Ga direct naar de content

Een mini-pakketvergelijking

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 8 1982

Een mini-pakketvergelijking
DRS. M. VAN SCHAAIJK*

De salarisontwikkeling van ambtenaren loopt door het trendbeleid in principe in de pas met
de inkomensontwikkeling in het bedrijfsleven. Ter discussie staat echter of de overheid niet een
eigen beloningsbeleid zou moeten voeren. In dat kader is het van belang informatie te hebben
over het verschil in beloningsniveau tussen ambtenaren en werknemers in bedrijven. Een
niveauvergelijking is uiteraard slechts zinvol wanneer personen en werkzaamheden van
overeenkomstige soort met elkaar worden vergeleken, terwijl voorts niet alleen verschillen in
bruto loon, maar ook verschillen in sociale-premiedruk van belang zijn. In dit artikel wordt
verslag gedaan van pakketvergelijkend onderzoek, op basis van de thans beschikbare
statistische informatie. Niet over alle relevante kenmerken en beloningselementen staat echter
informatie ter beschikking, vandaar een ,,mini”-pakketvergelijking. De conclusie is dat de netto
lonen bij de overheid gemiddeld niet noemenswaard afwijken van die in bedrijven, maar wel
gelijkmatiger zijn verdeeld.

Inleiding

Verschillen in bruto-nettotraject

Bij een vergelijking van de inkomenspositie van overheidspersoneel met die van werknemers in het bedrijfsleven zijn twee invalshoeken mogelijk. Enerzijds kan men daarbij uitgaan van
persoonskenmerken. Men kan de salarissen van lieden met een
bepaalde leeftijd (ervaring), opleidingsniveau, geslacht, gewerkte
uren en overige kenmerken zoals inspanning e.d. bij de overheid
vergelijken met die van overeenkomstige lieden in bedrijven.
Onder de veronderstelling dat die overige kenmerken (waarover
geen statistische informatie voorhanden is) bij overheid en bedrijven in dezelfde mate voorkomen, is langs deze weg een niveauvergelijking mogelijk.
Anderzijds kan men uitgaan van de kenmerken van de arbeidsplaats die de werknemer bezet, de functiekenmerken. Voor
een analyse die zich richt op het opsporen van verschil in beloningsniveau is het uiteraard een noodzakelijke voorwaarde dat
die functiekenmerken volstrekt onafhankelijk van het feitelijke
beloningsniveau zijn gemeten. In Beloningsverhoudingen in Nederland 1) wordt geconcludeerd dat langs de weg van de functiewaardering geen eenduidige functierangorde die voor elke bedrijfstak geldig is, is op te stellen. In het Loonstructuuronderzoek
1979 van het CBS wordt informatie gegeven over het functieniveau, maar de rangorde naar functie is (het kan moeilijk anders)
mede bepaald op grond van salarisschalen. Om deze reden moeten wij er van afzien functies te betrekken in deze empirische
analyse.
Dit artikel bouwt voort op een beschouwing in de MEV
1983 2) waarin is onderzocht in hoeverre er een verschil bestaat
in gemiddelde beloning tussen ambtenaren en werknemers in het
bedrijfsleven, rekening houdend met verschillen in bruto-nettotraject en in personeelsopbouw naar leeftijd, opleidingsniveau
en geslacht, onder verwaarlozing van overige verklarende factoren. In dit artikel wordt onderzocht in hoeverre er een dergelijk
verschil bestaat tussen onderwijzend personeel en werknemers in
kwartaire diensten ten opzichte van werknemers in bedrijven.
Voorts wordt het nivelleringsgedrag van de overheid onderzocht.

Het bruto-nettotraject van ambtenaren verschilt van dat van
werknemers in bedrijven. Over het algemeen betalen de ambtenaren een hogere pensioenpremie dan werknemers in bedrijven.
Daar staat echter tegenover dat ambtenaren zijn vrijgesteld van
premies voor werknemersverzekeringen 3). Ambtenaren dienen,
althans voor zover werkzaam bij de rijksoverheid, zelf een ziektekostenverzekering te sluiten. In de kosten daarvan ontvangt
men echter een tegemoetkoming, die interimuitkering wordt genoemd. Werknemers bij de lagere overheden zijn gewoonlijk bij
de IZA (Instituut Ziektekosten Ambtenaren), of volgens een
daarmee vergelijkbare regeling, verzekerd tegen ziektekosten. De
IZA kent evenals de Ziekenfondswet (ZFW) een werkgevers- en
een werknemerspremie, die een zeker percentage van het inkomen is tot een bepaald maximum. De overheid betaalt de AOWpremie voor de ambtenaar. Ambtenaren hebben in het algemeen
minder bijzondere uitkeringen (dertiende maand e.d.) dan werknemers in bedrijven.
Een vergelijking van de verschillen in bruto-nettoverhouding
tussen ambtenaren en werknemers in bedrijven geeft verschillende uitkomsten, afhankelijk van het bruto-loonbegrip dat men als

