Ga direct naar de content

De economische band tussen de VS en de EG

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: maart 18 1987

De economische band tussen
deVSendeEG
Een op de proef gestelde relatie

Er is de laatste tijd heel wat te doen over de betrekkingen tussen Europa en de VS.
Dreigende handelsoorlogen, belangentegenstellingen over wisselkoersen en
meningsverschillen over economische en monetaire politiek bepalen het beeld. Als men
zou mogen afgaan op persberichten en uitspraken van politici dreigen de gemoederen
danig verhit te raken. In dit artikel wordt gepoogd de strijdpunten nader in kaart te
brengen en enige voorwaarden te omschrijven voor een effectievere samenwerking.

DRS. K.J.R. KLOMPENHOUWER – DRS. R.H.R. SCHAAPVELD*
Nog steeds zijn de economische politiek en de economische prestaties aan beide zijden van de Atlantische Oceaan in hoge mate bepalend voor de ontwikkeling van de
wereldeconomie. Het aandeel van de 10 EG-landen (exclusief intrahandel) en de VS in de wereldexport bedroeg
in 1985 resp. 20% en 14%, tegenover Japan 12%. In de
VS overheerst de gedachte dat nun hoge handelstekort in
belangrijke mate veroorzaakt wordt door het restrictieve
beleid in de EG en Japan. Daarom hebben de VS een snelle dollardaling gestimuleerd. Het gevolg hiervan is weer
dat de export van Japan en de EG belemmerd en hun economische groei aanmerkelijk vertraagd worden. Daarenboven dreigt het Amerikaanse Congres met protectionisme. In dit klimaat krijgen zelfs meningsverschillen over
soms relatief ondergeschikte handelskwesties al snel een
wijdere dimensie met alle risico’s van dien. De media voorspellen een pittige strijd en commentatoren waarschuwen
voor een spoedige algehele financiele ineenstorting van
de VS en van de wereldeconomie. Deze publikaties brengen de bestaande gevaren scherp in beeld. Het monetaire
akkoord van Parijs van 22 februari jl. tussen de grote industrielanden is niet veel meer dan een tijdelijke bevestiging van de status quo. Daarom blijft het van belang de
onderliggende krachten bloot te leggen en de ruimte voor
constructieve oplossingen in kaart te brengen.

De Amerikaanse economic
De moeilijke situatie waarin de Amerikaanse economie
zich bevindt is genoegzaam bekend. Ondanks de sterke
dating van de dollarkoers t.o.v. de yen en de mark, is het
handelstekort opgelopen naar $ 170 mrd. (4,3% van het
bbp). De zeer onlangs ingezette stabilisatietendens is nog
met veel onzekerheden omkleed. De buitenlandse schuldenlast is in 1986 tot $ 270 mrd. opgelopen. Een verdere
stijging is waarschijnlijk. Het begrotingstekort bedraagt in
1986 $ 220 mrd. Dit is ruim 5% van het bbp, of 25% van de
overheidsuitgaven. Voor 1987 wordt een tekort verwacht
van $ 180 mrd. Hoewel een keerpunt is bereikt zijn deze
cijfers aanmerkelijk hoger dan de in de ‘Gramm Rudman
Hollings wet’ voorgeschreven bedragen (voor 1986 en
1987 resp. $172 en 144 mrd.). Fantasierijke methoden

