Ga direct naar de content

Economie in vogelvlucht

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 27 2000

Economie in vogelvlucht
Aute ur(s ):
Kimman, E.J.J.M. (auteur)
De auteur is hoogleraar ethiek van economie en bedrijf aan de Universiteit Maastricht en de Vrije Universiteit Amsterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4288, pagina D28, 23 december 2000 (datum)
Rubrie k :
Dossier: Economie en ethiek
Tre fw oord(e n):
geschiedenis

Dit artikel biedt een historisch overzicht van economie en ethiek. Ethiek en economie hebben door de eeuwen heen een wisselende
verhouding met elkaar gehad. Van zeer sterk op elkaar betrokken, tot ver van elkaar verwijderd. Recent is de ethiek weer meer in
beeld bij economen, in het besef dat homo economicus nog niet echt rondloopt.
De nieuwe economie, ontstaan uit internet en e-commerce, roept uiteenlopende reacties op: niets aan de hand, revolutionair, begin van
infonomics, economie zonder overheid, moreel vacuüm. Een soortgelijk scala van reacties roept ook nog altijd het horen of lezen van de
combinatie ‘ethiek en economie’ op: uiteraard, belachelijk of hypocriet! Het was eeuwen lang gemakkelijker om alles wat met
productie en handel te maken had af te doen met een etiket als ‘moreel oninteressant’ of ‘oplichting’ dan het serieus te gaan
bestuderen. Toch heeft dat laatste de overhand gekregen en is economie uitgegroeid tot een serieus en uitgestrekt studiegebied. Maar
de geur van afkeuring is de economie nooit helemaal kwijt geraakt. In de kern heeft economie met geld en waardecreatie te maken.
Dat is in moreel perspectief niet onverdacht.
Met het begrip ‘ethiek’ geven we praktijken, gedragspatronen en structuren weer en ook de reflectie erop vanuit het perspectief van
wenselijkheid en onwenselijkheid of van goed en kwaad. Vanuit dit perspectief proberen we in vogelvlucht een beeld te geven van ethiek
en economie door de eeuwen heen.
Voorwetenschappelijke fase van de economie
Aristoteles, Augustinus en ook nog een middeleeuwer als Marsilius van Padua waren met een staatsleer niet met een
staathuishoudkunde bezig. Goed was heel lang hetgeen de gemeenschap ten goede kwam. Economische vraagstukken kregen de
aandacht van theologisch ingestelde moralisten en juristen als afgeleide problemen van de vraag naar een rechtvaardige gemeenschap.
Daarom waren er tractaten over rente, restitutie, eigendom en handel in het kader van de grote uiteenzettingen over rechtvaardigheid.
Daarnaast waren er gedragsaanwijzingen om ook op de markt deugdzaam en eerlijk te zijn. De discussie maakte de justum pretium
afhankelijk van de welwillendheid van de koopman en niet als resultaat van zoiets als een marktproces. De eerste economische
verhandelingen, nog stevig ingepakt in een scholastiek keurslijf, hebben een integraal perspectief: economie en ethiek nauw bij elkaar.
De voorwetenschappelijke economie beschrijft de wereld, zoals die er uit moet zien, totdat de economische theorie, net als de
natuurwetenschappen, een Copernicaanse wending doormaakt.
De Verlichting
Adam Smith kan gezien worden als vertegenwoordiger van de Schotse Verlichting. Smith ontwikkelde een prijstheorie op basis van
waargenomen samenhangen. Dat is niet het hele verhaal, want hij poogt ook het welvaartsprobleem in de Wealth of Nations in lijn te
brengen met zijn eerder gepubliceerde morele theorie over sympathie die een gevoelsmatige basis wilde bieden voor morele oordelen.
Sympathie is iets anders dan altruïsme, menslievendheid of welwillendheid. Sympathie is het inlevingsvermogen in de gevoelens van een
ander. Het gevoel van sympathie bewerkt dat wij gedrag, dat wij als ‘nuttig’ voor die ander beoordelen, goedkeuren en ons inziens
‘onnuttig’ gedrag afkeuren. Het sympathiebeginsel past Smith ook toe op de beoordeling van het eigen gedrag, doordat hij ons aanraadt
ten opzichte van onszelf het standpunt van een onpartijdige toeschouwer in te nemen.
In contrast met deze Schotse opvatting, waarin gevoel en rede samenwerken om tot een moreel oordeel te komen, ontwikkelde de Duitse
Verlichtingsfilosoof Immanuel Kant een ethiek op grond van een zuiver redelijk inzicht en transcendente normen. Tegenover de
specifieke en persoonlijke passies en gevoelens van Smith plaatste Kant objectieve, universeel geldige en absoluut verplichtende morele
normen. De ethische aanpak van Kant heeft op het denken over ethiek in het algemeen en ook op de continentale rechtsfilosofie grote
invloed gehad, maar de Schotse Verlichting drukt van meet af aan een stempel op het wetenschappelijke denken over economische
ordening. Niet een nieuwe inhoudelijke moraal, afgeleid van een redelijke en universele zedenleer, maar een reeks liberale aanbevelingen
zoals bij Smith en de klassieke economen krijgen de overhand in de economie; zoals bijvoorbeeld de idee dat ieder vrij moest worden om
zijn eigen belang te behartigen, zonder dat een ander er hinder van ondervond, en dat er een democratische procedure moest zijn om het
algemene belang te bepalen.
Als Adam Smith en andere denkers uit die tijd stellen dat het individu gerechtigd was het eigen belang voorop te stellen, dan doet zij dat
in het besef dat dit zou voeren tot vooruitgang en menselijk geluk. De Verlichting, in de tweede helft van de achttiende eeuw, heeft mijns

inziens veel meer de verbeelding aan de macht gebracht dan andere revolutionaire bewegingen. Het is wellicht de enige keer geweest dat
de Europese geschiedenis beslissend beïnvloed werd door ideeën, die vooraf in een zeldzaam discours van Schotse, Franse en Duitse
denkers ontwikkeld waren. In dat debat ging het onder meer om filosofisch en economisch individualisme. Dat laatste bestond
bijvoorbeeld uit privaat eigendom, vrije keuze van arbeid, beloning van ambities en sociale stijging op grond van prestaties. Elementen
die in die tijd als ordeverstorend, ontregelend en evolutionair werden gezien. Deze en andere ideeën werden omgezet in beginselen voor
een nieuwe staatsordening en vonden zo hun weg naar bijvoorbeeld de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring, de grondwetten van
de VS en andere landen, de Verklaringen van de Franse Revolutie en andere teksten, die de grondslag voor het vastberaden verlangen
naar maatschappelijke vooruitgang symboliseerden.
Sinds de Verlichting wordt het individu met zijn verlangens, ja met zijn begeerten, als bron van welvaart gezien en datzelfde individu,
erkend als burger, als focus van staatsordening genomen. Daarmee werd de beschouwingswijze dat soevereiniteit in de handen is van
hoogmogendheden en majesteiten, wier paleizen de rijkdom van de staat uitstraalden, ingeruild voor een sober raamwerk van burgerlijke
rechten en plichten. Ooit was de rijkdom van de vorst het symbool voor de rijkdom van het land, maar in de negentiende eeuw maken de
burgers hun huizen en bezittingen tot graadmeter voor de nationale welvaart. Het burgerdom is tot ver in de twintigste eeuw de
kweekplaats voor ondernemers en politici. Burgerlijke normen en waarden zetten de toon. Terugkijkend naar de twee eeuwen die volgden
op de Verlichting kunnen we deze maatschappelijke experimenten van vernieuwing, maakbaarheid en vooruitgang ook typeren als
moderniteit, terwijl we nog niet zo lang geleden onze huidige, ideeënarme en gefragmentariseerde cultuur als postmodern zijn gaan
benoemen.
Het utilisme
Terwijl Smith nog een waardeleer aanhing, die naar een intrinsieke oorzaak zocht voor de ruilwaarde, stelt Ricardo dat juist een extern nut
die ruilwaarde bestemt. Geen productie van goederen, die niet nuttig zijn en die derhalve niet gevraagd worden. Met uitzondering van de
prijsbepaling voor zeldzame goederen en monopoliegoederen onderzoekt Ricardo de mogelijkheden van een arbeidswaardeleer bij het
bepalen van de kostprijs. De morele stellingnamen van Ricardo volgen op zijn theoretische inzichten. Zo was Ricardo, net als veel andere
klassieke economisten, een tegenstander van armenwetten. Ondersteuning kon de situatie van de armen niet verbeteren en zou de
algehele welstand doen verminderen.
De economische wetenschap in de negentiende eeuw borduurt voort op het Schotse individualisme en versmalt in het kielzog van
Bentham. Jeremy Bentham maakte het nut tot het enige criterium voor moreel menselijk handelen. Lag bij Smith, zoals bij de
middeleeuwse koopman, de rechtvaardigheid van een transactie nog in diens eigen overwegingen, nu verschuift de rechtvaardiging naar
het te verwachten effect. Dit utilisme heeft niet alleen de economische analyses vorm gegeven, maar ook in de geschiedenis van de
moraalfilosofie school gemaakt, zodat morele beoordelingen aan de hand van de gevolgen van het menselijk handelen ook aanvaardbaar
zijn. En ook al ontwikkelden op het vasteland economische inzichten zich langs nationale lijnen, met als voorbeeld scholen in Duitsland,
Oostenrijk, Frankrijk en elders, moeten we toch constateren dat de invloed van het Britse utilisme op den duur de overhand krijgt. De
invloed van Bentham is overweldigend in bepaalde analyses van de micro-economie en de bedrijfseconomie.
Door de concentratie op nut en nuttigheid wordt de stijl van de economische analyses formeler en exacter en wordt de toepassing van de
preciese, eenduidige en abstracte wiskunde mogelijk gemaakt. Wat ‘nut’ nu eigenlijk is en of alle ‘nut’ ook sociaal nuttig is, zijn vragen die
naar de achtergrond verdwijnen. Er is weinig plaats voor de vragen van de moraalfilosofie. Expliciete vermelding van morele
veronderstellingen verdwijnt. Ook al meenden Edgeworth of A. Marshall, in een kort artikel of in een toespraak, nog wel dat er bij
economische transacties morele motieven konden meespelen, in hun hoofdwerken zijn deze gedachten nagenoeg verdwenen. Op het
einde van de negentiende eeuw is het utilisme doorgedrongen als een manier van denken in alle poriën van de economische
wetenschapsbeoefening: als methode en als rechtvaardiging.
De morele ervaring
Ethiek en economie zijn los van elkaar gekomen. Lionel Robbins, met zijn elegante Essay on the Nature and Significance of Economic
Science en Amartya Sen, met zijn nog voortdurende stroom van heldere publicaties, hebben op uiteenlopende het utilistische karakter
van de economische wetenschap besproken. Is normativiteit iets dat er ‘in’ moet of is het iets dat er ‘buiten’ staat? Dit debat werd aan het
begin van de twintigste eeuw al gevoerd in Duitsland, waar Max Weber veel heeft geschreven over de mogelijkheden en beperkingen
van een waardevrije wetenschapbeoefening. Hij wees erop dat je van een empirische wetenschap niet te weten komt wat je moet doen,
hoogstens wat je kunt doen en wat je van bepaalde acties, onder bepaalde omstandigheden, mag verwachten. Is die laatste gedachte niet
ook terug te vinden bij Lionel Robbins, in zijn Essay uit 1932? Het concept homo economicus is niet een bewering over wat mensen bezig
houdt maar een bescheiden afbakening om aan te geven waar de empirisch ingestelde economische wetenschap zich wel en niet mee
bezig houdt. Het boek verscheen overigens op een ongelukkig tijdstip, want de crisis van 1929 stelde economen voor een uitdaging. Er
moest wat gedaan worden. Dat heeft Keynes goed aangevoeld, met een moreel gedreven grand theory die empirisch wel wat te wensen
overliet. Anders gezegd, Robbins beweerde dat een goede hulp die de economie te bieden heeft, een koele analyse is van de keuzen en
van de mogelijke gevolgen ervan, maar die analyse zegt nog weinig tot niets over de waarden en waardeoordelen die in keuzeprocessen
besloten liggen.
Recente pogingen
Onvrede met de stand van zaken in de economische wetenschap is altijd een mooi uitgangspunt. Dat wist Karl Marx al, die jaren bezig is
geweest de klassieke economen – hij was het die ze zo noemde! – nauwkeurig en kritisch te bestuderen. In de jaren zestig en zeventig van
de vorige eeuw zijn er vrij veel marxistisch geïnspireerde economen bezig geweest met fundamentele verbouwingsplannen voor de
economie. Ze hebben weinig effect gesorteerd. Ze zijn zelf waarschijnlijk zich te weinig bewust geweest hoe zeer ze met hun
fundamentalisme de intellectuele gevangenen zijn gebleven van de moderniteit.
Vruchtbaar zijn ook vooral de moreel geïnspireerde keuzen voor onderzoeksontwerpen: milieuproblemen, armoedeproblemen,
werkloosheid en inactiviteit. Economisten hebben de laatste tijd op deze terreinen belangrijke bijdragen geleverd. Hier schuilt de ethiek in
de keuze voor de opvatting van de economie als een dienende wetenschap. Deze situering van de economie is gegroeid uit de
adviserende rol die economisten lang speelden in de Nederlandse samenleving. De staat, de staatsinstellingen en de staatsbedrijven
werden voor een lange tijd bestuurd door juristen en ingenieurs. Economen en statistici adviseerden met behulp van toepassing van

allerlei wetenschappelijk verkregen inzichten. Welvaart en bestaanszekerheid werden langs politieke weg tot stand gebracht. Ook J.M.
Keynes en andere macro-economen zullen dat gedacht hebben.
De debatten over specifieke problemen van economisch-ethische aard, zoals handel met voorkennis, witwaspraktijken, belastingheffing
op grijs inkomen of illegaal verkregen winsten, corruptiebestrijding of arbeid door scholieren behoeven een empirische onderbouwing.
Economisch onderzoek levert dat. Het beschrijft impliciet iets waarover morele vragen bestaan. Een door de morele ervaring
gemotiveerde keuze kan zo indirect bijdragen aan meer gerechtigheid in onze samenleving.
Of de economische analyse intrinsiek zou kunnen bijdragen aan gerechtigheid, door de utilistische structuur te vervangen door een
andere moraalfilosofische aanpak, is een vraag die door bepaalde Duitse filosofen-economen, zoals P. Koslowski, en door bepaalde
theologisch of fundamenteel denkende sociaal-ethici opgepakt is. Hun antwoord zou moeten leiden tot een ethische economische
wetenschap. Die nuchtere stijl van analyseren wordt echter niet gemakkelijk meer prijsgegeven. De empirische wending van de
wetenschappen is, denk ik, onomkeerbaar.
In de empirische wetenschappen ontbreken de normen en de idealen. Ze geven ons wel informatie, samenhangen en verklaringen voor
veel economische verschijnselen. Ze vertellen ons niet of de aanwending van bepaalde instrumenten rechtvaardig, goed of juist is. Het
praktische karakter van de wetenschap is beperkt. Maar de oplossing voor dit probleem ligt niet in het veranderen van de
interpretatieschema’s, maar bij de practicus. Zoals de politicoloog zich onderscheidt van de politicus en de economist van de
praktiserende econoom, zo onderscheidt zich de economische wetenschap van de economische praktijk. Daarmee geef ik aan dat niet alle
wetenschap ook maatschappelijk relevant of zo maar toepasbaar is. Niet iedere uitvinding of ieder inzicht is normatief wenselijk. Maar
normativiteit is een publieke zaak. De overheid, als wetgever en normsteller, is daarbij essentieel. Ook bij een zogenaamd terugtredende
overheid blijft dat overeind. Een van de grootste manco’s van de economische wetenschap is dat de staat, als zodanig, niet inhoudelijk
benaderd wordt. In de lijn van de Schotse individualisten en ook economen op het vasteland zoals, een eeuw later, Pareto wordt er
pragmatisch gekeken naar de overheid, bijna als een vraagstuk van efficiency. Ook bij A.K. Sen vinden we die benadering nog bij de
vaststelling van een maximum belasting. De staat moet interveniëren bij een mogelijkheid ‘social loss in pursuit of quick private gains’.
Ook Sen heeft een focus op ‘productive finds of society’.
Het debat over ethiek is een publiek debat, dat soms uitmondt in nieuw beleid, soms in een nieuwe consensus, soms in meer individuele
keuzevrijheid. Economen dienen, om hun eigen wetenschap te kunnen situeren, niet alleen wetenschapsfilosofie maar ook ethiek een
plaats geven. Zoals politicologen een veelheid aan interpretaties bieden en niet pretenderen de enige politieke oplossing te hebben, zo
zouden ook economen wat speelser en relativerender mogen zijn. Economie, die zichzelf verabsoluteert tot slechts een soort analyse, een
soort oplossing en een soort benadering, dogmatiseert zichzelf.
De vraag naar samenhang tussen ethiek en economie wordt door de doorsnee werknemer, consument of manager veel speelser opgelost
dan door de academicus. De homo economicus loopt ook niet echt rond. Het is een knappe abstrahering die het economisch onderzoek
een grote dienst bewijst. In de overdracht dient er wel bij verteld worden dat die abstrahering een instrument is. Een goed en nuttig
instrument. Maar voor de praktijk is meer nodig. Het is ethiek en economie: twee instrumenten dus.

Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur