Ga direct naar de content

Duurzaamheid in discussie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 21 1996

Duurzaamheid in discussie
Aute ur(s ):
Pelle, E.S.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4046, pagina 153, 21 februari 1996 (datum)
Rubrie k :
Redactioneel
Tre fw oord(e n):
milieu

Kan de Nederlandse economie duurzaam worden? En zo ja, welke gevolgen heeft dat voor productie en groei? Het kabinet wil over de
relatie tussen milieu en economie een maatschappelijke discussie op gang brengen. In dit kader zijn vorige week twee studies
verschenen, van het Centraal Planbureau en van het Instituut voor Milieuvraagstukken (IVM) van de VU1.
De eerste vraag is: wat voor duurzaamheid willen we? Duurzaamheid wil zeggen, volgens het Brundlandt-rapport uit 1987, dat de
mogelijkheden voor toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien door de huidige generatie niet mogen worden aangetast.
Deze mogelijkheden worden gegeven door de voorraad kapitaalgoederen. Hierin kan onderscheid worden gemaakt tussen geproduceerd
kapitaal (machines), menselijk kapitaal (kennis, technologie), sociaal kapitaal (de sociale verbanden en institutionele vormgeving) en
milieukapitaal. Bij elkaar brengen deze kapitaalvoorraden welvaart voort.
Een zeer ruime interpretatie van duurzaamheid is nu om te stellen dat de totale mogelijkheid om in welvaart te voorzien niet mag afnemen,
maar dat afname van één component, bijvoorbeeld milieukapitaal, kan worden gecompenseerd door toename van geproduceerd kapitaal
of technologische mogelijkheden. Het IVM benadrukt echter dat de substitutiemogelijkheden beperkt zijn. De natuur kent
drempelwaarden (een populatie moet een zekere minimum-omvang hebben om te overleven), en milieukapitaal draagt ook direct, als
consumptiegoed, bij aan de welvaart. Een meer strikte opvatting van duurzaamheid is dan ook dat de huidige voorraad milieukapitaal in
stand moet blijven. Toch is ook deze definitie moeilijk te handhaven. Milieukapitaal is als gevolg van natuurlijke processen voortdurend
aan verandering onderhevig. Zo is bijvoorbeeld van alle soorten planten die ooit op aarde zijn voortgekomen, 99,9% uitgestorven zonder
toedoen van de mens (CPB, blz. 33).
De inhoud van ‘duurzaamheid’ hangt dus samen met de subjectieve waardering van het milieu en met de inschatting van
substitutiemogelijkheden (met name technologische innovaties). Daarnaast speelt de ethische opvatting over komende generaties een
rol. Als we vinden dat zij dezelfde rechten hebben als de huidige generatie, dan mag toekomstige welvaart niet gedisconteerd worden. Al
met al, zo concludeert het CPB, is het met duurzaamheid eigenlijk net als met rechtvaardigheid of schoonheid: het is een subjectief begrip,
en iedere burger heeft recht op een eigen opvatting over de inhoud ervan.
Een volgende vraag is, wat de gevolgen van de verschillende vormen van duurzaamheid zouden zijn voor de Nederlandse economie. Het
IVM heeft vier scenario’s doorgerekend, van ‘zwakke’ tot ‘sterke’ duurzaamheid. Grofweg blijkt daaruit dat een ‘sterk’ duurzaamheidsbeleid
samen gaat met een lagere economische groei, maar dat deze groei, mits het beleid wordt uitgevoerd in internationaal verband, wel
positief blijft. Het proces dat hierachter schuil gaat is in de eerste plaats een versnelde ontwikkeling en toepassing van milieutechnologie, en in de tweede plaats een verandering van de Nederlandse sector-structuur. De voedings- en genotmiddelenindustrie, de
chemische industrie, de openbare nutsbedrijven, de vervoersector en de veehouderij en akkerbouw krijgen het in alle scenario’s moeilijk
en zien hun relatieve aandeel in het nationaal product afnemen.
Met welk beleid kan nu één of andere vorm van duurzaamheid worden gerealiseerd? De studies houden zich niet in eerste instantie bezig
met het instrumentarium van het milieubeleid, maar geven hier wel ideeën over. Zo vergt een ‘sterk duurzaam’ scenario een nieuwe rol van
de overheid. Nu wordt het beleid vaak gericht op beperking van de vervuiling van afzonderlijke bedrijven en consumenten, en leidt dit
tot een, tevoren onbekende, reductie van de totale vervuiling. Om de hoeveelheid milieukapitaal constant te houden zal echter juist dit
totaal beheerst moeten worden. Dat kan bijvoorbeeld door verhandelbare emissierechten uit te geven, waarna de werking van de markt
ervoor zorgt dat individuele bedrijven de emissierechten onderling efficiënt verdelen. Zo blijven tevens de kosten van het beleid beperkt.
Een ander beleidsprobleem doet zich voor bij grensoverschrijdende milieuproblemen. De invloed van strenge Nederlandse normen op
bijvoorbeeld het broeikaseffect is miniem. Ondertussen zijn de kosten van dit beleid, als gevolg van een slechtere concurrentiepositie,
hoog. Beter dan het stellen van strenge nationale normen, kan Nederland in dat geval trachten om met onderhandelingen en een actieve
milieu-diplomatie de internationale normen te beïnvloeden. Of Nederland kan projecten steunen in landen met lagere milieustandaarden
(joint implementation). De mogelijkheden voor het oplossen van internationale milieuproblemen blijven echter beperkt.
Betekent dat nu, dat de discussie over het gewenste duurzaamheidsconcept bij voorbaat zinloos is omdat Nederland z’n voorkeuren toch
niet aan de wereld kan opleggen? Bedacht moet worden dat niet alle milieuproblemen grensoverschrijdend zijn. Aanpak van grond- of
waterverontreiniging zal ook de concurrentiepositie van sommige sectoren aantasten, maar leidt wèl tot verbetering van de Nederlandse
milieugoederenvoorraad. De afweging tussen de door Nederland gewenste vorm van duurzaamheid en de prijs die we daarvoor over
hebben, kan hier heel goed gemaakt worden. Duidelijkheid over die afweging zou een mooie uitkomst zijn van de nu komende discussie.
Misschien wel te mooi ..

1 Centraal Planbureau, Economie en milieu: op zoek naar duurzaamheid , Sdu, Den Haag, 1996 en H. Verbruggen, Duurzame
economische ontwikkelingsscenario’s voor Nederland in 2030, IVM, Vrije Universiteit Amsterdam, 1996.

Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur