, wel inschakelbaar op de informele markt;
C: w < Wmin ^ Wmax: vrijwillig werkloos, wel inschakelbaar
op de informele markt;

7. G. Zalm, Mylhen, paradoxen en taboes in de economische
politiek, ESB, 6 juni 1990, biz. 512-517.

Figuur 3. Arbeidsmarktsituaties voor de drie typen vrouwen naar leeftijdsklassen

20-24

25-30

31-40

41-50

51-60

20-24

25-30

Type 7

31-40

41-50

51-60

Type 2

D: Wmax < w < Wmin : zowel werkgever als werkneemster
zijn niet ge’interesseerd, zelfs niet op de informele markt;
E: w < Wmax ^ WITH: vrijwillig werkloos, niet inschakelbaar
op de informele markt;
F: Wmax ^ Wmin < w: onvrijwillig werkloos, niet inschakelbaar op de informele markt.
Het is mogelijk om voor elk van deze zes situaties te
bepalen met wat voor kans een vrouw daarin valt. De
resultaten zijn gegeven in figuur 3, waarbij de hoogte van
ieder blok de frequence van de bijbehorende ongelijkheid
per leeftijdsklasse weergeeft.
Het is duidelijk dat de kans op werkloosheid voor jonge
vrouwen veel kleiner is dan voor oudere vrouwen, met
name de kans op onvrijwillige werkloosheid (situaties B en
F) is klein bij jongeren. Het valt op dat wanneer er jonge
kinderen in het gezin zijn de kans dat zowel de werkgever
als de vrouw zelf geen werkovereenkomst willen sluiten
(situatie D) groot is.
Simulatie van maatregelen
Met het model is het mogelijk om de effecten van bepaalde politieke maatregelen te bekijken. Zo is het effect op de
werkgelegenheid bepaald van het verlagen van de belasting voor de werkneemster, dat wil zeggen, er is gekeken
hoeveel vrouwen er zouden werken wanneer de werkgever
het institutionele loon w zou moeten betalen, maar de
vrouw zelf 10% meer in handen zou krijgen. Dit levert een
stijging van de werkgelegenheid van 42,8% naar 45,4%.
Als daarentegen de werkneemster 10% meer ontvangt dan
het institutionele loon w en de werkgever daar ook 10%
extra voor moet betalen, levert dit slechts een toeneming
van de werkgelegenheid met 0,7%.
Na evaluatie van een aantal maatregelen bleek echter
slechts een maatregel echt invloed te hebben op de participatie van vrouwen, namelijk het verbeteren van de faciliteiten
voor kinderopvang. Dit blijkt uit tabel 2, die de percentages
vrouwen per opleidingsniveau geeft die aan het werkzouden
zijn als de kinderopvang van een bepaalde kwaliteit zou zijn.

Tabel 2. Het effect van kinderopvang op participate (in
procenten respondenten)_________________

30,7
42,6
53,2
52,6
58,6

43,5
57,7
68,4
64,1
71,9

39,0
50,9
59,5
59,5
64,4

51,8
65,9
74,7
71,4
77,7

36,9
50,5
61,1
58,3
66,2

35,0
47,4
56,2
56,7
61,9

41,2
55,2
64,1
62,4
69,5

25-30

31-40

41-50

51-60

Type3

Als we kijken naar opleidingsniveau 2 zien we dat in de
steekproef 42,6% een baan heeft. Als de kinderopvang
voor kleine kinderen verbeterd wordt, wat in deze exercitie
betekent dat de dummy DCn4 verlaagd wordt van 1 naar 0,5,
zien we een stijging van de participatie tot 50,5%. Als de
opvang totaal zou zijn (zonder kosten) wordt de dummy
van 1 op 0 gezet, en zou dit zelfs stijgen tot 57,7%. Voor
iets oudere kinderen zijn de effecten wat kleiner. Door
perfecte opvang van alle kinderen zou de participatie theoretisch zelfs kunnen stijgen tot 65,9% van de getrouwde
vrouwen met opleidingsniveau 2.
Uit deze tabel volgt dat de verbetering van faciliteiten voor
kinderopvang de werkgelegenheid sterk kunnen vergroten
en een veel grotere invloed op de werkgelegenheid hebben
dan de maatregelen op het gebied van loonbelastingen.

Conclusie___ ___ ___ ___ ___ __
In dit artikel wordt een arbeidsmarktmodel beschreven dat
rijker is dan de meeste in de literatuur beschreven modellen,
die vrijwel uitsluitend gericht zijn op de aanbodzijde van de
arbeidsmarkt. In dit onderzoek wordt ook het gedrag van de
werkgever ofwel de vraag naar arbeid gemodelleerd. Natuurlijk hangt de arbeidsmarkt niet alleen af van de kenmerken
van de werknemers maar ook van kenmerken van de werkgever zoals het type en de grootte van het bedrijf. Daarnaast
spelen ook de samenstelling van de beroepsbevolking en de
totale werkgelegenheid een rol8.
Het verrassendste resultaat van het onderzoek is de
invloed van de gezinssamenstelling niet alleen op het
arbeidsaanbod maar ook op de vraag naar arbeid. Deze
resultaten vormen empirische ondersteuning voor de stelling dat het aanpassen van de faciliteiten voor kinderopvang een belangrijk instrument kan zijn om de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen te beTnvloeden. Voorzichtigheidshalve zij hierbij aangetekend dat de data uit 1983
afkomstig zijn. We menen echter dat de actualiteit van de
analyse daardoor niet wezenlijk wordt aangetast. Voor het
werkloosheidsbeleid lijkt een periodieke opsplitsing naar
arbeidsmarktsituatie, zoals in figuur 3, geboden.

E. Eggink
B.M.S. van Praag
J.P. Hop

Basis DCh4=0 DChi2=0 Beide 0 DCh4=0,5DChi2=0,5 Beide 0,5

£1
E2
E3
E4
E5

20-24

8. J. Sap, A symmetric approach to the labor market for married
females; a comment, Tinbergen Institute Research Bulletin, deel
2, 1990, biz. 157-161.

ESB 1-8-1990

707

Auteurs

Categorieën