Ga direct naar de content

Economische filosofie aan de hand van Spinoza

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 1 1992

Boeken

Economische filosofie aan de
hand van Spinoza
W.N.A. Klever, Zuivere
sis van spinozistische

economische
beginselen,

wetenschap:

De filosoof Wim Klever staat bekend
als Spinozakenner. In dit boek ontpopt hij zich als econoom. Meer nog
dan in zijn bekende Archeologie van
de economie geeft Klever hier blijk
van persoonlijke betrokkenheid.
Opnieuw doorvorst hij de identiteit
en politieke betekenis van de economische wetenschap. Nu meent hij in
Spinoza’s filosofie de ware beginselen van deze wetenschap te hebben
ontdekt.
Klevers betoog bestaat uit een kritisch en een thetisch deel. In de kritische hoofdstukken (I en VI) wordt
een diagnose gesteld van de toestand waarin de economische wetenschap verkeert en een therapie
aanbevolen. In het thetische middendeel (hfst. II tlm IV) ontwikkelt de
auteur met behulp van Spinoza’s
conceptuele architectuur een praktisch-realistische visie op de politieke economie. Zich aldus ontpoppend tot politiek econoom schroomt
hij niet om enkele radicale doelstellingen op de politieke agenda te
plaatsen; dit gebeurt in een epiloog
(hfst. VII) onder de passende titel
Mijmeringen van een gewezen filosoof.

Een veronachtzaamd denker
Spinoza wordt gepresenteerd als een
politiek econoom van groot formaat.
Dat is ook de eerste verdienste van
deze studie: de geschiedenis van het
economische denken wordt uitgebreid met een veronachtzaamd denker. Spinoza komt zelf uitvoerig aan
het woord in welgekozen, schitterend vertaalde citaten. De liefhebber
van een tekstkritische studie kan
hier zijn hart ophalen. Alleen door
gedegen bronnenonderzoek
kan de
mist optrekken waarin de authentieke aanzetten tot het economisch denken doorgaans gehuld zijn. Wel is
het dan zaak om de tekst niet te isoleren uit de historische context. Klever doet dit echter wel. Hij beoogt
niet een historische, maar een actua-

328

een ontwerp

op ba-

Boom, Meppel, 1990, 145 blz.

liserende interpretatie te geven van
Spinoza. Tal van wetenschapshistorische vragen blijven zodoende onbeantwoord.
De auteur wil het economische denken zelf vernieuwen en niet slechts
haar geschiedenis. Hij wil een zuiver
rationele economische wetenschap
ontwerpen “op basis van spinozistische beginselen”. Dat is ook de tweede verdienste van deze studie: de auteur laat het niet bij een dramatische
heropvoering van Spinoza, maar
heeft de moed om diens gedachtengang voor eigen rekening te nemen.
Klever confronteert de lezer met een
alternatieve wetenschapsconceptie
en provoceert tot een standpuntbepaling. Deze aanpak heeft het voordeel dat de relevantie van Spinoza’s
filosofie voor de hedendaagse economische politiek en wetenschap alle
nadruk krijgt. Wel loopt men dan het
risico van anachronismen en dat
wreekt zich met name in het kritische deel van deze studie.

Kritiek op gangbare economie
In het kritische deel van zijn studie
hekelt Klever de analytisch-empirische conceptie van de economische
wetenschap om haar wiskundig opgesierde formalisme en kortzichtige
empirisme. De empirische economie
beschrijft de wereld, om met Spinoza (blz. 22) te spreken, vanuit het gezichtspunt van een worm. (Zou Julien Barnes die worm in de History
ofthe world soms van Spinoza hebben?) Feller nog haalt Klever uit naar
de ‘methodologen’, die hij parasieten noemt. Zij ontregelen de economische wetenschap met nodeloze
onderscheidingen:
tussen prescripties en descripties, ontdekken en bewijzen, gedachten en dingen.
Hoe simpel is de remedie! In de filosofie van Spinoza zijn gedachten en
dingen twee kanten van dezelfde
zaak – vandaar ook de naam identiteitsfilosofie. De kwestie hoe de
gedachten in overeenstemming

gebracht kunnen worden met de dingen doet zich dus niet voor. De enige vraag is hoe wij onze gedachten
op orde kunnen brengen. Dat kan
naar wiskundig voorbeeld het beste
met de axiomatisch-deductieve
methode. Axioma’s zijn de algemene beginselen van een wetenschap. Zij
kunnen vanwege hun hoge positie
in het conceptuele netwerk niet
door de wetenschap worden bewezen en worden daarom vOQr
universele hypothesen gehouden. In
Spinoza’s ogen zijn het echter geen
universele hypothesen, maar universele waarheden met inhoudelijke betekenis; zij dienen tegelijk als bewijsgrond voor de afgeleide stellingen
en als richtingwijzers voor verder
onderzoek. Ontdekken en bewijzen
gaan dus samen. Aldus stellen de
axioma’s ons in staat om economisch gedrag begrijpelijk te maken
en te zeggen hoe men een rationele
economische orde in elkaar kan steken.
Een kleine moeilijkheid is: hoe kunnen de axioma’s worden bewezen?
Methodologen doen daar moeilijk
over, maar zien een eenvoudige oplossing over het hoofd. De algemene
beginselen van een wetenschap zijn
eigenlijk z.g. ‘notiones communes’.
Zij behoren tot de codes van ieders
brein en zijn evident voor mensen
met gezond verstand. Kortom men
heeft hier te doen met een onvervalst ‘rationalistisch apriorisme’ een term van Klant 1. De auteur
prijst deze sobere leer aan met het
devies van de Bauhaus-architect
Mies van der Rohe: “Less is more”.
Immers uit weinig beginselen kan
heel het bonte economische leven
worden begrepen en rationeel georganiseerd.
Maar is dit devies wel ad rem? Getuigt het beroep op universele waarheden, die ons denken vast en zeker
maken (blz. 31), niet van een overdosis aan rationalisme? Past dat nog in
een (post-)moderne tijd? Het modernisme heeft onder invloed van sceptische kenniskritiek de moederbinding van de wetenschappelijke
kennis met ‘zekerheid’ verbroken, al
dacht men langs hypothetisch-deductieve weg wel dichter bij de waarheid te kunnen komen. Het postmodernisme stelt bovendien de
vaderbinding van de wetenschap

1. J.J. Klant, Spelregels voor economen,
Stenfert Kroese, Leiden/Antwerpen,
1979.

met de universele waarheid ter discussie. De eliminatie van deze bindingen bevalt Klever niet. Maar lost
de terugkeer naar Spinoza iets op?
Vooronderstelt deze identiteitsfilosofie niet wat te bewijzen is? Het beroep op evidente beginselen moge
zijn tijdgenoten overtuigend hebben
toegeschenen, thans is het meer een
manier om een discussie te beëindigen, dan een methode om meningsverschillen op te lossen.

Baruch Spinoza (1632-1677)

Bouwkunst van de economie
Filosofen zijn er in soorten. Zou men
ze op een lijn zetten, dan staan aan
het ene uiterste de methodologen en
aan het andere uiterste de metafysici. De methodologen zijn wat Peter
Winch2 de ‘straatvegers’ noemt: na
het succes van de natuurwetenschappen zien zij voor filosofie nog
slechts een methodologische taak,
zoals het opruimen van de conceptuele warboel op de weg van de sociale wetenschappen.
De metafysici
zijn de ‘opperwetenschappers’
die
wetenschappelijke
theorieën ontwerpen of verwerpen louter op grond
van inzichten a priori.
Van straatvegers moet Klever, zoals
hierboven bleek, niets hebben. Hij
schaart zich met Spinoza aan de kant
van de metafysici. Daarmee komen
wij op het thetische deel van deze
studie. Dit deel bestaat uit een onderzoek naar de grondslagen van de
staathuishoudkunde
(hfst. Il en lIl)
en een gedachtenexperiment
over
de inrichting van de staatshuishouding (hfst. IV en V).
Metafysica of grondslagenonderzoek
heeft tot doel de algemene beginselen van de economie bloot te leggen. De auteur ordent dit onderzoek
als volgt. Overwegende dat de mens
een stukje natuur is, zij het een bijzonder complex stukje natuur, begint hij met de beginselen van de natuurkunde en verbijzondert hij naar
de menskunde en de staathuishoudkunde.
Allereerst wordt met het causaliteitsbeginsel van de fysica de positie van
de mens begrijpelijk gemaakt (hfst.
II). De mens is een schakel in de
kringloop van oorzakelijke gebeurtenissen en treedt naar voren als een
passief en actief organisme (ongeveer zoals in een stimulus-responsschema). Vervolgens wordt het menselijk gedrag begrijpelijk gemaakt
met behulp van het beginsel van het
streven naar zelfhandhaving (hfst.
IlO. De “antropologische dieptestructuur” die hier in het vizier komt (blz.
58) vertoont overeenkomst met een

ESB 1-4-1992

meer systeem theoretisch mensbeeld
(al verwijst de schrijver er niet naar).
Het streven naar zelfhandhaving of
een homeostatisch evenwicht blijkt
te worden bevorderd door de ontwikkeling van telkens complexere niveaus van ‘contro’. Voor de bedrijfskundig geïnteresseerde lezer valt
hier mijns inziens de nodige inspiratie op te doen.
In zijn meta-economie, als ik de laatste etappe van het grondslagenonderzoek zo mag noemen, borduurt
de auteur met een gedachtenexperiment voort op de vorming van hogere niveaus van complexiteit. De
staatshuishouding voorziet in de behoefte aan veiligheid en schept tevens de condities voor een zelfverzorgings- of markteconomie (hfst.
IlO. Ten slotte bespreekt de auteur
hoe het politiek-economische
systeem kan worden gestabiliseerd
door een stelsel van belangenkoppelingen (hfst. IV).
In het slothoofdstuk (VII) blijkt hoe
de gedachtengang als langs een Moebiusring zich voortbeweegt van de
meta-economische beginselen over
wat noodzakelijk zo is naar beleidsaanbevelingen over hoe men de samenleving rationeel kan maken.
Voor vandaag agendeert Klever de
volgende punten: schaf het leger af
en de EG, geef ambtenaren prestatieloon, stop de groei, geef de minima
meer, en maak de burger mondig.

En laat de burger op eigen kosten
zorgen voor “een modern wapen in
de kast” (blz. 139). Ja, aldus Gerard
Reve: “De kernbom dient binnen het
bereik van de beurs van de kleine
man gebracht te worden”.

Slot
Alles bij elkaar is de auteur erin geslaagd een excentrieke visie te presenteren op de economische politiek
en wetenschap. Voor het bronnenonderzoek naar de geschiedenis van
het economische denken biedt deze
perfect verzorgde studie tal van interessante aanknopingpunten.
De actualiserende Spinoza -interpretatie
biedt methodologen de kans op een
confrontatie met een levend ‘rationalistisch apriorisme’. Voor politici, politieke economen, praxeologen en
organisatie- en bestuurskundig geïnteresseerde lezers valt in dit boek de
nodige inspiratie op te doen.
G.M. Huussen
De auteur is docent wijsbegeerte van de
economische wetenschappen
aan de economische faculteit van de Vrije universiteit te Amsterdam.

2. P. Winch, The idea of a social science,
Routledge & Kegan Paul, Londen, 1971.

329

Auteur