Een beleid voor zakelijke
diensten
Het is bepaald onjuist om bij de dienstensector alleen maar aan kappers of bakkers te
denken. Een belangrijk deel van de bedrijvigheid in deze sector richt zich namelijk op de
dienstverlening aan andere bedrijven. Dank zij deze zakelijke dienstverlening zijn de
afnemers in staat hun produktiviteit op een hoger niveau te brengen. In dit artikel wordt
de stimulerende werking van de zakelijke dienstverlening in regionaal perspectief
bezien. De auteurs bespreken hoe het overheidsbeleid deze functie van de dienstensector
kan aanwenden ten bate van de regionale ontwikkeling.
DRS. J.H. J. VAN DINTEREN – IR. H. J. VAN STAVEREN*
Inleiding
De huidige economie wordt gekenmerkt door een toenemende complexiteit als gevolg van onder andere schaalvergrotings- en internationaliseringsprocessen. Kennisintensieve, zakelijke dienstverlenende bedrijven zijn voor andere bedrijven van belang bij het wegnemen van de uit die
complexiteit voortvloeiende onzekerheid. In een eerder artikel in ESB is ingegaan op de betekenis van de zakelijke
dienstverleningssector voordergelijke ontwikkelingen1. Als
vervolg daarop wordt in deze bijdrage stilgestaan bij de
vraag welk beleid van met name overheidswege nodig is
om de voornoemde potentie van de zakelijke dienstverleningssector beter te kunnen benutten2.
Deze vraag is ook gesteld door het bestuur van de provincie Noord-Brabant. Een in 1987 ingestelde externe commissie onder voorzitterschap van prof. dr. S.E. de Jong
heeft zich hierover gebogen en in december 1988 over de
bevindingen gerapporteerd3. Deze rapportage wordt hier
als uitgangspunt genomen. Daarnaast maken we gebruik
van de uitkomsten van een onderzoek onder zakelijke
dienstverleningsbedrijven in dertien middelgrote steden4.
Misverstanden
Ondanks het feit dat in stedelijk-industriele landen ongeveer tweederde van de werkgelegenheid gevonden wordt
in de dienstensector, wordt de economische betekenis van
deze zeer heterogene sector vaak onderschat. Er doen
soms generalisaties over dienstverlenende bedrijven de
ronde die voor delen van de dienstensector onjuist zijn en
het belang van deze sector voor regionaal-economische
ontwikkelingen versluieren. De volgende misverstanden
over het functioneren van dienstverlenende bedrijven zijn
te noemen:
256
– diensten beperken zich tot finale, consumentgerichte leveranties;
– voor zover de dienstensector aan andere bedrijven levert is er sprake van afhankelijkheid van de industrie;
– de dienstensector biedt weinig houvast voor een verklaring van de economische groei vanwege de geringe arbeidsproduktiviteit in die sector (dit houdt verband met
de onderschatting van de intermediaire functie, zie het
eerste punt);
– dienstverlenende bedrijven hebben een regionaal verzorgende functie.
Juist voor de categorie zakelijke diensten zijn deze generalisaties aantoonbaar fout. Wat betreft het misverstand
over de consumentgerichtheid is uit onderzoek gebleken
dat zakelijke diensten het merendeel van de omzet verkrijgen uit intermediaire leveranties, dat wil zeggen dienstverlening aan andere bedrijven5. Deze intermediaire functie
van de zakelijke diensten beperkt zich zeker niet tot de industrie. Zakelijke diensten richten hun activiteiten op tal
van bedrijfstakken, zowel industriele als dienstverlenende.
Daarbij vallen zeer uiteenlopende accenten te onderkennen. Zo vormen bij voorbeeld de werkzaamheden voor de
* De auteurs zijn werkzaam bij respectievelijk Bureau Goudappel
Coffeng BV te Deventer en de afdeling Economische Zaken van
de Provincie Noord-Brabant.
1. J.H.J. van Dinteren en E.C.J. Kraan, De betekenis van zakelijke diensten, ESB, 4 mei, 1988, biz. 431-435.
2. De zakelijke dienstverleningssector wordt in de Standaard Bedrijfsindeling van het CBS aangeduid als bedrijfsklasse 84. Tot
deze klasse behoren de bedrijfsgroepen juridische diensten, accountantskantoren, computerdiensten, ingenieursbureaus, reclamebureaus, economische adviesbureaus en uitzendbureaus.
3. Eindrapport van de Adviescommissie Diensten, Kansen voor
professionals diensten in Noord-Brabant, provincie Noord-Brabant, ‘s-Hertogenbosch, 1988.
4. J.H.J. van Dinteren, Zakelijke diensten en middelgrote steden,
te verschijnen, 1989.
5. J.H.J. van Dinteren en E.C.J. Kraan, op.cit., 1988.
overheid meer dan eenderde van de omzet van de ingenieursbureaus. Van de omzet in de reclamesector is bijna
eenderde afkomstig uit de industrie. En in de computerdienstverlening bij voorbeeld, wordt bijna de helft van de
omzet verkregen uit leveranties aan andere zakelijke
dienstverleners6.
De sterke verwevenheid van zakelijke diensten met andere bedrijven leidt tot het plaatsen van een kanttekening
bij de stelling dat de dienstensector wordt gekenmerkt door
een lage arbeidsproduktiviteit. Door hun intermediaire leveranties en door hun kennisniveau brengen zakelijke
diensten een belangrijke produktiviteitsverhoging bij de afnemende bedrijven tot stand7, die doorgaans echter moeilijk meetbaar is. Wood stelt daarom dat de produktiviteit
een weinig bevredigende maatstaf is voor een ge’isoleerd
beschouwde sector .
Lange tijd heeft het misverstand bestaan dat de dienstensector slechts een regionaal-verzorgende functie
heeft. Uit onderzoek is echter naar voren gekomen dat 43%
van de omzet in de zakelijke dienstverleningssector tot
stand komt door dienstenleveranties aan buiten de eigen
regio gevestigde afnemers. Er is dan sprake van een stuwende functie. Voor een gemiddeld zakelijk dienstverleningsbedrijf is het regionale exportpercentage 34%9. Voor
de regionale economie zijn de regio-overschrijdende afzetrelaties belangrijk omdat deze een inkomende geldstroom
opleveren. Het zou echter onjuist zijn om vervolgens te
concluderen dat zakelijke diensten die slechts op regionaal
niveau werkzaam zijn – en als ‘verzorgend’ worden aangeduid – geen bijdrage leveren in de regionale economie. De
rol van deze zakelijke diensten moet niet worden onderschat. Ze kunnen immers van groot belang zijn bij de overdracht van kennis en informatie en aldus een bijdrage leveren aan het aanpassingsvermogen van het regionale bedrijfsleven en de totstandkoming van innovaties. Hoewel
deze hypothese door verscheidene onderzoekers naar voren is gebracht10, heeft gericht onderzoek naar deze functie van de zakelijke dienstverleners nog niet plaatsgevonden.
Beleid________________________
Een voorwaardenscheppend, gedifferentieerd beleid
Gelet op de groei die de zakelijke dienstverleningssector de laatste vijftien jaar kenmerkt en de gunstige fiscale
resultaten van deze bedrijven11 kan moeilijk van een problematische bedrijfsgroep worden gesproken. Toch zijn
hierboven redenen aangevoerd waarom er van overheidswege belangstelling zou moeten (blijven) bestaan voor dit
deel van de kantorensector. Genoemd zijn de afzet over de
grenzen van de regio (wat multiplier-effecten tot gevolg
heeft) en de bijdrage in het goed functioneren van het lokale bedrijfsleven. Daarnaast kan de werkgelegenheidsgroei in doorgaans hoogwaardige banen genoemd worden.
Vanuit ruimtelijke-ordeningsperspectief verdienen de
zakelijke diensten aandacht omdat de snelle groei binnen
deze sector leidt tot een vraag naar voor huisvesting geschikte ruimtes op bepaalde locaties. Nu reeds kent de zakelijke dienstverlening een sterke dynamiek, die onder invloed van de huidige positieve economische ontwikkelingen alleen nog maar sterker zal worden.
Een en ander vraagt om een beleid in de voorwaardenscheppende sfeer: het creeren van een dusdanig vestigingsmilieu dat de zakelijke dienstverleningssector zich
verder goed kan ontwikkelen. Gezien de gunstige situatie
binnen de zakelijke dienstverlening is een veel actiever beleid niet nodig, hetgeen niet wil zeggen dat er geen acties
zijn te ondernemen.
ESB 15-3-1989
Schema. De intermediaire dienstensector
Bedrijfstak
SBI-code
Bedrijfsgroep
Groothandel
61,62
63,64
groothandel
tussenpersonen in de handel
Facilitaire
diensten
71-77
85
transport, opslag, communicatie
Kennisdiensten
81,82
84,97
financiele diensten
zakelijke diensten, R & D
verhuur van machines e.d.
SBI = Standaard Bedrijfslndeling (CBS)
De hiervoor genoemde misverstanden over het functioneren van (zakelijke) diensten zijn een gevolg van het feit
dat de dienstensector doorgaans als een geheel wordt opgevat. Daarmee wordt voorbijgegaan aan de diversiteit van
de sector. Voor een effectief beleid moet op zijn minst een
onderscheid worden gemaakttussen finale (consumentgerichte), intermediaire (bedrijfsgerichte) en collectieve diensten. Hierbinnen kan een verdere differentiatie worden
aangebracht op grand van de aard van de markt (commercieel, niet-commercieel) of de mate van goederenbehandeling dan wel kennisintensiteit. Voor de intermediaire
dienstensector, waartoe de zakelijke diensten behoren, is
de in bovenstaand schema gegeven indeling te hanteren
(zie schema).
Bij de uitvoering van het beleid voor de intermediaire
diensten – en dekennisintensieve, zakelijke diensten in het
bijzonder – moet men er rekening mee houden dat uitgangspunten en maatregelen die goed aansluiten op behoeften van de industrie, niet per se ook op de diensten
goed uitwerken. De intermediaire dienstensector heeft geheel andere kenmerken en stelt daardoor andere eisen aan
ondersteuning. Zakelijke diensten bij voorbeeld hebben
een lage toetredingsdrempel, zijn arbeids- en kennisintensief, hebben vaak een geringe omvang, zijn mobiel en piegen verhoudingsgewijs minder omvangrijkte investeren. In
het verlengde hiervan past ook de constatering dat in bestaande financiele regelingen voor het bedrijfsleven meestal geen rekening wordt gehouden met het geheel andere
karakter van de dienstensector en zeker van de kennisintensieve diensten. Niettemin zouden bestaande beleidsin-
6. J.H.J. van Dinteren, op.cit., 1989; J.H.J. van Dinteren en E.C.J.
Kraan, op.cit., 1988.
7. J. Johnston, The productivity of management consultants, Journal of the Royal Statistical Society, 1963, biz. 237-249; C. Free-
man, Technical innovation and British trade performance, in: F.
Blackaby (red.), De-industrialisation, Heinemann, Londen, 1979;
Postner en Wesa, aangehaald in: P. Wood, Producer services and
economic change: U.K. reflections on Canadian evidence, Paper
prepared for the third IBG/CAG symposium on industrial geography, Swansea, augustus 1985.
8. P. Wood, op.cit., 1985.
9. J.H.J. van Dinteren en E.C.J. Kraan, op.cit., 1988.
10. M. Polese, Regional demand for business services and interregional service flows in a small Canadian region, in: Papers of
the Regional Science Association, 1982, biz. 151-163; J.G. Lambooy en N. Tales, Zakelijke diensten, een complementaire sector,
ESB, 3 augustus1983, biz. 676-680; P.W. Daniels, Business service offices in provincial cities: sources of input and destinations
of output, Tijdschrift voor Economische en Socials Geografie,
1984, biz. 123-139; P.J. Damesick, Service industries, employment and regional development in Britain: a review of recent trends
and issues, in: Annals of the Institute of British Geographers, 1986;
P.A. Wood, The anatomy of job-loss and job creation: some speculations on the role of the producer service sector, Regional Studies, 1986, biz. 37-46.
11. E.C.J. Kraan, Zakelijke dienstverleners op buitenlandse markten, Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf, Zoetermeer, 1987.
257
strumenten ook moeten kunnen worden ingezet voor stimulering van bepaalde delen van de dienstensector. Dit
geldt onder meer voor de middelen voor regionaal-economische structuurversterking, startersregelingen en participates van de regionale ontwikkelingsmaatschappijen en
de regionale werkgelegenheidsinstituten. Ook starterscursussen en ondersteuning bij de opzet van ondernemingsplannen zouden meer moeten worden afgestemd op de
specifieke eisen van de dienstensector.
Met nu door het Ministerie van Economische Zaken voorgestane regionale beleid, zoals verwoord in de in december 1987 gepresenteerde Herijkingsnota, bevat concrete
aanknopingspunten. Het regionale beleid zal zich in sterke
mate gaan concentreren op technologie, moderne communicatie en toeleveringsrelaties. Wat de eerste twee punten
betreft zal het duidelijk zijn dat deze voor de zakelijke
dienstverlening van groot belang zijn, juist omdat die twee
zaken zo nauw verbonden zijn met informatie, het produkt
van de zakelijke diensten. Het punt van de toeleveringsrelaties behoeft nauwelijks nog toelichting. De zakelijke
dienstverlening zal in de toekomst alleen maar in betekenis toenemen, dank zij de verdere externalisering van diensten in het bedrijfsleven en de toenemende behoefte aan
gespecialiseerde adviseurs.
Plaatselijke ontwikkelingen
Uit onderzoek is gebleken dat dienstverlenende bedrijven een sterke lokale dan wel regionale binding hebben.
Als dit type bedrijven wordt verplaatst, wordt zelden de
grens van 40 kilometer overschreden. Verplaatsingen beperken zich meestal tot een straal van zo’n 15 kilometer,
gemeten vanaf de oorspronkelijke lokatie12. Daarom moet
beleid dat op de zakelijke diensten gericht is, zich concentreren op de plaatselijke ontwikkelingen (groei van bestaande bedrijven, starters, verzelfstandigingen, oprichting
van nevenvestigingen). De aandacht moet in overwegende mate uitgaan naar de diensten die reeds in een stad
aanwezig zijn, en naar het creeren van voorwaarden die
nieuwe ontwikkelingen tot stand brengen. Hoewel dit impliceert dat een specifiek op de zakelijke dienstverlening gerichte acquisitie weinig zinvol is, sluit dit niet uit dat in algemene zin moet worden gewerkt aan het imago van een
stad. Want verplaatsingen mogen dan niet van belang zijn,
er zijn toch ook ondernemingen die een netwerk van nevenvestigingen opzetten.
Onderwijs- en kennisinfrastructuur
In de voorwaardenscheppende sfeer moet aan de infrastructuur van onderwijs en kennis een belangrijke rol worden toegekend. Dit hangt samen met het hoge opleidingsniveau van de startende ondernemer in de zakelijke dienstverlening13, de behoefte aan goed opgeleid personeel als
het bedrijf eenmaal tot ontwikkeling komt en de betekenis
van informatie in de startfase en later in het proces van bedrijfsvoering.
Indien in stad of regio de juiste, op de behoeften van de
zakelijke dienstverlening toegesneden onderwijsinfrastructuur aanwezig is, kan op die manier worden voldaan
aan de vraag van het bedrijfsleven naar gespecialiseerde
krachten. Het is gewenst dat er overleg tussen vertegenwoordigers uit de zakelijke dienstverlening en onderwijsinstellingen plaatsvindt. Daarbij moet niet alleen worden gedacht aan de reguliere opleidingen. In een dynamische bedrijfstak zoals de zakelijke dienstverlening, waar de informatie- en kenniscomponent een grote rol speelt, moet ook
worden gezorgd voor een continue bij- en herscholing van
het in die bedrijven reeds aanwezige personeel. Hierbij kan
gedacht worden aan informatietechnologie, maar ook aan
marketing en kwaliteitszorg. Juist door de kwaliteitsverhoging die langs deze weg wordt bereikt, kunnen zakelijke
dienstverleners in een bepaalde stad of regio zich in posi258
tieve zin onderscheiden van in andere steden en regie’s
gevestigde bedrijven. Dat zou bij voorbeeld kunnen gebeuren door een kwaliteitsverhogend programma dat gericht
is op het aanbrengen en verbeteren van commerciele en
sociale adviseursvaardigheden.
Of en in hoeverre de reguliere onderwijsinstellingen een
rol kunnen spelen in de bij- en nascholing zal afhankelijk
zijn van de aard van de opleidingen. Zo zullen management- en vaktechnische opleidingen vaak binnen het bedrijf plaatsvinden omdat bedrijf si nterne gegevens en processen aan de orde worden gesteld. Dat betekent dat er
een zekere mate van vertrouwelijkheid gewenst is. Onderwijsinstituten kunnen hierop inspelen door bedrijfsgerichte
cursussen op te zetten die in het bedrijf zelf worden gegeven.
Het is voor zakelijke dienstverleners van belang dat het
kennispeil in het bedrijf hoog blijft. Bij- en nascholing kunnen daarbij van nut zijn. Bovendien kan men gebruik maken van kenniscentra als bij voorbeeld de transferpunten
van wetenschappelijke instellingen. Om kennisuitwisseling
tot stand te brengen tussen bedrijfsleven en onderwijsinstellingen, in de vorm van tweerichtingsverkeer, zijn mogelijkheden gelegen in de uitwisseling van personeel tussen
universiteiten en hogescholen enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds. Het is van belang de mobiliteit te bevorderen en aan te moedigen tot contract-activiteiten, adviseurschappen en dergelijke. Hieruit kunnen tevens blijvende
banden met de wetenschappelijke kenniscentra voortkomen. Voorts moet het gestimuleerd worden dat de studenten van universiteiten en hogere beroepsopleidingen hun
stages bij bedrijven in de zakelijke dienstverlening vervullen.
Overdracht van kennis vindt niet alleen plaats vanuit het
onderwijs, maar ook vanuit andere instellingen. Vooralsnog
is hier een belangrijke rol weggelegd voor de innovatiecentra. Het gevaar bestaat dat de aandacht daarbij te veel op
de nijverheid gericht wordt. Innovaties in de dienstensector zijn echter evenzeer een noodzaak, vooral binnen de
zakelijke dienstensector, omdat kennis zo langs indirecte
weg kan worden overgedragen op andere in de regio gevestigde bedrijven.
Gewenste stedelijke locaties
De sterke werkgelegenheidsontwikkeling bij zakelijke
diensten14 leidt bij deze bedrijven tot een grote neiging te
verhuizen en dus tot een toenemende vraag naar specifieke kantoorgebouwen en -terreinen. Bij het bestemmen van
gebieden tot kantoorlocatie moet worden aangesloten bij
de bestaande stedelijke structuren. Voorwaarden voor de
creatie van geschikte kantoorlocaties zijn een goede bereikbaarheid, representatieve accommodaties en een dito
omgeving. Twee hoofdtypen van kantoorlocaties zijn te onderscheiden:
– centraal stedelijke locaties: binnenstad en aangrenzende wijken, met nadruk op stationslocaties en hoofdwegen. In eerste instantie gaat het hier om relatief kleinschalige ontwikkelingen;
12. A.L.M. Potters, Dienstverlening in beweging, Stedebouw en
Volkshuisvesting, 1983, biz. 169-176; P.W. Daniels, Service industries, Methuen, Londen, 1985; E. Lensink, Nieuwe ondernemingen in de intermediaire dienstensector in landelijke gebieden,
Geografisch Instituut, Katholieke Universiteit Nijmegen, 1986;
J.H.J. van Dinteren, op.cit., 1989.
13. P.H.M. Bleumink, G.B. de Groot, J. Bilderbeek en E. Wever,
Nieuwe ondernemingen en regio, Geografisch Instituut, Katholieke Universiteit, Nijmegen, 1985; W.B. Beyers, J.M. Tofflemire, H.A.
Stranahan, E.G. Johnsen, The service economy, understanding
producer services in the Central Puget Sound Region,
g rowth ofPuget Sound Economic Development District, Seattle,
entral
1986.
14. E.C.J. Kraan, op.cit., 1987; J.H.J. van Dinteren en E.C.J.
Kraan, op.cit., 1988; J.H.J. van Dinteren, op.cit., 1989.
–
minder centraal gelegen locaties op kruispunten van infrastructuur aan stadsranden (radiaalwegen, spoorwegen, nabij autowegen).
In het voorwaardenscheppende beleid moet veel aandacht uitgaan naar de bereikbaarheid van een stad of regio, gezien het belang hiervan als vestigingsplaatsfactor
voor zakelijke diensten. Voor de twee onderscheiden locatietypes krijgt dit een verschillend accent. In de centraal stedelijke locaties moet worden gezocht naar een goede oplossing voor de parkeerproblematiek (kwantitatief en kwalitatief), zeker in het licht van een nog steeds verder toenemende mobiliteit. Voor de decentrale locaties geldt dat
deze (beter) moeten zijn aangesloten op het openbaarvervoersysteem of op nieuw te ontwikkelen verkeerssystemen (zoals pendel- en sneldiensten).
Slot__________________________
De organisatie van de produktie is aan vele veranderingen onderhevig: uitbesteding, organisatorische schaalvergroting, het kennisintensiever worden van produkten en
diensten, het streven naar flexibiliteit in de produktie. Verwacht wordt dat dit zal leiden tot een verdere groei van de
zakelijke dienstverlening. Aandacht voor deze sector blijft
daarom gewenst. Het beleid zou vooral voorwaardenscheppend moeten zijn. Daarnaast kan ook de zakelijke
dienstverleningssector actie ondernemen, waarbij met
name te denken valt aan een verhoging van de kwaliteit en
een vergroting van de inzichtelijkheid. Naast her-, om- en
bijscholing, gaat het er bij kwaliteit ook om dat aan de afnemers een betere garantie wordt geboden door de invoering van kwaliteitsnormering. Bij uitvoering hiervan kan een
centrale rol worden toebedeeld aan de beroeps- en
branche-organisaties.
Ten tweede kan de concurrentiekracht van de zakelijke
dienstverlening worden vergroot door het doorzichtiger
maken van het dienstenaanbod. Dit vraagt om netwerken
tussen zakelijke dienstverleners onderling, ten einde het
aanbod te verdiepen en te verbreden, en om contacten tussen vragers en aanbieders in de vorm van contactdagen,
seminars, symposia en informatieve markten.
Wil de overheid een slagvaardig beleid kunnen voeren,
dan zal over de nodige informatie moeten kunnen worden
beschikt. Onderzoek zal zich naar onze mening vooral
moeten richten op het gebruik van zakelijke diensten door
bedrijven en – in het verlengde daarvan – het onderzoek
naar de hypothese over de innovatieve bijdrage van zakelijke dienstverleners in produktieprocessen. Erbestaateen
duidelijke lacune in het Nederlandse onderzoek naar de intermediaire dienstensector in het algemeen en de zakelijke dienstverleningssector in het bijzonder.
Over de zakelijke diensten zelf kan nog het volgende
worden opgemerkt. Het is van belang een beeld te verkrijgen van de manier waarop de zakelijke dienstverleningssector zich ontwikkelt. Daarom moet onderzoek worden
verricht naar de ontwikkeling van functionele relatiepatronen binnen de zakelijke dienstverlening in relatie tot de
schaalvergrotingsprocessen die zich voltrekken. De multinationale ondernemingen konden tot voor enige jaren nog
grotendeels gelijk worden gesteld aan industriele ondernemingen, maar ook dienstverlenende bedrijven gaan in toenemende mate internationaal opereren en treden toe tot
het rijk van de multinationale ondernemingen. De fusies in
de accountancy en de reclamewereld zijn recente, sprekende voorbeelden van deze trend. Onderzoek zou plaats
kunnen vinden naar de ruimtelijke, wereldomspannende
netwerken die daardoor ontstaan, en de effecten daarvan
op de internationale positie van steden en hun regie’s. Een
ESB 15-3-1989
en ander zal niet los zijn te zien van de ontwikkelingen in
de informatietechnologie.
Tot slot kan worden opgemerkt dat onderzoekers en beleidsmedewerkers zich, ondanks de snelle en voorspoedige groei van de dienstensector, niet ertoe moeten laten verleiden de (intermediaire) dienstensector als een zelfstandig fenomeen te beschouwen. Hoewel niet ieder dienstverlenend bedrijf aan goederenproducerende bedrijven levert,
moet men voor ogen houden dat een economie van louter
en alleen dienstverlenende bedrijven niet kan bestaan. Zakelijke diensten – en meer in het algemeen intermediaire
diensten – zijn een complementaire sector. De economie
van de stedelijk industriele landen is dan ook niet op weg
naar een post-industriele samenleving of een diensteneconomie. Volgens ons zou eerder de term netwerkeconomie
te verkiezen zijn, omdat in deze benaming de toenemende vervlechting van de bedrijven en economieen tot uitdrukking komt. Buursink15 stelt dat, welke term ook wordt
gekozen, doorgaans slechts een aspect benadrukt wordt
van de huidige samenleving, die structureel verschilt van
de industriele maatschappij. Die huidige samenleving is,
aldus Buursink, een diensteneconomie, echter niet in de
eerste plaats een consumptie-economie, maar een sterk
geevolueerde produktie-economie. Lambooy16 spreekt in
dit verband van hyper-industrialisatie. Ook hij is van mening dat de blijvende betekenis van de goederenproduktie
moet worden erkend en dat de ontwikkeling van de intermediaire diensten niet los van de rest van de economie
moet worden bestudeerd. Daarmee is echter niets ten nadele gezegd van het belang van de intermediaire diensten
en in het bijzonder de kennisintensieve zakelijke diensten
in de huidige en toekomstige maatschappij.
J.H.J. van Dinteren
H.J. van Staveren
15. J. Buursink, De dienstensector in Nederland, Van Gorcum, Assen, 1985.
16. J.G. Lambooy, Intermediaire dienstverlening en economische
complexiteit, Economisch en Sociaal Tijdschrift, 1988, biz. 617629.
259