1334

* De auteur is wetenschappelijk medewerker bij het Centraal Planbureau.
Hij dankt B. L. de Groot en F. J. H. Don (CPB) en J. Hesemans (CBS)
voor hun commentaar op een eerdere versie van dit artikel en A. J. Verkade voor het vele rekenwerk.
1) H. Arts, Beloningsverhoudingen in Nederland, dissertatie, Rotterdam,
1980.

2) CPB, Macro Economische Verkenning I9S3, Den Haag, September
1982, par. III.6: Het niveau van de beloning van ambtenaren en werknemers in bedrijven.
3) In 1981 is echter de inhoudingshefling ingevoerd. De inhoudingsheffing wordt verhoogd naarmate de sociale-premiedruk in de bedrijven toeneemt. Dit artikel heeft betrekking op het jaar 1979, zodat de inhoudingshefflng hier buiten beschouwing blijft.

startwaarde neemt. In label 1 worden enkele bruto-nettotrajec-

cludeerd dat het onderwijspersoneel gemiddeld slechter wordt

ten gepresenteerd, startend met het meest uitgebreide loonbe-

betaald dan de ambtenaren. De hoger opgeleiden worden bij de

grip. nl. het loon inclusief bijzondere uitkeringen (dertiende
maand, interimuitkeringen enz.) en inclusief de AOW-premie
die de overheid voor de ambtenaar betaalt. Bij dit bruto-loonbegrip geldt blijkens label 1 dat een werknemer in bedrijven met
een zelfde bruto loon als een ambtenaar ook een vrijwel gelijk
netto inkomen heeft. Bij analyses op basis van dit brulo-loonbegrip spelen derhalve verschillen in bruto-netloverhouding geen
belangrijke rol 4). Daarom zal in de volgende paragrafen met dit
bruto-loonbegrip worden gewerkt 5).

ambtenaren slechter betaald dan in het onderwijs. Aangezien
hoger opgeleiden in het onderwijs meer voorkomen dan bij de
ambtenaren heeft dit tot gevolg dat het feitelijk gemiddelde loon
van het onderwijspersoneel 5% hoger is dan het gemiddelde dat
zou gelden indien onderwijspersoneel per categorie naar leeftijd.
opleidingsniveau en geslacht hetzelfde zou verdienen als ambtenaren.

Tabel 2. Bruto jaarloon inclusief bijzondere uitkeringen in
1979, van ambtenaren, resp. onderwijspersoneel, resp. overige

kwartaire diensten gedeeld door dat van werknemers in bedrijven per categorie naar leeftijd, opleidingsniveau en geslacht.

Tabel 1. Bruto-nettotraject 1979, in gld.
Modale werknemer bij

Werknemer met2x
modaal inkomen bij

Werknemer mel 4x
modaal inkomen bij

bedrijven

overheid

bedrijven

overheid

bedrijven

overheid

31.500
409
1.654
3.534
3.831
1.259

31.500
1.166

63.000
2.079
3.735
5.230
13.639

63.000
4.600

126.000
5.292
3.735
5.230
49.775

126.000
11.340

20.812

20.206

Mannen
naar opleidingsniveau

Leeftijd

Vrouwen
naar opleidingsn veau

Totaal a)

Lager Middelbaar Hoger Lager Middelbaar Hoger
Bruto jaartoon incl. bijzondere
uitkeringen. . . . . . . . . . . . . . . .
Premie ZW, WAO, WW . . . . . .
AOW . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Belasting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Premie ZFW of vrijwillig ZFW
Netto inkomen . . . . . . . . . . . . . .
Netto inkomen bij overheid gedeeld door netto inkomen bij

3.490
3.730
2.908

5.230
14.219

5.230
48.226

1,16
1,03
1,01
1,02
1,05

1.05
0,96
0,89
0,89
0,93

1,16
1,14
1,16
1,16
1,15

1.08

40-49 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

1,03
0.97
1.09
1.03
1,02

1,08
0,98
0,96
0,92
0,97

1.01
0,98
0,95
0.97
0,98

1,00
0,95
0,95
0,98
0,97

1,01
0,96
0,91
0,92
0,94

1,12
1,06
1,05
1,04

38.3I6D) 38.95 I b )

6l.968b) 61.204b)

16-Mb) . . . . . . . . . . . . . . . . . .

1,06

1.15
1,07
1,14
1,06

1,14
1,03
1,00

1.12

1,07
1,05
1,02
1.04
1.05

1,09
1,13
1,15
1.12
1,12

1,10
1,03
1,13
1,09
1.08

1,10
1,09
1,13
1,13
1,13

1,08
0,99
0,98
0,96
0,99 c)

1,08
1,00
1.01
1,00
1,06

1,08
1,00
1,01
0,96
1,05

1.05
0,98
0,94
0,96
0.99

1,06
0,97
0,95
0,96
I.OOc)

1,00
l,03c)

2b Onderwijspersoneel

0,97 a)

1.02

0,99

a) Deze berekening is uitgevoerd voor een gehuwde rijksambtenaar. Voor ambtenaren bij lagere
overheden met een IZA-regeling is het netto loon ca. 5% hoger dan dat van de modale werknemer
in bedrijven. Een ongehuwde rijksambtenaar heelt, vanwege een andere interimuitkering bij een
gelijk bruto inkomen, een 4% hoger netto inkomen dan de ongehuwde modale werknemer in bedrijven.
b) Voor aftrek ziektekostenpremie.
c) Onder modale werknemer wordt hier verstaan een werknemer met een inkomen iets beneden de
premiegrens van het ziekenfonds.

In het navolgende wordt alleen gekeken naar personen met
een volledige baan en alleen volledige jaarwerkers, dat wil zeggen

personen die het gehele jaar dezelfde werkkring hebben gehad. In
het bruto loon is niet begrepen het loon dat iemand in een nevenfunctie bij een andere werkgever heeft verdiend. De secundaire arbeidsvoorwaarden blijven buiten beschouwing. Er is
geen rekening gehouden met eventuele verschillen in de kwaliteit van de pensioenvoorziening en andere zaken zoals ontslagrisico. Bij de berekeningen is geen rekening gehouden met onkostenvergoedingen. Voor de berekening van het netto inkomen zijn
die immers niet van belang, tenzij het om een verkapte vorm van
inkomen gaat. Het is denkbaar dat dergelijke verkapte vormen
van inkomen in het bedrijfsleven meer voorkomen dan bij de
overheid.
Herwogen verschil in gemiddeld loon

In label 2a wordt voor een aantal combinaties van gelijke persoonskenmerken (leeftijd, opleidingsniveau en geslacht) de verhouding gegeven van het gemiddelde loon per ambtenaar en gemiddeld loon in bedrijven 6). Het cijfermateriaal is gebaseeerd
op het Loonstructuuronderzoek 1979 van het CBS. Tabel 2a is
ontleend aan de MEV 1983.
Het feitelijk gemiddelde loon van ambtenaren bleek in 1979
3% hoger te zijn dan het gemiddelde loon dat ambtenaren zou-

den hebben indien ze per categorie naar leeftijd, opleidingsniveau en geslacht hetzelfde zouden verdienen als werknemers in
bedrijven 7).
Sedert 1979 hebben zich enkele ontwikkelingen voorgedaan
waardoor de netto inkomens van de ambtenaren minder zijn toegenomen dan die van werknemers in bedrijven. Het reeel vrij beschikbaar inkomen van ambtenaren bleef volgens de MEV 1983
indeperiode 1979-1982 ca. 3% achter bij dat werknemers in bedrijven. Het bleek dat het netto gemiddelde loon van ambtenaren herwogen naar leeftijd, opleidingsniveau en geslacht in 1982
niet noemenswaardig verschilt van dat in bedrijven 8).
Blijkens label 2b en 2c geldt dit ook voor het onderwijs en de
overige kwartaire diensten. Overigens mag uit een vergelijking
van de laatste kolommen van label 2b en 2a niet worden geconESB 15-12-1982

2a Ambtenaren

1,07
1,04
40-49 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

1.07
1.13

2c Overige kwartaire dienslen
16-29
30-39
40-49
50-64

a)
b)
c)
de

………………..
………………..
………………..
………………..

Herwogen naar opleidingsniveau en geslacht.
Herwogen naar leeftijd.
Herwogen naar leeftijd, opleidingsniveau en geslacht (op basis van een fijnere indeling dai
hier gepresenteerde).

Bron: Berekend op basis van gegevens uit CBS, Loonslruciuuronderioek 1979Tabel 2a is ontleend aan de MEV 1983.

Het nivelleringsgedrag van de overheid

Uit label 2 blijkt dat de overheid personen met lager, uitgebreid lager en middelbaar onderwijs gemiddeld meer betaalt dan
het bedrijfsleven. De overheid geeft in het bijzonder aan vrouwen met lager of uitgebreid lager onderwijs een betere beloning.
Jongeren verdienen in het algemeen bij de overheid meer dan in
hel bedrijfsleven. Personen mel hoger beroeps- en wetenschappelijk onderwijs verdienen in het algemeen bij de overheid minder dan in het bedrijfsleven. Vanwege de samenhang tussen in-

4) Althans voor zover de analyse geen betrekking heeft op ziektekostenverschillen. De verschillen in label 1 hangen immers nauw samen met
verschillen in ziektekostensysteem; zie voetnoot a bij label 1.
5) Let wel, dit loonbegrip wijkt af van de ambtelijke wedde. Zo heeft in
1982 een rijksambtenaar mel een wedde van f. 30.990, mede omdat de
overheid de AOW voor haar rekening neemt, hetzelfde netto inkomen als
een werknemer in bedrijven met een loon van f. 36.000.
6) Onder ambtenaar wordt hier verstaan de SBI-groep 9 (openbaar bestuur), onder bedrijven SBI-groep 1 t/m 8, onder overige kwartaire diensten SBI93 t/m 97 en onder onderwijs SBI90. Personen met onbekend opleidingsniveau zijn niet meegenomen.
7) Aangezien het quotient van de complementen van marginale en gemiddelde belasting- en premiedruk voor alle inkomensniveaus ca.0,6 be-

draagl impliceert dit bruto verschil van 3% een netto verschil van 2%.
8) Deze conclusie wordt ook gevonden indien de berekeningen zouden
zijn gebaseerd op de ambtelijke wedden in plaats van het uitgebreide

loonbegrip. In dat geval vindt men in plaats van een 3% hoger gemiddelde
een gemiddelde dat lager is dan in bedrijven. In dat geval dient echter te
worden gecorrigeerd voor het feit dat bij een bepaalde ambtelijke wedde
een hoger inkomen hoort dan in bedrijven. Per saldo volgt dan uiteraard
weer dezelfde conclusie.

1335

komenshoogte en leeftijd, opleidingsniveau en geslacht is hieruit
in de MEV 1983 geconcludeerd dat de looninkomens bij de ambtenaren worden gekenmerkt door een sterkere mate van nivellering dan de bedrijfslonen.

h’iguur 2. Hel feilelijk loon van amhtenaren in relalie tot het herwogen loon dat ze zouden hehhen gehad indien :e per categoric
naar opleidingsniveau en leeftijd dezelfde inkomensverdeling
louden hebben alx werknemers in bedrijven

De vraag is of de nivellering van de ambtenarensalarissen

voortvloeit uit een nivelleringsgedrag naar inkomenshoogte. dan
wel het gevolg is van een andere waardering door de overheid
van bepaalde categorieen werknemers. Indien de overheid die
categorieen werknemers die in het algemeen weinig (resp. veel)
verdienen hoger (resp. lager) zou waarderen dan het bedrijfsleven, leidt dat immers tot salarisnivellering in vergelijking met
het bedrijfsleven. Dit is onderzocht met behulp van een grafische
methode. Per categoric naar leeftijd (10 groepen). opleidingsniveau (5 groepen) en geslacht (resulterende in 100 verschillende
categorieen) zijn de inkomensverdelingen van ambtenaren vergeleken met die van werknemers in bedrijven. Daartoe is het oorspronkelijke materiaal dat bestaat uit frequentieverdelingen met
steeds dezelfde inkomensklasse-indeling voor ieder van de honderd categorieen per sector, omgezet in een andere indeling. Via
een interpolatiemethode is per categorie het gemiddelde inkomen per 5%-groep, oplopend van laag naar hoog, berekend. Vervolgens is per categorie bekeken of ambtenaren in een bepaalde
5%-groep een ander gemiddeld inkomen hebben dan werknemers in bedrijven in de overeenkomstige groep.
Per categorie bleek dat de lager betaalde 5%-groepen bij de
ambtenaren een hoger loon ontvangen dan de overeenkomstige
5%-groepen in bedrijven. De hoger betaalde 5%-groepen verdienen in het algemeen in het bedrijfsleven meer (met enkele uitzonderingen als vrouwen van 40-45 jaar met lager of uitgebreid

lager onderwijs die bij de overheid ook in de hoogste 5%-groepen
beter worden betaald dan in het bedrijfsleven).
Voor een aantal van die categorieen zijn grafieken getekend
waarin per 5%-groep het verband tussen het gemiddeld loon van
ambtenaren en werknemers in bedrijven is weergegeven. Die grafieken blijken voor vrijwel alle categorieen hetzelfde patroon te
vertonen. Ter wille van de overzichtelijkheid worden hier slechts

Henvogen loon in g
xlOOO

Figuur 3. Hct feilelijke loon van amhlenaren in relalie tot het
herwogen loon dat :e zouden hehhen gehad indien ze per categorie naar lee/iijd en gexlueht dezelfde inkomensverdeling zouden hebben nl\ werknemers in bedrijven
Feitelijk
loon

in gld. x 1.000

drie grafieken gepresenteerd, met achtereenvolgens een herweging naar leeftijd, naar opleidingsniveau en naar geslacht. In fi-

guur 1 worden per leeftijdsgroep 9) de feitelijke gemiddelde inkoFiguur I. Hetfeilelijk loon van amhtenaren in rclalie tot het her-

wogen loon clat zc zouden hebben gehad indien ze per categoric
naar opleidingsniveau en geslacht dezelfde inkomensverdeling
:oi/clen hehhen alx werknemers in bedrijven
Feitelijk
loon

in gld. x 1.000

L
140

120

Herwogen loon in gld.
xlOOO

leedljdsgroep
———— 16WI29 jaar
— » *** 30 tot 39 jaar
…… 40 tot 49 jaar
—— — 50 tot 64 jaar

Herwogen loon in gld.
x 1000

mens van ambtenaren per 5%-groep gepresenteerd in relatie tot
de gemiddelden die zouden gelden indien ambtenaren per opleidingsniveau en geslacht dezelfde inkomensverdeling zouden
hebben als werknemers in bedrijven. Figuur 2 heeft betrekking
op geslacht, herwogen naar leeftijd en opleidingsniveau. Figuur
3 heeft betrekking op opleidingsniveau 10) herwogen naar leeflijd en geslacht.
Uit deze grafieken blijkt dat de overheid de factoren leeftijd.
opleiding en geslacht niet veel anders waardeert dan het bedrijfs1336

leven. De diverse lijnen — uitgezonderd de diagonaal — ontlopen elkaar immers nauwelijks. Dominant is echter dat de hellingshoek van de lijnen duidelijk afwijkt van de diagonaal. Zouden ze samen zijn gevallen met de diagonaal dan zouden de salarissen van ambtenaren geheel in de pas lopen met die van bedrijven. Uit de grafieken kan verder worden afgelezen dat het
loon van een ambtenaar bij benadering gelijk is aan f. 12.000
plus driekwart van het loon van een overeenkomstige (naar leeftijd, opleidingsniveau, geslacht en 5%-groep) werknemer in bedrijven.
Aangezien de grafieken naar leeftijd, opleidingsniveau en geslacht vrijwel alle hetzelfde patroon te zien geven, leidt de grafische analyse tot de conclusie dat de nivellering die de overheid

ten opzichte van het bedrijfsleven vertoont niet zozeer het gevolg
is van een andere waardering van leeftijd, opleidingsniveau en
geslacht, maar van een nivelleringsgedrag naar inkomenshoogte.
Deze conclusie wordt in de volgende paragraaf gekwantificeerd.
9) Ter wille van de overzichtelijkheid zijn 10 leeftijdsgroepen herwogen
tot 4.
10) Ter wille van de overzichtelijkheid zijn de 5 onderscheiden
opleidingsniveaus herwogen tot drie: lager plus uitgebreid lager zijn samen genomen evenals hoger beroeps- en wetenschappelijk.

Kwantificering van de resultaten

De resultaten van degrafische analyse kunnen met behulp van
een regressieberekening 11) worden gekwantificeerd. We hebben
de coefficienten geschat van de volgende vergelijking:

IF = ocR” • ( l + y ) L • (\+S)° • (l+e)°

IF = het feitelijk gemiddelde loon (in gld. x 1 .000) van ambtenaren per 5%-groep per categorie naar leeftijd, opleidingsniveau en geslacht;
R = het gemiddelde loon van corresponderende werknemers
in bedrijven;
L = leeftijd in 10 klassen: 16-20, 21-24 … 60-64 met kwan-

tificering 1, 2 … 10;
O = opleidingsniveau in 5 groepen: lager, uitgebreid lager,

middelbaar, hoger, wetenschappelijk.
Kwantificering: 1,2 … 5;
G = geslacht: man 1, vrouw 2.

In de analyse zijn alleen de kenmerken leeftijd, opleidingsniveau en geslacht betrokken, onder verwaarlozing van overige
kenmerken. Het is mogelijk dat de overige relevante kenmerken
bij de overheid onder de lagere inkomens in positieve zin voorkomen en bij de hogere inkomens in negatieve zin voorkomen.
Gelet op de hogere beloning die de overheid op het lage niveau
geeft is het denkbaar dat de overheid een selectiever wervingsbeleid kan voeren dan het bedrijfsleven. Voor de hoge inkomens
zou het omgekeerde kunnen gelden. In dat geval zou het nivelleringsgedrag naar inkomenshoogte minder sterk zijn dan uit de
hiergepleegde kwantificering blijkt. Het feit dat de overheid voor
de eenvoudigste arbeid, waarvoor zowel in het bedrijfsleven als

bij de overheid het minimumloon wordt betaald, een hoger loon
betaalt dat bovendien in dezelfde orde van grootte ligt als overeenkomt met de gekwantificeerde nivellering naar inkomenshoogte 12), pleit echter niet voordejuistheid van die hypothese.
Voorts is het mogelijk dat de overheid in vergelijking met het
bedrijfsleven minder acht slaat op de overige relevante kenmerken. In dat geval is er immers ook grotere inkomensgelijkheid.

De nivellering is in dat geval niet het gevolg van een bewust nivelleringsgedrag naar inkomenshoogte. Met deze hypothese

De regressieberekening leidde tot het volgende resultaat:

wordt echter niet verklaard waarom juist de lager betaalde categorieen bij de overheid meer en de hoger betaalde categorieen bij
de overheid minder verdienen.

Het gevonden nivelleringsgedrag van de overheid lag overigens
In IF = 0,72 In R + 0,004 L + 0,03 O-0,01 G+ 1,05
(197)
(8)
(19)
(3)
(89)
(R2 = 0,98)

De uit de grafische analyse getrokken conclusie dat een ambtenaar circa driekwart verdient van wat een overeenkomstige
(naar leeftijd, opleidingsniveau en geslacht) werknemer in het
bedrijfsleven heeft, plus f. 12.000, wordt door deze vergelijking

wel in de lijn der verwachting, gezien het door de overheid in de
afgelopen decennia gevoerde beleid 13). De doelstelling van een
rechtvaardige inkomensverdeling werd veelal vertaald in een
streven naar een zo gelijk mogelijke inkomensverdeling, waarbij
behoeftebepalende elementen zoals huishoudinkomen en huishoudgrootte minder aandacht kregen. De overheid heeft meer
mogelijkheden om een dergelijk streven te realiseren omdat de
overheid zich. anders dan een bedrijf. tot op zekere hoogte kan
onttrekken aan de werking van het marktmechanisme.

bevestigd. In deze vergelijking wordt echter rekening gehouden
met de lichte kromlijnigheid in de relatie.
Daarnaast is er enige invloed van de factoren leeftijd. opleidingsniveau en geslacht. Naast het gekwantificeerde nivelleringsgedrag naar inkomenshoogte blijkt de overheid de factoren
ouderdom, hoog opleidingsniveau en van het mannelijk geslacht
enigszins hoger te waarderen dan het bedrijfsleven. Vanwege het
nivelleringsgedrag naar inkomenshoogte komt dat niet tot uitdrukkingin defeitelijkebeloningsverhoudingen; ouderen. hoger
opgeleiden en mannen verdienen bij de overheid minder dan in
het bedrijfsleven. Het feit dat de overheid jongeren. laag opgeleiden en vrouwen beter betaalt dan het bedrijfsleven wil dus niet

zeggen dat de overheid die categorieen hoger waardeert dan het
bedrijfsleven. Die hogere betaling is slechts een gevolg van het
nivelleringsbeleid naar inkomenshoogte.
De voorgaande vergelijking is ook geschat voor het onderwijs
en de overige kwartaire sector. Onder overige kwartaire sector
wordt hier verstaan de SBI-groepen 93 tot en met 97 (medische
en veterinaire diensten, maatschappelijk werk, sociaal-culturele
instellingen. cultuur en recreatie en overige maatschappelijke

diensten).
Het onderwijs kent een iets sterkere nivellering naar
inkomenshoogte dan bij de ambtenaren het geval is. De factoren
opleidingsniveau en leeftijd worden bij het onderwijs hoger gewaardeerd dan bij de ambtenaren. De vergelijking voor het onderwijs luidt:

Conclusies

Rekening houdend met verschillen in bruto-nettotraject en
verschillen in personeelssamenstelling wat betreft de kenmerken
leeftijd. opleidingsniveau en geslacht. bleek dat het gemiddelde

netto loon van de ambtenaren thans niet noemenswaardig afwijkt van dat van werknemers in bedrijven. Deze conclusie geldt
ook voor onderwijspersoneel en werknemers in de overige kwartaire sector.
Jongeren. lager opgeleiden en vrouwen verdienen bij de overheid in het algemeen meer dan in het bedrijfsleven. Vanwege de
samenhang tussen inkomenshoogte en leeftijd, opleidingsniveau

en geslacht volgt daaruit dat de lonen van de ambtenaren meer
zijn genivelleerd dan die in het bedrijfsleven. Uit een grafische
analyse per categorie naar leeftijd, opleidingsniveau en geslacht
blijkt dat deze nivellering niet het gevolg is van een hogere waardering van jeugd, lagere opleiding en vrouwelijk geslacht. Voor
onderwijspersoneel geldt een soortgelijke conclusie. In de rest
van de kwartaire sector is de nivellering ten opzichte van het bedrijfsleven minder sterk dan bij ambtenaren en onderwijspersoneel.
Op grond van de thans voorhanden informatie leidt deze minipakketvergelijking tot de conclusie dat de netto lonen bij de
overheid gemiddeld niet noemenswaard afwijken van die in bedrijven. doch slechts gelijkmatiger zijn verdeeld.

In IF = 0,61 In R + 0,03 L + 0,08 O 0,OI G+1,25
(135)

(36)

(40)

(3)

M. van Schaaijk

(85)

(R2 = 0,97)
11) De wijze van kwantificering van de leeftijds- en opleidingsvariabele

De overige kwartaire sector kent ook nivellering naar inkomenshoogte ten opzichte van het bedrijfsleven, maar minder dan
bij de ambtenaren. Voor de overige kwartaire sector geldt de vergelijking:

is arbitrair. Aangezien uit de grafische analyse bleek dat deze factoren
naast het nivelleringsgedrag niet zo belangrijk zijn, wordt daaraan voor-

bijgegaan. In deze regressieberekening worden 10 leeftijdsgroepcn. 5 opleidingsniveaus, 2 geslachten per 20 5%-groepen in onderling verband onderscheiden. dus 2.000 verschillende soorten, waarbij rekening is gehou-

den met de bijbehorende frequentieverdeling.

In IF= 0,83 In R – 0,004 L + 0,03 l n O + 0,03 l n G + 0,6
(161)
(I)
(17)
(7)
(35)
(R 2 =0,97)
ESB 15-12-1982

12) Mede omdat de overheid de AOW-premie voor haar rekening neemt
is het bruto minimumloon van een gehuwde bij de rijksoverheid 27% (netto 13%) hoger dan in het bedrijfsleven.
13) ZieE. Bolhuis, Salarisontwikkeling bij de overheid 1920-1980. ESB,

5 augustus 1981.

1337

Auteur