Ga direct naar de content

Diensten in het internationale verkeer

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 18 1987

Diensten in het Internationale
verkeer
Tot voor kort waren de meeste diensten niet internationaal verhandelbaar, aangezien de
transactiekosten daarvpor te hoog waren. Hierin is verandering gekomen als gevolg van de
technologische ontwikkeling en de toename van de directe buitenlandse investeringen.
Onder druk van de VS is nu besloten om de handel in diensten op de agenda van de GATT
te plaatsen. In dit artikel worden enkele theoretische aspecten van de handel in diensten
besproken. De auteur vraagt de aandacht voor een aantal vragen die moeten worden
beantwoord om tot een solide basis voor multilaterale onderhandelingen te komen.

DRS. B.M. HOEKMAN*
Kenmerken van diensten
Diensten onderscheiden zich van goederen op drie belangrijke punten:
– produktie en consumptie van een dienst moeten vaak
simultaan plaatsvinden, hetgeen betekent dat producent en consument dicht bij elkaar moeten zijn;
– diensten zijn meestal niet op te slaan waardoor producent en consument ook in de tijd dichtbij elkaar moeten
staan;
– diensten zijn, i.t.t goederen, vaak niet zichtbaar;
– dit brengt met zich mee dat diensten moeilijk te meten
kunnen (en zullen) zijn.
Er bestaan verschillende definities en classificaties van
diensten 1). In een internationale context zijn twee classificaties bruikbaar. De eerste 2) maakt een onderscheid tussen enerzijds diensten die zijn gerelateerd aan handel in
goederen, en anderzijds diensten die onhankelijk zijn van
goederen. Voorbeelden van de tweede categorie zijn levensverzekeringen, makelaardij, en telecommunicatie.
De eerste categorie kan nader worden onderverdeeld in
diensten die complementair zijn aan handel in goederen
(zoals transport, verzekeringen, marketing en financiering), en in diensten die substitueren voor handel in goederen (leasing, verhuur of onderhoud). Dit onderscheid is
nuttig daar het de aandacht vestigt op mogelijke interde-

Slot
In dit artikel zijn enkele kwalificerende opmerkingen gemaakt bij de discussie die wordt gevoerd in de Nederlandse media over nieuwe commercialiseringstendensen in de
gezondheidszorg. Met opzet wordt gesproken over
‘nieuw’, omdat de medicijnman eigenlijk altijd al kans
heeft gezien om in zijn grate hut zijn beroep goed te gelde
te maken. Niets nieuws onder de zon dus, ware het niet dat
de medicijnman Boerema uit Nijmegen zegt de uit de hand
gelopen kosten van de totale gezondheidszorg weer te
kunnen beperken. Versterking van de eerstelijnszorg ten
koste van de dure intramurale zorg staat daarbij centraal.
In dit artikel is een orde van grootte gegeven van de mogelijkerwijs te realiseren besparingen. Deze verhouden
zich gunstig tot de ombuigingsdoelstelling die door het kabinet is geformuleerd. Die besparing wordt niet zonder
meer gerealiseerd. Say wees er al op dat nieuw aanbod

pendenties tussen handel in diensten en handel in goederen. Dit kan van belang zijn, zowel uit theoretische als
praktische overwegingen. Theoretisch kan het belangrijke
zijn omdat handelsbelemmeringen zowel diensten als
goederen kunnen raken. Opheffing van een bestaande
barriere tegen handel in een bepaald dienst (bij voorbeeld
onderhoud) kan dan leiden tot het ontstaan van handel in
een goed (een gecompliceerde machine). Het is ook mogelijk dat liberalisatie leidt tot het exporten van een goed
dat tot dan toe ge’i’mporteerd werd. Veel hangt hier af van
de situatie, en – in een theoretische context – van de veronderstellingen die worden gemaakt. De relatie tussen goederen en diensten is ook van praktisch belang. Mocht
blijken dat internationaal verleende diensten voornamelijk
gerelateerd zijn aan handel in goederen, dan zou het argu*De auteur is verbonden aan het Research seminar in international
economics van de University of Michigan. Het artikel is ten dele gebaseerd op recent werk dat in samenwerking met Robert M. Stern is
verricht.
1) Voor verschillende definities en een uitstekende uiteenzetting van
de verschillen tussen goederen en diensten kan verwezen worden
naar T.P. Hill, On goods and services, Review of Income and Wealth,
jg.23,1977, biz. 315. ZieookR.M. Stern, Global dimensions and determinants of international trade and investment in services, in: R.M.
Stern, (red.), Trade and investment in services: Canada/U.S. perspectives, Toronto, 1985.
2) Zoals gebruikt in: R.M. Stern en B.M. Hoekman, Conceptual issues relating to services in the international economy, Honolulu, 1986.

zijn eigen vraag schept. Voorwaarden moeten dus worden
geschapen waardoor de wet van Say niet wordt bewaarheid. Essentieel hierbij is dat het MediCenter als een installing tussen de eerste en de tweede lijn wordt erkend.
Het MediCenter-concept is een concrete invulling van
gedachten die in het politieke denken over vraag naar en
aanbod van gezondheidszorg hebben postgevat. Structuurwijzigingen worden voorgesteld die het straffeloze
voortbestaan van overcapaciteit moeten tegengaan. Men
zoekt heil bij de inbreng van marktelementen (Telderstichting) of in het creeren van een stelsel van decentrale afspraken tussen financiers en aanbieders van zorg
(wetenschappelijk instituut van het CDA). Het scheppen
van ruimte voor instellingen als MediCenters past in die
benadering als een belangrijke stap naar een efficients afstemming van vraag en aanbod in de gezondheidszorg.
Bans de Boer

Halts Kamps

Diensten en de comparatieve-kostenleer
De comparatieve-kostenleer staat centraal in de theorie
van de internationale economische betrekkingen: in een
wereld van twee landen, twee goederen en vrijhandel exporteerd elk land goed waarvoor het in een situatie van autarkie de laagste relatieve prijs heeft. Het mag als bekend
worden verondersteld dat in een wereld met vele goederen, vele landen, en vele produktiefactoren het principe
moeilijk te generaliseren valt. Deardorff heeft echter aangetoond dat een zwakkere vorm van de comparatievekostenleer blijft gelden. Deze houdt in dat landen gemiddeld die goederen zullen exporteren waarvoor ze relatief
gezien de laagste autarkieprijzen hebben 8). Het is mogelijk dit resultaat uit te breiden tot de export van goederen,
directe verhandelbare diensten en diensten van produktiefactoren. Dit resultaat is natuurlijk niet erg sterk. Stel dat
een voldoende aantal goederen en diensten van produktiefactoren geruild wordt op een wijze die consistent is met
het principe. Het is dan mogelijk dat de vector van direct
verhandelbare diensten niet voldoet aan het principe. Voor
een meer gedetaileerde behandeling zij verwezen naar
Deardorffs artikel.

Zwitserse lijfwacht van de paus… een toegewijde Internationale dienst
(foto ANP)
ment kunnen worden gebruikt dat multilaterale onderhandelingen beter kunnen worden gericht op liberalisatie van
de handel in goederen dan op de handel in diensten 3).
Een tweede classificatie van diensten is gebaseerd op
de noodzaak dat produktiefactoren en/of de consument
zich over een grens moeten bewegen wil ruil in een dienst
kunnen plaatsvinden 4). Men kan dan een onderscheid
maken tussen:
– diensten waarvoor noch produktiefactoren noch de
consument zich hoeven te verplaatsen (b.v. verzekeringen, financiele diensten of telecommunicatie);
– diensten die alleen geleverd kunnen worden als produktiefactoren zich verplaatsen naar de lokatie van de
consument (b.v. constructie, persoonlijke diensten);
– diensten waarvoor de consument naar het land van de
producent moet trekken (b.v. medische diensten, onderwijsof toerisme); – diensten waarbij zowel produktiefactoren als de consument naar een derde land
moeten gaan.
Mobiliteit als criterium om diensten van elkaar te onderscheiden is nuttig omdat het leidttot een onderscheid tussen diensten die direct kunnen worden verhandeld en
diensten die alleen kunnen worden geleverd nadat produktiefactoren zich hebben bewogen (fysiek dan wel nietfysiek 6). In het laatste geval is sprake van investeringsactiviteit. Een belangrijke vraag voor het beleid is wat het relatieve belang is van de verschillende soorten diensten.
Mocht blijken dat de meeste diensten enige vorm van investeringen vereisen dan zou dit impliceren dat GATTonderhandelingen zich waarschijnlijk niet kunnen beperken tot de directe verhandelbare diensten 7).
Direct verhandelbare diensten zijn mogelijk wanneer
ruimtelijke nabijheid niet noodzakelijk is en/of voorraadvorming van de dienst mogelijk is. In de praktijk zal het
vaak moeilijk zijn om een dienst eenduiding te classificeren. Zo zullen directe verhandelbare diensten soms geleverd worden via een investering, d.w.z. via lokale
aanwezigheid, hoewel dit met perdefinitie noodzakelijk is.
Classificatie naar mobiliteit is echter nuttig voor een onderzoek naar de relevantie van de comparatieve-kostenleer
voor handel in diensten. Dit is zowel uit analytische als uit
praktische overwegingen interessant. Immers als de comparatieve-kostenleer van toepassing is op diensten kan
men zich beroepen op het normatieve deel van de theorie
van de Internationale economische betrekkingen. Er
bestaat dan een veronderstelling dat in principe alle partijen gebaat kunnen zijn bij liberalisatie van de handel in
diensten.

Liberalisatie

_____

Voor het beleid en voor GATT-onderhandelingen is het
onvoldoende te weten dat handel in diensten gemiddeld
de regel van comparatief voordeel zal volgen. Daarom is
het van groot belang inzicht te verwerven in de determinanten van comparatief voordeel en te analyseren wat de
te verwachten effecten van liberalisatie van de handel in
diensten zullen zijn. Tot nu hebben de meeste empirische
studies van de determinanten van de handel in diensten
(vaak impliciet) gebruik gemaakt van het Hecksher-Ohlinmodel 9). Het is echter niet zeker dat dit de beste verklaring geeft van handel in diensten tussen landen. Zo zal de
relatieve overvloed of schaarste van produktiefactoren
soms niet de belangrijkste overweging zijn bij het maken
van een investeringsbeslissing. Multinationals zullen in
het algemeen een grote rol spelen in het internationaledienstenverkeer en het is bekend dat factoren zoals politieke stabiliteit en het belastingklimaat vaak relevanter zijn
voor een investeringsbeslissing dan de kosten op zich. Tevens dient te worden opgemerkt dat buitenlandse investeringen in dienstverlenende faciliteiten andere determinanten kunnen hebben dan als het om goederenproduktie
gaat. Ten dele komt dit doordat er vaak geen keus is als het
om diensten gaat. Andere factoren zijn echter ook van belang. Zo kan het zijn dat dienstenproducerende bedrijven
worden geconfronteerd met negatieve schaaleffecten, wat
de ruimtelijke verpreiding van produktie-eenheden bevordert. Tevens zullen diensten vaak het karakter van gedifferentieerde ‘goederen’ hebben, wat levering via investe3) Zie: Stern, op. cit.

4) Stern en Hoekman, op. cit.
5) Dit is niet het geval als we het over het meten van dit soort diensten
zouden hebben. In de praktijk zijn alleen maar gegevens beschikbaar

voor toerisme. In dit artikel zal niet worden stilgestaan bij het gebrek
aan empirische data voor de verschillende soorten diensten. Zie R.M.
Stern en B.M. Hoekman, Data needs for trade negotiations in services, University of Michigan, 1986 voor een gedetaileerder
bespreking.
6) De vereiste mobiliteit van produktiefactoren kan zich zowel fysiek

als niet-fysiek voltrekken. Met het laatste wordt gedoeld op de mogelijkheid dat produktiefactoren diensten leveren in andere landen via

satelliet of telefoonlijn.
7) Recent onderzoek heeft uitgewezen dat dit waarschijnlijk het geval

is. Zie US Congress, Office of Technology Assessment, Trade in services, exports and foreign revenues, Special Report OTA-ITE-316,
Washington DC, September 1986.

8) A.V. Deardorff, The general validity of the law of comparatieve advantage, Journal of Political Economy, jg. 98, 1980, biz. 941.
9) Zie Stern, op. cit. voor een overzicht en gedetailleerder behandeling.

ringsactJviteit zal aanmoedigen.
Het is duidelijk dat er nog veel onderzoek zal moeten
worden verricht naar de determinanten van comparatief
voordeel in het verlenen van diensten. Vooral bestaat er
weinig inzicht in de dynamiek achter de factoren die het
comparatief voordeel in diensten bepalen. Technologische vooruitgang speelt hier een zeer grote en moeilijk te
voorspellen rol. Zij kan ertoe leiden dat diensten die voorheen niet verhandelbaar waren wel verhandelbaar worden, of dat diensten, zowel direct als indirect, via
factormobiliteit, geleverd worden. In een distorsie-vrije wereld zonder onzekerheid zullen bedrijven kiezen voor de
meeste efficiente manier om hun dienst (of goed) te leveren. In de praktijk zullen er echter distorsies zijn. Technologische verandering kan er dan er toe leiden dat bestaande
handelsbarrieres worden omzeild. In die situatie valt er a
priori weinig te zeggen over het effect van liberalisatie van
het dienstenverkeer. Het bestaan van distorsies maakt het
mogelijk dat liberalisatie de welvaart verlaagt. Dit kan bij
voorbeeld gebeuren als de ruilvoet verslechtert. In het algemeen zal het van de situatie afhangen. Dit is natuurlijk
niets nieuws, want hetzelfde geldt voor de handel in goederen. Echter, zolang de comparatieve-kostenleer geldig
blijft kunnen de gebruikelijke argumenten voor het positieve effect van liberalisatie aangevoerd worden: een efficientere allocatie van schaarse middelen in en tussen
landen; lagere prijzen; en een vergroot aanbod van goederen en diensten (voor wat betreft kwaliteit, kwantiteit, en/of
varieteit). Niettemin kunnen specifieke landen er in de
praktijk, zoals gezegd door liberalisatie op achteruit gaan.
Als deze landen geen compensate kan worden geboden
lijkt het onwaarschijnlijk dat zij in de liberalisatie zulen participeren. Stel dat uit onderzoek blijkt dat sommige landen
met name een relatieve voorsprong hebben in de levering
van diensten waarvoor geen fysieke factorkwaliteit vereist
is, terwijl andere landen het van diensten moeten hebben
die wel fysieke mobiliteit van produktiefactoren eisen 10).
Als GATT-discussies zich dan alleen richten op de eerstgenoemde soort diensten is het waarschijnlijk dat niet alle
landen aan de onderhandelingen zullen willen deelnemen. Of dit gerechtvaardigd zou zijn is een tweede vraag,
want men mag verwachten dat liberalisatie leidt tot het beschikbaar komen van diensten die voomeen of niet verleend werden of duurder waren.
Ook al mag men verwachten dat zolang de ruilvoet niet
(teveel) verandert en er niet teveel distorsies blijven
bestaan het land erop vooruit zal gaan, het blijft altijd mogelijk dat liberalisatie welvaartsverlagend zal zijn. Er zijn
hiervan in de literatuur voorbeelden te vinden. Representatief is een voorbeeld dat Brecher geeft van een land met
inferieure technologische kennis dat er op achteruit gaat
als het importeren van technologic mogelijk wordt gemaakt voor de produktie van een export goed (of dienst)
11). Er kunnen dan natuurlijk de traditionele argumenten
voor protectie (zoals het ‘infant industry’-argument) aangevoerd worden, maar die hebben een even zwakke, zo
niet een zwakkere, fundering dan in het geval van goederen. Dit omdat vele diensten inputs zullen zijn voor de produktie van goederen. Al met al mag ervan uitgegaan worden dat liberalisatie van het dienstenverkeer de kosten
van de produktie van goederen kan verlagen en dus de export bevorderen. Voor zover fysieke factormobiliteit noodzakelijk is kan men ook te rade gaan bij de literatuur die
zich richt op het gedrag van multinatonals. Hier is het probleem echter dat er weinig duidelijke praktische implicaties uit deze literatuur te halen vallen. Veel hangt bij
voorbeeld af van de relatieve macht van het investerende
bedrijf. Voor zover een eventuele vermindering van de
winsten van lokale bedrijven groter is dan de toename van
betalingen aan lokale produktiefactoren en eventuele positieve effecten van technologie-overdracht, kan een land
er op achteruit gaan als het buitenlandse investeringen
toelaat.
Een geheel andere vraag is in hoeverre bestaande barrieres tegen handel in diensten door overheden zijn opgeworpen dan wel van natuurlijk aard zijn. Tot voor kort gold
dat de meeste handelsbelemmeringen van technische

246

aard waren. Maar naar mate de techniek vorderde zijn vele
van deze natuurlijke barrieres minder bindend geworden
waardoor steeds meer diensten verhandelbaar werden.
Verwacht mag worden dat naar mate de techniek voortschrijdt de door overheden ingestelde handelsbelemmeringen steeds bindender zin geworden. In de context van
de komende GATT-discussjes is dan de vraag wat momenteel het relatieve belang is van door overheden ingestelde barrieres. Schattingen van dit relatieve belang
bestaan naar mijn weten echter niet, net zo min als er
schattingen zijn gemaakt m.b.t. de welvaartseffecten van
deze belemmeringen of de effecten van liberalisatie.
Een laatste vraag die van belang zal zijn voor GATTdiscussies betreft de relatie tussen handel in diensten en
handel in goederen. Afhankelijk van de situatie kan liberalisatie van de handel in diensten handelspratronen doen
omslaan, en handel in goederen doen toe- of afnemen.
Veel hangt hier af van de mate waarin goederen en
diensten complementen dan wel substituten zijn. De
eerste classificatie van diensten die hierboven werd aangehaald is in dit verband relevant. Om een beeld te krijgen
van de verwachten effecten van liberalisatie van het
dienstenverkeer zal men informatie moeten hebben over
de onderlinge relaties tussen handel in goederen en handel in diensten. Momenteel is er erg weinig bekend over
deze zaken.

Conclusie

____________

Hoewel de zwakke vorm van de comparatieve-kostenleer blijft gelden voor een wereld met goederen, diensten,
en diensten van produktiefactoren helpt dit ons weinig
voor wat betreft beleidsvragen. Dit resultaat betekent analytisch gezien dat diensten niet noodzakelijkerwijs anders
hoeven te worden behandeld dan goederen, en dat we mogen verwachten dat liberalisatie van het dienstenverkeer
welvaartsbevorderend zal zijn. In de praktijk hoeft dit echter niet zo te zijn. Ten dele is dit omdat de wet van de comparatieve voordelen alleen in gemiddelde zin geldt. Belangrijker is echter dat er vele vragen open staan met betrekking tot de determinanten van het internationale
dienstenverkeer en de effecten van bestaande handelsbarrieres. Bestaande handelsbelemmeringen (van natuurlijke aard of niet) bemvloeden het gedrag waardoor het
bestaande patroon van handel en investeringen in diensten geen goed beeld geeft van hoe de wereld er na volledige of partiele liberalisatie uit zou zien. Tevens moet
worden geconstateerd dat zelfs in een wereld zonder barrieres het niet a priori duidelijk zal zijn langs welke weg een
dienst verleend zal worden. Er is dan ook meer werk nodig
op het gebied van de determinanten van investeringsbeslissingen in het algemeen, en van de verschillen tussen goederenproducerende en dienstenproducerende
bedrijven in het bijzonder. Willen GATT-onderhandelingen
betreffende specifieke diensten een behoorlijke kans van
slagen hebben dan zal meer informatie beschikbaar moeten komen over de determinanten van comparatief voordeel, de effecten en het belang van bestaande handelsbarrieres, en het verwachte effect van liberalisatie. Zolang
deze informatie niet beschikbaar is zullen onderhandelingen niet meer tot stand kunnen brengen dan gedragscodes zoals die tijdens de Tokioronde zijn voortgebracht 12).

B.M. Hoekman
10) In tegenstelling tot de discussies over de toepasbaarheid van de

comparatieve-kostenleer moet bij de behandeling van liberalisatie
een onderscheid worden gemaakt tussen fysieke en niet-fysieke factormobiliteit. Dit is omdat barrieres tegen fysieke mobiliteit geen effect

zullen hebben op produktiefactoren die per satelliet of telefoonlijn
kunnen bewegen.
11) R. Brecher, Optimal policy in the presence of licensed technology

from abroad, Journal of Political Economy, jg. 90, biz. 1.070.
12) Voor een meer uitgebreider discussies zie Stern en Hoekman,

Data needs for trade negotiations in services, University of Michigan,
1986.

Auteur