Ga direct naar de content

Een EU-symbool te veel

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 29 2002

Een eu-symbool te veel
Aute ur(s ):
Bergh, Roger, van den (auteur)
Hoogleraar Rechteconomie, Erasmus Universiteit Rotterdam
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4353, pagina 243, 29 maart 2002 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):

De invoering van de euro was van grote politieke betekenis: de gemeenschappelijke munt kan worden gezien als een symbool van de
Europese identiteit. Een aantal juristen en beleidsmakers is van mening dat er nood is aan meer symbolen. Sommigen dromen van een
Europees Burgerlijk Wetboek, dat grote onderdelen van het privaatrecht (goederenrecht, contractenrecht, aansprakelijkheidsrecht,
of zelfs familierecht) zou harmoniseren. Studenten aan juridische faculteiten in de hele EU zouden op deze wijze reeds op jonge leeftijd
de gemeenschappelijke kenmerken van de Europese rechtsstelsels ontdekken en zich optimaal voorbereiden om echte Europese
burgers te worden.
De rechtseconomische analyse maakt het mogelijk de kosten en baten van centralistische regelgeving in beeld te brengen. In de
recente Mededeling over de harmonisatie van het contractenrecht van de Europese Commissie is een economische afweging echter
ver te zoeken 1.
Uiteraard zijn er economische argumenten in het voordeel van harmonisatie van wetgeving. In de eerste plaats kan worden
beargumenteerd dat een centrale wetgever nodig is om ervoor te waken dat tussenstaatse negatieve externaliteiten worden
geïnternaliseerd. Vervolgens kunnen lidstaten in een prisoners’ dilemma gevangen zitten, waardoor concurrentie tussen regelgevers zal
leiden tot een algemene verlaging van de wetgevingskwaliteit (‘race to the bottom’). In de derde plaats kunnen er ook op de markt voor
wetgeving belangrijke schaalvoordelen verwezenlijkt worden, zodat het efficiënt is het aantal wetgevers te beperken. Deze argumenten
kunnen een beperkte ingreep vanwege de Europese wetgever rechtvaardigen, maar nooit een verreikende ingreep zoals een Europees
Burgerlijk Wetboek.
Het schoolvoorbeeld van negatieve externaliteiten is milieuvervuiling. In beginsel kan het aan elke lidstaat worden overgelaten om te
bepalen hoeveel in milieukwaliteit wordt geïnvesteerd. Vereist is echter wel dat de kosten van de vervuiling ook worden gedragen in de
lidstaat die een laks milieubeleid verkiest. Dat is niet zonder meer gegarandeerd, want andere staten hebben geen vetorecht wanneer de
wind alle vervuiling in hun richting blaast. Europese richtlijnen inzake luchtvervuiling kunnen dus ook economisch worden verantwoord.
Buiten het domein van het milieurecht is het externaliteitenargument echter weinig overtuigend. Het contractenrecht regelt enkel de
rechten en plichten van partijen en heeft geen effecten ten aanzien van derden. Aansprakelijkheidscases hebben slechts in beperkte mate
grensoverschrijdende effecten, die niet door het recht van de lidstaten kunnen worden geïnternaliseerd. Een Europees Burgerlijk
Wetboek kan dus niet op grond van het externaliteitenargument worden gerechtvaardigd.
Het gevaar van een ‘race to the bottom’ wordt in de huidige discussies onder juristen en beleidsmakers niet zuiver geschetst. Het
populaire argument in Brussel is dat verschillen in wetgeving tussen lidstaten leiden tot concurrentieverstoringen, die moeten worden
opgeheven om aan het bedrijfsleven een gelijk speelveld te garanderen. Het argument dat concurrentievoorwaarden door uiteenlopende
wetgeving worden verstoord nodigt uit tot verregaande harmonisatie, die niet in overeenstemming is met het subsidiariteitsbeginsel.
Slechts waar concurrentie tussen wetgevers leidt tot een algemene verlaging van de wetgevingskwalitet (bijvoorbeeld een
vennootschapsrecht dat enkel in het belang is van bestuurders en de belangen van aandeelhouders verwaarloost) kan een tussenkomst
van de centrale regelgever economisch gerechtvaardigd worden. Er is echter geen overtuigend empirisch bewijs voor de stelling dat
concurrentie tussen regelgevers tot een ‘race to the bottom’ leidt. Ook dit tweede argument kan dus geen Europees Burgerlijk Wetboek
rechtvaardigen.
Schaalvoordelen zijn een goede economische reden om het aantal aanbieders te beperken. Dit argument geldt ook op de markt voor
wetgeving. Schaalvoordelen zijn denkbaar wanneer algemeen relevante informatie wordt verzameld, zodat centralisatie kosten van
duplicatie vermijdt. Dergelijke voordelen kunnen van belang zijn in het domein van het publiek recht (bijvoorbeeld veiligheidsregulering)
maar lijken in het privaatrecht, dat private afspraken faciliteert, onbeduidend.
Een rechtseconomische analyse wijst ook op de nadelen van harmonisatie. Uiteenlopende preferenties kunnen niet langer worden
bevredigd wanneer rechtsregels uniform zijn. Zeker wanneer verschillen in wetgeving ook een culturele inbedding hebben (zoals op het
domein van het privaatrecht), is dit een belangrijk nadeel. Harmonisatie verhindert leerprocessen: door een vergelijking van verschillende
regels (‘trial and error’) kan de wetgevingskwaliteit worden verbeterd.
De kracht van Europa is zijn diversiteit, niet de uniformiteit. Slechts in een beperkt aantal gevallen kunnen economische argumenten
harmonisatie van wetgeving rechtvaardigen en zullen de kosten van Europese regelgeving (verlies van diversiteit en leerprocessen) niet
boven de baten van de harmonisatie uitstijgen. Een Europees Burgerlijk Wetboek is een symbool dat de Europese Unie best kan missen

1 Dit document kan worden gezien als eerste offici ële stap in de richting van een Europees BW. Zie COM 398 final, 2001.

Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur