Ga direct naar de content

Echtparen met dubbele inkomens

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 5 1981

Echtparen met dubbele inkomens
DRS. J. G. ODINK* — DRS. H. A. POTT-BUTER*

Vanuit het gezichtspunt dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen, zijn er
stemmen opgegaan om huishoudens met meer dan een inkomen relatief meer te
laten matigen. In dit artikel wordt ingegaan op het effect van deze z.g. dubbele inkomens op de
inkomensverdeling. De auteurs concluderen dat de inkomensongelijkheid door de
participate van de gehuwde vrouw in het arbeidsbestel afneemt. Dit geldt niet alleen voor
de groep echtparen met dubbele inkomens, maar ook voor alle echtparen gezamenlijk.

Inleiding
Het verschijnsel van de zogenaamde dubbele inkomens
staat de laatste tijd in het middelpunt van de belangstelling.
Als gevolg van de economische teruggang en de inkomensmatiging die daarmee gepaard gaat, zullen de verschillende
inkomenstrekkers ongelijk worden getroffen. Vanuit het
gezichtspunt dat de sterkste schouders de zwaarste lasten
moeten dragen, vindt men dat hoge individuele inkomens
relatief meer moeten matigen; dat zou ook moeten gelden
voor huishoudens met meer dan een inkomen, met name
gezinnen waarvan beide partners werken.
Aan de toenemende financie’le verzelfstandiging van individuen (in het bijzonder van gehuwde vrouwen) in de belastingen in de sociale-verzekeringssfeer is met de afwijzing van de
nota Nooteboom een halt toegeroepen 1). Bij voorstellen tot
bezuiniging op het gebied van de sociale verzekeringen, wordt
bij voorbeeld gedacht aan beperking van de uitkeringen bij
dubbele inkomens 2). In dat geval zou zelfs sprake zijn van het
terugdraaien van de individualisering.
In dit artikel komt het verschijnsel van de dubbele inkomens aan de orde. Eerst wordt ingegaan op de vraag hoeveel
dubbele inkomens er ongeveer zijn en wat hun relatieve
betekenis is. Vervolgens wordt de invloed van de inkomens
van werkende gehuwde vrouwen 3) op de inkomensverdeling
van gehuwden geanalyseerd.
Dubbele inkomens in 1975
De analyse van de dubbele inkomens wordt sterk bemoeilijkt doordat verdelingen van gezinsinkomens slechts incidenteel ter beschikking komen (de laatste volledige gegevens
dateren van 1962). Enige voorlopige cijfers over 1979 zijn
onlangs verschenen. De berekeningen in dit artikel zijn gebaseerd op de CBS-inkomensstatistieken over 1975, die
eind 1980 en begin 1981 gepubliceerd zijn 4).
Aangezien deze gegevens niet door het CBS zelf worden
verzameld maar door de belastingdienst, voldoet het materiaal niet in alle opzichten aan de eisen die men daaraan zou
willen stellen voor de analyse van de inkomensverschillen.
Een groot nadeel is dat de gegevens betrekking hebben op
belastingplichtigen. De gegevens vallen daardoor niet samen
met individuen, maar ook niet met huishoudens of gezinnen.
774

Dit komt doordat het inkomen van de gehuwde vrouw bij dat
van haar echtgenoot opgeteld wordt zodat een echtpaar als
een inkomenstrekker in de inkomensverdeling wordt opgenomen. Het CBS voegt deze inkomens nog steeds samen om de
vergelijkbaarheid in de tijd niet al te zeer te bemoeilijken. Dit
gebeurt ondanks het feit dat de gehuwde vrouw met ingang
van 1973 voor haar eigen arbeidsinkomen zelfstandig wordt
belast 5).
Een groep inkomenstrekkers die in 1975 niet door de
belastingdienst is geregistreerd omdat zij niet wordt belast,
betreft personen die alleen een AOW-uitkering genieten.
Deze groep is door het CBS in 1975 aan de inkomensverdeling
toegevoegd. Een andere grote groep, bestaande uit vakantiewerkers, deeltijdwerkers, wezen e.d., wordt uit standaardinkomensverdelingen weggelaten. Ten slotte worden de zogenaamde onvolledige jaarinkomens — inkomens van schoolverlaters enz. — herleid tot volledige jaarinkomens.
In totaal blijven er na al deze bewerkingen in 1975 van de in
totaal 7.564.000 inkomens, 5.680.000 volledige jaarinkomens

*De auteurs zijn als wetenschappelijk hoofdmedeweker en wetenschappelijk medewerkster verbonden aan de vakgroep Micro-economie van de Universiteit van Amsterdam. Zij danken dhr. E. van
Imhoff, kandidaats-assistent bij de vakgroep, voor zijn technische
assistentie en zijn commentaar op een voorlopige versie van dit artikel
en drs. J. P. de Kleijn en dhr. R. Pronk van het CBS voor hun
medewerking bij het verschaffen van de benodigde gegevens. Drs.
J. P. de Kleijn maakte tevens waardevolle opmerkingen bij een
eerdere versie van dit artikel.
1) Op 5 oktober 1979 heeft de toenmalige staatssecretaris van
Financier!, de heer A. Nooteboom, een nota ingediend bij de Tweede
Kamer, getiteld Op weg naar een gelijke fiscale behandeling van de
(werkende) gehuwde vrouw en haar man, en van deelgenoten aan vormen
van samenleving en samenwonen. De nota pleegt te worden aangeduid
met de namen ,,nota Op weg” of ,,nota-Nooteboom”.
2) Zie bij voorbeeld de voorstellen van staatssecretaris De Graaf van
Sociale Zaken.
3) Wij volgen hier de terminologie van het CBS. Het gaat hier om
vrouwen die zelfstandig voor hun inkomsten worden belast en
gedurende het gehele jaar 197S gehuwd zijn geweest.
4) CBS, Depersonele inkomensverdeling 1975, deel I, ‘s Gravenhage,
1980; deel 2, ‘s Gravenhage, 1981.
5) Het betreft hier inkomsten uit tegenwoordige arbeid (loon en
winst) en, ingaande 1976, ook inkomen uit vroegere arbeid zoals
WAO-uitkeringen en dergelijke.

lover. De verdeling van deze volledige jaarinkomens, waarbij
; dus kinderen, scholieren en deeltijdwerkers buiten beschou-

wing blijven en echtparen als een individu tellen, wordt gebruikt als benadering van de individuele inkomensverdeling.
In label 1 wordt voor 1975 het aantal belastingplichtigen
vergeleken met de bevolkingscijfers. Het blijkt dat personen
zander eigen inkomsten, behalve onder 0-14 jarigen (97%),
vooral voorkomen onder gehuwde vrouwen (70%) en onder
15-24 jarigen (25%). Deze laatste groep bestaat vrijwel geheel
uit leerlingen die volledig dagonderwijs volgen.

|i Tabel 1. Vergelijking van het aantal belastingplichtigen met
S

om kinderen in wier noodzakelijke levensbehoeften veelal
wordt voorzien door hun ouders, kan een dergelijk bedrag

voor de individuele welvaart van de inkomenstrekker toch
van grote betekenis zijn.
Het gemiddelde inkomen van de werkende gehuwde vrouw
(f. 8.100) is aanmerkelijk hoger dan dat van de overige
inkomens, maar slechts de helft van dat van de groep

niet-gehuwden. Van deze niet-gehuwden behoort de meerderheid tot meerpersoonshuishoudens. Het gaat hier met name
om bij ouders inwonende werkende jongeren en ongehuwd
samenwonenden. Zowel in aantal als in gemiddeld inkomen
overtreffen deze extra inkomens die van de werkende gehuwde vrouw in aanzienlijke mate.

bevolkingscijfers, 1975
Leeftijdsgroep

Belastingplichtigen a)
(X 1.000)

Bevolking
(X 1.000)

3.459
2.086

98
1.559

Belastingplichtigen in procenten
van de bevolking

2,8

3.871

74,7
98,1
91,4

6.567

15-24 jaar ………….

10.632

61,8

997

3.312

30,1

1.111
Subtotaal
vrouwen)
Gehuwde vrouwen b) ….

54 2

Bron: CBS, Personele inkomensverdeling 1975, deel 1, staat 2 en niet-gepubliceerde tabellen.

De invloed van de inkomsten van gehuwde vrouwen op de
inkomensverdeling van gehuwden

Zoals we hiervoor hebben gezien, behoort een groot aantal
van de groep niet-gehuwden tot de meerpersoonshuishoudens. Van de meerpersoonshuishoudens bestaat het overgrote
deel echter uit echtparen met of zonder kinderen. Voor 1977
geldt dat van de 3,7 mln. meerpersoonshuishoudens 88% uit
echtparen bestaat. In deze paragraaf beperken wij ons tot de
inkomensverdeling van gehuwde mannen en de invloed van
de inkomsten van de gehuwde vrouwen op deze verdeling.
Het inkomen van de gehuwde vrouw kan zowel een positieve
als negatieve invloed hebben op de inkomensongelijkheid.
Met name is van belang of het aandeel van haar inkomen
toeneemt met het inkomen van haar man of niet. Gehuwde

vrouwen met een hogere opleiding blijken een hogere partici-

a) Exolusief degenen die uitsluitend inkomen uit AOW- of AWW-uitkering hebben.
b) Exclusief degenen waarvan het inkomen van de echtgenoot niet tot een volledig jaarinkomen herleid is.
c) Als gevolg van het feit dat voor dit overzicht belastingplichtigen die in de loop van het jaar
zijn overleden of geemigreerd zijn meegeteld, komt de totale bevolking jets hoger uit dan die
per 31 december 1975.

patiegraad in het arbeidsproces te hebben dan vrouwen met

Een verdeling van de inkomens van huishoudens is uit de

gemiddeld, als gevolg van een hogere opleiding, hoger zal

beschikbare cijfers niet af te leiden. Wel is het mogelijk een
aantal belangrijke pun ten aan te geven. Bind 1975 waren er in
Nederland ca. 3,6 mln. meerpersoonshuishoudens met in
gemiddeld ca. 1,8 inkomen per meerpersoonshuishouden

zijn 8). De participatiegraad van gehuwde vrouwen in het
arbeidsproces is op basis van de gegevens van de inkomensstatistiek over 1975 voor het eerst gepubliceerd in Sociale
Maandstatistiek van juni 1980 (zie tabel 3).
Uit tabel 3 blijkt dat het percentage gehuwde vrouwen met
een arbeidsinkomen vanaf een gezamenlijk inkomen van man

voorkomt. Dit getal wordt bevestigd door de voorlopige

en vrouw van f 28.000 per jaar aanzienlijk hoger is dan de

gegevens voor 1977. Het verschijnsel van de dubbele inkomens strekt zich dus veel verder uit dan de bijna 1 mln.
gehuwde vrouwen met een eigen arbeidsinkomen.
De betekenis van dubbele inkomens is niet alleen afhankelijk van het aantal, maar vooral van de hoogte van de
inkomens. Tabel 2, gebaseerd op het begrip totaal inkomen
(het inkomensbegrip dat het belastbare inkomen het dichtst
benadert) 7), geeft hierover enige informatie.

gemiddelde participatiegraad. Dit resultaat wordt sterk bei’n-

totaal ongeveer 6,4 mln. inkomenstrekkers (inclusief degenen
met alleen een AOW-uitkering 6). Dat wil zeggen dat

Tabel 2. Aantallen inkomens en gemiddeld totaal inkomen

een lagere opleiding. Aangezien er een positieve samenhang
bestaat tussen de opleidingsniveaus van echtgenoten, zou dit
inhouden dat werkende vrouwen in hogere mate in de
hogere-inkomensklassen voorkomen en dat haar inkomen

vloed door de gevolgde rubriceringsmethode, waarbij het

6) Op grond van een schatting van het CBS waren er per 31 december
1975 3.639.000 meerpersoonshuishoudens bestaande in totaal uit
12,7 mln. personen. Het verschil met de totale bevolking, ca. 1 mln.,

wordt gevormd door de alleenstaanden en personen in inrichtingen
Aantal
X 1.000

3.312
2.368
Werkende gehuwde vrouwen b) ….

Totaal

997
782

Gemiddeld totaalinkomen in gld.

Anderzijds hebben niet al deze personen een eigen inkomen. Zo
vallen er onder meer 0,1 mln. van ouders afhankelijke buitenshuis
16.362
8.100

3.163

7 459 d)

Bron: CBS, Personele Inkomensverdeling 197S. deel 1 en 2.
a) Herleid tot volledigjaarinkomen. Inkomen exclusief inkomsten van de werkende gehuwde
vrouw.

b) Feitelijke aantallen. Exclusief vrouwen die een ZW-, WW-uitkering e.d. hebben.
c) Feitelijke aantallen. Deze inkomens hebben betrekking op vakantiewerkers, deeltijdwerkers, wezen e.d. en betreffen personen. andere dan gehuwde vrouwen, die minder dan het
minimumloon verdienen.
d) Dit cijfer wijkt af van het totaal in tabel 1 ten gevolge van de herleiding tot volledige jaarkomens.

Uit tabel 2 blijkt dat de groep overige inkomens gemiddeld
het laagste inkomen heeft (f. 3.163). Omdat het hier vaak gaat
ESB 12-8-1981

en tehuizen (volgens de volkstelling van 1971 respectievelijk 0,7 en 0,3
mln.). Vermoedelijk zijn deze groepen per 31 december 1975 groter.

studerende kinderen onder (zie: SCP, Profljt van de overheid 1975,

‘s Gravenhage, 1977, biz. 74). Wij hebben het aantal inkomens dat
aan deze twee groepen toevalt op 1 mln. gesteld. Overigens zij er op
gewezen dat personen in inrichtingen en tehuizen door ons als
alleenstaande zijn aangemerkt, terwijl ze tot de zogenaamde collectieve huishoudens behoren. Strikt genomen gaat het dus om een grote
groep met ,,dubbele” inkomens. Volgens de eerste uitkomsten over
1977 (CBS, Statistisch Bulletin, 12 juni 1981) zijn er in dat jaar
1.064.000 alleenstaanden en 3.728.000 meerpersoonshuishoudens
met 6.602.600 inkomens, dus gemiddeld 1,8 inkomen per meerpersoonshuishouden.
7) Het totale inkomen omvat het belastbaar inkomen plus kinderbijslag plus giften plus buitengewone lasten plus zelfstandigenaftrek
plus onverrekende verliezen plus oudedagsreserve minus eenmalig
inkomen.
8) Zie CBS (W. E. Bernelot Moens), Werknemersbudgetonderzoek
1974/75. Verbruik en enkele kenmerken van werknemersgezinnen
naar arbeidsparticipatie van de vrouw, Sociale Maandstatistiek, juni
1980, biz. 60.

775

inkomen van de vrouw bij dat van haar man is opgeteld 9).
Dit is te zien door kolommen 1 en 2 van label 3 te vergelijken.
In kolom 2 is namelijk de participatiegraad weergegeven bij
een rubricering naar het inkomen van de man alleen 10). De
laagste inkomensklassen (tot en met f. 12.000 per jaar) hebben

in dat geval een groot percentage werkende gehuwde vrouwen, terwijl voor de inkomensklassen boven de f. 16.000 per
jaar de participatiegraad nagenoeg constant is en vrijwel
gelijk aan het gemiddelde. Uitzonderingen zijn de klassen van
f. 12.000 tot f. 16.000, met een percentage beneden het
gemiddelde (23,4) — deze klasse wordt voor 60% gevormd
door gehuwde mannen ouder dan 65 jaar — en de klasse van

met werkende vrouw en het inkomensaandeel van hun vrouw
zijn weergegeven in procenten van het inkomen van alle
gehuwden gezamenlijk. In figuur 3 is gerubriceerd naar het
inkomen van man en vrouw samen en in figuur 4 naar het
inkomen van de man alleen. Duidelijk is te zien dat de
verdeling volgens de laatste rubricering minder gelijkmatig
wordt en vooral ook, dat het aandeel van de gehuwde vrouw
meer aan de kant van de lage inkomens terechtkomt.
Figuur 1. Inkomensaandeel van de werkende gehuwde vrouw
voor alle echtparen, 1975

boven de f. 100.000, met een percentage boven het gemiddelde
(35,3). Het blijkt dus dat het beeld van de deelname van de
gehuwde vrouw aan het arbeidsproces in hoge mate samenhangt met de rubriceringsmethode, dus met het feit of het
inkomen van de vrouw wel of niet bij dat van haar echtgenoot
wordt opgeteld.

Tabel 3. Arbeidsparticipatie van gehuwde vrouwen absoluut en
in procenten van het totaal aantal gehuwde vrouwen in de betreffende inkomensklasse
Inkomensklasse
in gld. X 1.000 a)

Gerubriceerd naar het inkomen
van man en vrouw

Gerubriceerd naar bet
inkomen van de man

aantallen

16 tot 20
20 tot 24
24 tot 28
28 tot 32

32 tot 50
50 tot 70
70 tot 100
100 en meer
Totaal

van gehuwde

vrouwen

0 tot 4
4 tot 8
8 tot 12
12 tot 16

arbeidsparticipatie aantallen

gehuwden

Negatief of 0

vrouwen in %

5799

52,6

2823
5940
14056
30599
68769
117936
146909
140509
328521

33,7

84109
31932
19472
997374

44,4

32,7
9,2
14,6
20,5
29,1
38,1
48,0
46,2
44,8
44,3
30,1

Gerubriceerd naar het inkomen vi

gehuwde
vrouwen

arbeidsparticipatie
van gehuwde
vrouwen in %

9799
8623
13469
30740
92637
184638
196917
147873
93329
148502
39834
17652

65,4

13359

Figuur 2. Inkomensaandeel van de werkende gehuwde vrouw
voor echtparen met dubbele inkomens, 1975

35,3

997374

61,8
65,2
51,6
23,4
31,4
30,7

29,3
29,0
29,4
29,0
31,0

30,1

Bron: CBS Personele inkomensverdeting 1975 en nog niet gepubliceerde gegevens.
a) Deze verdeling in inkomensklassen is ook gevolgd in Sociale Maandstatisliek, juni 1980,
biz. 70. Voor onze berekeningen is gebruik gemaakt van de verdelingen in 35 inkomensklassen.

Tot nu toe is slechts gekeken naar de aantallen werkende
vrouwen, waarbij we hebben gezien dat 30,1% van de
gehuwde mannen een vrouw met eigen arbeidsinkomen heeft.
Voor de inkomensverdeling is evenwel naast het aantal, ook
de hoogte van de inkomsten van belang. Zo bedraagt het
aandeel van de werkende vrouw in het totale inkomen van de
gehuwden slechts 8,1%. Binnen de subgroep gehuwde mannen met een werkende vrouw is haar inkomensaandeel 22,8%.
Uit figuur 1 blijkt dat het inkomen van de werkende gehuwde
vrouw in procenten van dat van haar man, vrijwel monotoon
daalt bij toename van het inkomen van de man. Ook nu is, als
gerubriceerd wordt naar het inkomen van man en vrouw

samen, het beeld geheel anders. Vanaf de inkomensklasse van
f. 12.000 tot f. 16.000 tot en met de klasse van f. 40.000 tot
f. 45.000 blijkt dan het aandeel te stijgen en wel van 1,61% tot
14,19%.
In figuur 2 is hetzelfde getekend als in figuur 1, maar dan
alleen voor de groep gehuwde mannen die een vrouw met
eigen inkomen hebben. Het aandeel van de vrouw in het totale
inkomen van man en vrouw ligt nu uiteraard aanzienlijk
hoger (gemiddeld 22,8%). Het beeld is echter niet veranderd.
Ook nu blijkt dat het inkomen van de werkende gehuwde
vrouw monotoon daalt bij toename van het inkomen van de
man als gerubriceerd wordt naar het inkomen van de man
alleen.
In de figuren 3 en 4 is het een en ander nog eens in een

histogram weergegeven, waarbij de inkomensaandelen van
gehuwde mannen zonder werkende vrouw, gehuwde mannen
776

Alhoewel uit de figuren 1 en 3 duidelijk blijkt dat het
inkomen van de vrouw in procenten van dat van haar man
daalt bij toename van het inkomen van de man, mag echter
nog niet geconcludeerd worden dat het arbeidsinkomen van
de gehuwde vrouw een nivellerende werking heeft op de
verdeling van de inkomens van echtparen. Als gerubriceerd
wordt naar het inkomen van man en vrouw samen, daalt het
aandeel niet monotoon, maar stijgt het over een groot
interval. Voor concrete uitspraken over de nivellerende
werking moet de verdeling van de inkomens van gehuwde
mannen (gerubriceerd naar inkomen van de man) worden
vergeleken met die van de inkomens van de gehuwde man en
vrouw samen (gerubriceerd naar het inkomen van de man en

9) Bij rubricering naar totaalinkomen van man en vrouw valt een
echtpaar waarvan de man b. v. een inkomen van f. 30.000 en de vrouw
een inkomen van f. 20.000 heeft, in dezelfde klasse als een echtpaar
waarvan de man alleen een totaalinkomen van f. 50.000 per jaar heeft.
Bij rubricering naar het totaalinkomen van de man alleen vallen deze

gehuwde mannen in verschillende inkomensklassen.
10) De cijfers in Sociale Maandstatistiek (biz. 70) vallen iets lager uit,
omdat die herleide aantallen betreffen. Voor de berekeningen in label

3 is uitgegaan van feitelijke aantallen aangezien van enkele verdelingen waaronder die van de werkende gehuwde vrouwen, de aantallen
niet door het CBS worden herleid.

vrouw samen). Op basis van een ongelijkheidsmaatstaf lean
dan worden vastgesteld welke verdeling ongelijker is en
daarmee, of er sprake is van een nivellerende dan wel een
denivellerende invloed van het arbeidsinkomen van de gehuwde vrouw 11). Wij kiezen voor de Theilcoefficient 12).

Figuur 3. Inkomensverdeling van alle echtparen riaar het

inkomen van man en vrouw samen, 1975

nen in inrichtingen en tehuizen terwijl 1,8 mln. inkomens
zijn aan te merken als dubbel inkomen in de zin van een
extra inkomen.

Een analyse op basis van de verdeling van gezinsinkomens
zou de voorkeur hebben verdiend. Onlangs zijn wel de eerste

verdelingen van gezinsinkomens over 1977 verschenen, maar
deze laten genuanceerde verdelingen naar inkomens van

werkende gehuwde vrouwen en andere extra inkomens (nog)
niet toe. Van de meerpersoonshuishoudens blijkt in 1977 de
grootste groep te worden gevormd door echtparen (88%). In
dit artikel hebben wij ons dan ook beperkt tot de dubbele
inkomens van echtparen waarvan beide partners werken. De
meest recente gegevens betreffende de werkende gehuwde
vrouw zijn beschikbaar over 1975.

Gehuwde vrouwen met een hogere opleiding nemen eerder
deel aan het arbeidsproces dan gehuwde vrouwen met een
lagere opleiding. Omdat vrouwen met een hogere opleiding
dikwijls ook getrouwd zijn met mannen met een hogere
opleiding, verwacht men dat werkende gehuwde vrouwen

vooral in de hogere-inkomensklassen voorkomen. Op grand
van eerder gepubliceerde gegevens blijkt dat ook het geval te

zijn. Wij hebben aangetoond dat een andere rubriceringsmethode, waarbij wordt uitgegaan van het inkomen van de man,
een ander beeld van de deelname van gehuwde vrouwen aan
betaalde arbeid weergeeft met deelnamepercentages in de
hogere-inkomensklassen die weinig van het gemiddelde

Figuur 4. Inkomensverdeling van alle echtparen naar het
inkomen van de man, 1975

deelnamepercentage afwijken.
Niet alleen de aantallen werkende gehuwde vrouwen zijn
van belang, maar vooral de hoogte van haar inkomsten. Wij
hebben laten zien dat het inkomen van de werkende gehuwde
vrouw in procenten van het inkomen van de man vrijwel
monotoon daalt bij toename van het inkomen van de man.
Deze monotone dating geldt zowel binnen de groep echtparen

met dubbele inkomens als voor alle echtparen gezamenlijk.
I

Inkomen van de gehuwde werkende vrouw

LJ Inkomen van dc gehuwde mannen mel werkende vrol
I

Inkomen van de gehuwde mannen londer werkende V

Tevens is onderzocht welke invloed het arbeidsinkomen
van de gehuwde vrouw heeft op de inkomensverdeling van
echtparen. Door het inkomen van de gehuwde vrouw daalt de
inkomensongelijkheid binnen de groep echtparen met dubbele inkomens aanzienlijk. De ongelijkheid tussen de groep
echtparen met dubbele inkomens en de groep echtparen
waarvan de vrouw geen eigen arbeidsinkomen heeft, neemt
toe. Per saldo blijkt echter het arbeidsinkomen van de
huwde vrouw een nivellerende werking op de inkomensongelijkheid van alle echtparen te hebben.

Voor de groep echtparen met dubbele inkomens blijkt deze
coefficient als gevolg van het inkomen van de vrouw te dalen
van 0,191 tot 0,154. Binnen deze groep is dus sprake van een

Joop Odink
Hettie Pott-Buter

niet onaanzienlijke nivellering als gevolg van het arbeidsinko-

men van de vrouw. Voor de totale groep gehuwden zijn er
twee tegengestelde tendensen. Enerzijds daalt de ongelijkheid

binnen de groep met de dubbele inkomens, anderzijds neemt
de ongelijkheid tussen de groep gehuwden met en de groep
gehuwden zonder dubbele inkomens toe en wel van nagenoeg
0 tot 0,006. Over het geheel genomen daalt per saldo de
Theil-coefficient voor de inkomens van alle echtparen van
0,174 (exclusief het inkomen van de vrouw) tot 0,169
(inclusief het inkomen van de vrouw).
Conclusie

De problematiek van de dubbele inkomens is op grond van
het thans beschikbare materiaal niet volledig te doorgronden.
Veelal wordt in eerste instantie gedacht aan werkende
gehuwde vrouwen. Het gaat voor deze groep om 1 mln.
inkomens van gemiddeld f. 8.100 per jaar in 1975. Van het
totale aantal tweede inkomens maken zij evenwel een beperkt
deel uit. Van de 2,3 mln. inkomens van niet-gehuwden
(gemiddeld ca. f. 16.000 per jaar) en de 0,8 mln. inkomens van
vakantiewerkers enz. (gemiddeld ruimf. 3.000 per jaar) vallen
ongeveer 1 mln. inkomens toe aan alleenstaanden en perso’ ESB 12-8-1981

11) Voor een uitvoerige bespreking van de invloed van bepaalde

inkomstencomponenten op de inkomensongelijkheid verwijzen wij

naar J. G. Odink, Inkomensherverdeling door belastingen en sociale

verzekeringen, ESB, 21 november 1979, Bte. 1230-1234.

12) Mustert heeft aangetoond dat van de veel gehanteerde ongelijkheidsmaatstaven alleen de Theil-coefficient voldoet aan een aantal
criteria die hij heeft afgeleid uit de in Nederland geldende voorkeuren ten aanzien van de inkomensherverdeling (G. R. Mustert, Meten

met mate(n), ESB, 6/13 april 1977, biz. 331-335). Bovendien heeft
de ontbindbaarheid van de Theil-coefficient grote voordelen voor
de analyse. De Then-coefficient is gelijk aan:

Y.

_J

Y.

N

l Y
waarin Y; en Nj het inkomen, respectievelijk het aantal inkomens in

de i-de klasse voorstellen. Y en N zijn gelijk aan
k
respectievelijk
£ N;

k ‘
2 Y:

Voor de berekeningen is uitgegaan van de klassenindeling in 35
inkomensklassen. Omdat de formule van de Theil-coefficient negatieve inkomens niet toelaat, zijn de laagste zeven klassen samengevoegd;
k is dan gelijk aan 29.
777

Auteurs