Een feministisch perspectief op de economie
Aute ur(s ):
Maassen van den Brink, H. (auteur)
De auteur is werkzaam b ij de vakgroep micro-economie van de economische faculteit van de Universiteit van Amsterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4060, pagina 494, 29 mei 1996 (datum)
Rubrie k :
Boekbespreking
Tre fw oord(e n):
boekbesprekingen, economie-beoefening
Kan de neoklassieke economie het gedrag van vrouwen net zo goed verklaren als dat van mannen, of is aanpassing van de theorie
nodig?
‘Meisjes roepen om de vader’, verzuchtte Joop Hartog in zijn bespiegelingen over het eerste internationale congres over feminisme en
economie Out of the margin, feminist perspectives on economic theory in 1992. Hij bedoelde daarmee waarschijnlijk dat de kritiek
van feministisch economen op definitie, doel en methode van de economische wetenschap slechts ‘oude wijn in nieuwe zakken’ betrof.
Immers, de stichtende vaders van de economische theorie, Adam Smith, Alfred Marshall en Jan Tinbergen voldeden reeds in hun
wetenschapsopvatting en beoefening in alle opzichten aan de huidige opvattingen van de feministisch economen: een brede definitie van
economie (Marshall), een maatschappelijke betrokkenheid (Tinbergen) en een verbale en geen eenzijdige modelmatige en wiskundige
methode (alle drie) Kortom, de meisjes hadden beter naar hun vaders moeten luisteren. Een congres van ‘stichtende dochters’ over
sekseverhoudingen en de economische wetenschap was dan niet nodig geweest.
Feministische kritiek
Feministische kritiek op de economie is echter niet van vandaag of gisteren. Vanouds richt deze kritiek zich op de volgende twee punten
1:
» De economische realiteit en de economische beslissingen die genomen moeten worden zijn anders voor vrouwen dan voor mannen.
Vrouwen maken andere keuzes, onder andere restricties. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het effect van het krijgen van kinderen op de
beslissing zich aan te bieden op de arbeidsmarkt, en de gevolgen van een tijdelijke loopbaanonderbreking op productiviteit en inkomen.
Deze verschillen tussen mannen en vrouwen komen in economisch onderzoek te weinig aan bod.
» De tweede kritiek is fundamenteler, en richt zich op de economische analyse zelf. Hierin staan de keuzes van autonome individuen
centraal. De kritiek luidt dan dat veel beslissingen niet ‘autonoom’ genomen kunnen worden, maar beïnvloed worden door culturele
factoren waaronder de, cultureel bepaalde, rollen van mannen en vrouwen.
Naast deze filosofische en theorie-inhoudelijke kritiek is er kritiek op de relatie tussen economische theorie en beleid. Op basis van
simpele abstracte modellen worden soms verstrekkende aanbevelingen voor beleid gedaan. Daarbij wordt in de economie een te
eenzijdige wiskundige benadering gehanteerd.
Dit wiskundige, rationele en individualistische karakter van de economie is, aldus deze kritiek, niet sekse-neutraal maar komt voort uit het
feit dat het vak vooral door mannelijke wetenschappers is ontwikkeld. Een gevolg daarvan is dat het vak minder geschikt is om gedrag
van vrouwen te verklaren, of om voor vrouwen relevante problemen op te lossen. Daarvoor zou de economie als een meer humanistische
wetenschap geherdefinieerd moeten worden, met een nadruk op welzijn en gelijkheid in plaats van efficiëntie.
Vier stromingen
Naar aanleiding van bovengenoemde conferentie, waarop deze twee vormen van kritiek aan bod kwamen, is recent bij Routledge het
boek Out of the margin, feminist perspectives on economics 2 onder redactie van Edith Kuiper en Jolande Sap verschenen. Wie de
conferentie heeft gemist of wie snel zicht wil hebben op de stand van zaken binnen de feministische economie, krijgt door de aanschaf
van dit boek een goede indruk.
De artikelen in het boek gaan zonder uitzondering in op bovengenoemde kritiekpunten. Het goede van het boek is dat vanuit
verschillende invalshoeken zowel wetenschapsfilosofisch als empirisch een bijdrage wordt geleverd aan de lacunes die worden
geconstateerd. Er wordt een index ontwikkeld om economische gelijkheid te meten, er is een speltheoretische benadering van de
verdeling betaalde en onbetaalde arbeid binnen het gezin en een artikel over de ontwikkeling van een feministische econometrie.
Uit het boek komt duidelijk naar voren dat er ruimte en samenwerking wordt gezocht voor verschillende visies op de inhoud van
feministische economie. Visies die met enige goede wil zijn onder te verdelen in vier benaderingen.
De feministische ‘standpunt’-benadering
Hier wordt een specifieke visie ontwikkeld op economie en economische theorie vanuit de ervaring en positie van vrouwen. Dit is het
meest extreme antwoord op het tweede, meer fundamentele kritiekpunt, en het kan uitlopen op het ontwikkelen van een nieuwe,
‘vrouwelijke’ economie.
De opvattingen vanuit deze benadering komen in het boek slechts zijdelings aan bod. Het eerste artikel over de neoklassieke
gezichtspunten omtrent vrouwen van Marshall, Edgeworth en Jevons ademt deze sfeer. Het is opvallend dat een bijdrage van de
‘vertegenwoordiger bij uitstek’ van deze benadering, de Amerikaanse econoom Deirdre (vroeger Donald) McClosky ontbreekt. Haar
afwezigheid kan misschien worden verklaard uit het feit dat de meeste feministische economen de tegenstelling vrouw-man al ver achter
zich hebben gelaten.
Het postmodernisme
Ook het postmodernisme, gebaseerd op Foucault, Derrida en Rorty, levert fundamentele kritiek, maar is hierin bescheidener ten opzichte
van de bestaande theorie. Het uitgangspunt voor deze stroming is dat alle waarheid context-gebonden is. De economische wetenschap
wordt gezien als een bundeling van verhalen en een manier om bepaalde belangen (van mannen) te verdedigen. De post-modernisten
streven echter niet naar een nieuwe, laat staan een waardenvrije, economie, zij willen slechts de onderliggende houdingen en
opvattingen zichtbaar maken, zodat onderzoekers en gebruikers van onderzoeksresultaten hier besef van hebben.
Deze benadering komt terug in het boek in de aandacht voor het lezen en interpreteren van economische teksten. Het artikel van Feiner
over de relatie tussen erotiek en economie door middel van een psycho-analyse is verrassend en creatief. De markt-als-moeder metafoor
en de neoklassieke econoom met castratie- en separatie-angst en een Oedipus-complex is leuk bedacht en zal menigeen een glimlach om
de lippen plooien.
Wat ik kan concluderen is echter niet meer dan dat de instrumenten uit de psycho-analyse in generieke zin overal op toepasbaar zijn (dat
wisten we al) en dat de neoklassieke theorie breed genoeg is om zelfs een Freudiaanse theorie te integreren. In plaats van een
therapeutische analyse toe te passen op een economische theorie, had zij beter een aantal neoklassieke economen op haar divan in
analyse kunnen nemen.
Eclectische benadering
Hierin staat het expliciteren van de houding van economen ten aanzien van sekseverhoudingen voorop. Het proces van economische
theorievorming, gebruik van data en het hanteren van concepten en visies wordt gevolgd vanuit een feministisch perspectief. De
bestaande neoklassieke economie is daarmee het uitgangspunt, maar in deze benadering is ruimte voor veranderingen in de theorie, als
die nodig zijn om gedragsverschillen tussen mannen en vrouwen te kunnen verklaren.
De Amerikaanse feministische econome Julie Nelson levert een bijdrage aan het boek als referent van verschillende papers waarin
gewerkt wordt met bestaande economische theorieen en technieken. Zij doet dit onderzoek af als “vooral politiek en strategisch
interessant om feministische perspectieven binnen de ‘echte’ economie geaccepteerd te krijgen” en “niets extra’s bijdragen aan de
analyses”. Nelsons kritiek is onbillijk. Het zijn immers kleine noodzakelijke bouwstenen om de economische theorie verder te helpen.
Nelsons opmerking dat de eisen van formele modellen beslissen over wat en hoe iets onderzocht wordt, wijst op haar beperkte inzicht in
de mogelijkheden van theorie en technieken.
Het feministisch empirisme
Ofte wel de feministische neoklassieke theorie. De grenzen tussen de eclectische benadering en het feministisch empirisme zijn diffuus.
Het neoklassieke onderzoek bevindt zich voornamelijk op het terrein van de arbeidseconomie en heeft als uitgangspunt de gangbare
positivistische en empirische opvattingen. Doel is om de voor vrouwen en mannen specifieke keuzes en restricties te onderzoeken, niet
om het gehele economische analyse-apparaat te hervormen. Voordeel is dat dit onderzoek aansluiting kan vinden bij de bestaande
economie.
Met name de artikelen van Ott en Redmount bewijzen dat zowel het onderwerp van onderzoek als de methode van onderzoek niet
formalistisch zijn opgelegd en dat er op ogenschijnlijk platgetreden paden nog ‘duizend bloemen kunnen bloeien’. Zo toont Ott met
behulp van de traditionele modellering van de arbeidsaanbodbeslissing en het krijgen van kinderen en een meer geavanceerde
speltheoretische benadering aan, dat de traditionele economische benadering van arbeidsaanbod belangrijke aspecten van gedragingen
en beslissingen binnen gezinnen over het hoofd ziet. Haar poging onderhandelingsprocessen binnen het gezin te modelleren dragen
zeker bij aan een verdieping van de neoklassieke theorie.
De opdeling van feministische perpectieven op de economische theorie in een viertal ‘stromingen’ blijft een heikele bezigheid. De grenzen
tussen de stromingen zijn diffuus en worden door vele economen die (terecht) niet willen passen in één vakje, overschreden. Toch kan
zo’n indeling het inzicht in het feministische perspectief op de economie vergroten, omdat het verschillende kenmerken van onderzoek
zichtbaar maakt. Dan blijkt onder andere dat de ‘standpunt’-benadering, het postmodernisme en de eclectische benadering een sterk
wetenschapsfilosofisch karakter hebben. De neoklassieken hebben meer dan de andere benaderingen ook oog voor empirische
toepassingen. Alleen al daarom beschouw ik deze laatste benadering tot op heden als de meest vruchtbare bij het verklaren van het
economische gedrag van vrouwen en mannen.
Evaluatie
In het boek wordt geprobeerd het dualisme in de feministische economie buiten de deur te houden. Met dualisme wordt hier bedoeld het
schisma dat kan ontstaan tussen zij die een nieuw, feministisch paradigma willen ontwikkelen binnen of naast bestaande economische
theorieën (de ‘standpunt’-feministen) en zij die gangbare theorieen door (vergaande) aanpassingen willen feminiseren (de postmodernisten, eclectici en neoklassieken).
Dat is niet helemaal gelukt. Behalve het tonen van de verschillende standpunten en posities valt er in het boek geen ontwikkeling naar
een (metafysisch) feministische economische theorie te constateren of wordt een poging gedaan de verschillende visies te integreren.
Misschien is dat ook niet het doel van de conferentie, noch van het boek, noch van de feministische economie. Als het doel is het op
gang brengen van een dialoog tussen verschillende feministische perspectieven en tussen de feministische economie en de gevestigde
economie dan is dat doel geslaagd, in ieder geval op papier. In dat opzicht kunnen vaders nog veel leren van hun dochters
1 M. Ferber en J. Nelson (red.), Beyond economic man: feminist theory and economics, University of Chicago Press, Chicago, 1993.
2 E. Kuiper en J. Sap (redactie), Out of the margin, feminist perspectives on economics, Routledge, Londen, 1995
Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)