worden bedacht om de werkelijke cijfers hiermee optisch
in overeenstemming te brengen. Ten slotte hebben de VS
een te lage spaarquote (17%) en te kampen met een verslechterde financiele structuur van ondernemingen (toenemende schuldenlast).
De zwakke dollar roept het beeld op van een haperende
Amerikaanse economie die onvoldoende is opgewassen
tegen de mondiale concurrentie. Sommige publikaties beklemtonen dat er sprake is van een structurele afbrokkeling van de Amerikaanse positie 1). Dit contrasteert sterk
met de beeldvorming uit 1984, toen het Amerikaanse zelfvertrouwen metde ‘superdollar’ geen grenzen leekte kennen. Aan deze ‘optische verwarring’ dragen verder bij de
grote koersstijgingen op Wall Street, die getuigen van een
onverminderd vertrouwen van beleggers.
Een positieve indruk zou op het eerste gezicht kunnen
worden ontleend aan de economische-groeicijfers van de
VS. De Amerikaanse economische groei was in het afgelcpen decennium (1975 t/m 1984) gemiddeld hoger dan in
de 10 EG-lidstaten (EG-10), namelijk 3% tegenover 2,1 %.
In verhouding met Japan, dat in deze periode gemiddeld
4,5% groeide, bleven de VS evenwel achter 2). De externe
positie van de VS vormt daarentegen een zichtbare zwakke plek. Sedert 1971 hebben de VS – afgezien van 1973
en 1975 – geen positief saldo meer gekend op hun handelsbalans. Er lijkt bovendien sprake van een structurele
verslechtering. Het tekort nam toe van 2,7 mrd. ECU
(thans f. 2,32) in 1971 tot 6 mrd. ECU in 1976 en ging daarna sprongsgewijs omhoog: 24 mrd. ECU in 1977, 64 mrd.
ECU in 1982, 136 mrd. in 1983 en 160 mrd. ECU in 1986.
Deze negatieve cijfers worden steeds minder gecompenseerd door het positieve saldo op het diensten- en kapitaalverkeer. Zelfs in de ‘hitech’ sector is nu, na een trendmatige daling van de netto export, sprake van een negatief
handelssaldo van naar schatting $ 3 mrd. in 1986. Voor

* Werkzaam bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit artikel is
geschreven op persoonlijke titel.
1) Zie b.v. Andrew Mack, The political economy of global decline:
America in the 1980’s, Australian Outlook, 1986, nr. 1.
2) Eurostat review, 1975-1984.

een deel vindt dit zijn oorsprong in het exportverbod van
strategische goederen en diensten 3).
Cijfers over de ontwikkeling van de arbeidsproduktiviteit
in de VS steken ook ongunstig af t.o.v. die van de handelspartners, vooral in de Industrie. Zo groeide de arbeidsproduktiviteit in de Amerikaanse industrie tussen
1960 en 1980 met 2,7% per jaar, in Japan met 9,4% en in
Europa met 5,5% 4). Recente cijfers zouden evenwel duiden op een verbetering van de produktiviteitsontwikkeling
in de Amerikaanse industrie tot een niveau van ruim 4%
per jaar 5). Ook dit cijfer kan evenwel nog niet erg indrukwekkend worden genoemd. Het lijkt er dan ook op dat de
VS tot dusverre te weinig zorg hebben besteed aan de concurrentiepositievan hun industrie. Deteleurstellendeente
trage reactie van de export op de daling van de dollarkoers
tegenover de yen en de Europese valuta bevestigt dit alleen maar. Het is de vraag of het door de Reagan aangekondigde ‘competitiveness package’, waarin de nadruk
zal liggen op betere scholing en opleiding en op handelspolitieke maatregelen, tijdig en voldoende soelaas kan
bieden.

Politieke druk
In de VS ligt het toenemend handelstekort politiek zeer
gevoelig. De publieke opinie ziet in de scheef getrokken
handelsbalans een kwaad dat ten koste gaat van de economische groei en de werkgelegenheid. Leidinggevende
Amerikaanse politici zien hun grate vrije interne markt tegenwoordig eerder als een zwakte (penetratie) dan van
kracht (schaalvoordelen). Het politieke klimaat in het Congres wordt gekenschetst door de opvatting dat Amerikaanse ondernemingen geen eerlijke kans krijgen op de
wereldmarkt (‘no level playing field’). Dit wordt deels onderbouwd met het argument dat de VS sedert de tweede
wereldoorlog tegenover met name Japan en Europa te genereus en coulant zijn opgetreden. Het doel dient thans te
zijn ‘fair trade’ (i.p.v. ‘free trade’). Hoewel Japan in deze
context veelal als het belangrijkste probleem wordt aangewezen, wordt Europa soms al te gemakkelijk met Japan
over een kam geschoren.
Senator Bentsen introduceerde onlangs een wetsvoorstel waarin de (vermeende) oneerlijke handelspraktijken
van anderen bestreden worden door het dreigen met Amerikaanse tegenmaatregelen op handelsgebied. President
Reagan zal hieraan niet makkelijk voorbij kunnen gaan en
zich waarschijnlijk concentreren op het bestrijden van de
eveneens voorgestelde inperking van presidentiele bevoegdheden.
De VS hebben in 1982 reeds de beslissende stoot gegeven tot het op gang brengen van een nieuwe wereldhandelsronde. Niettemin is onder de huidige omstandigheden
op korte en middellange termijn de ruimte beperkt om
nieuwe lasten te dragen die noodzakelijk zouden zijn om
inhoud te geven aan de positie van economisch en politiek
leiderschap van de VS in de wereld. Het accent is tot dusverre vooral komen te liggen op ‘negatieve’ maatregelen,
zoals het ‘omlaagpraten’ van de dollarkoers. Dit dollarbeleid roept – voor zover het het vertrouwen ondermijnt in
deze munt – het spookbeeld op van een financiele crisis
en een recessie. De VS zullen het daarop niet willen laten
aankomen. Van grater belang echter is dat de dollardaling
niet neutraal, maar negatief zal uitwerken op de economische groei in de wereld zolang de dollardaling vooral de
Amerikaanse import bepjerkt en geen noemenswaardig
stimulerend effect heeft op de export. Met het argument
dat het Congres anders nog moeilijker in toom te houden
zal zijn, wordt van de handelspartners bovendien begrip
verwacht voor het aanmerkelijk assertiever, zoniet agressiever, optreden van de regering op handelsgebied.

De positie van Europa
De positie van de EG wordt door Europeanen zelf veelal
als zwak afgeschilderd. De trage vooruitgang bij de Europese integratie, de veelvuldig tentoongespreide verdeeldheid, de matige economische prestaties en Europa’s
belangrijke maar toch ondergeschikte rol in het Atlantische bondgenootschap lijken hieraan onder meer debet te
zijn. Europese initiatieven op het wereldtoneel worden zelden genomen; een afwachtende houding lijkt te overheersen. Toch laat de opstelling van de EG op handelsgebied ook zien dat de EG, waar voorzien van supranationale bevoegdheden, bereid is haar belangen te verdedigen. Op het gebied van de economische en monetaire
politiek is een Gemeenschappelijke aanpak evenwel nog
niet echt van de grand gekomen. Er heersen grote aarzelingen om provisionele regelingen als het huidige EMS tot
een solide en slagvaardig systeem om te bouwen en de
ECU tot Europese valuta te ontwikkelen.
Hoewel de 12 EG-landen gezamenlijk sedert 1983 geen
betalingsbalanstekort (lopende rekening) meer hebben,
wordt de internationale concurrentiepositie van Europese
ondernemingen in het algemeen nog wel als betrekkelijk
zwak ervaren 6). Bovendien zijn er op dit punt aanzienlijke
verschillen tussen de EG-lidstaten.
Ten slotte is de macro-economische positie van de EG
ook niet zo florissant: weliswaar daalde het gemiddelde financieringstekort van de nationale overheden enigszins
(van 5,6% van het bbp in 1982 naar 4,7% in 1986), doch dit
is nauwelijks lager dan dat van de VS (5%) en de overheidsschuld als percentage van het bbp van de 12 EGlanden nam toe van 50% in 1982 tot 60,3% in 1986.
In economisch opzicht evolueert de EG meer richting
‘supermarkt’ dan ‘supermacht’. De onderhandelingen die
de Europese Commissie voert op het gebied van de handel worden gevoerd binnen een vooraf door de Raad van
Ministers gegeven mandaat op basis van artikel 113 van
het EEG-verdrag. Stemming vindt meestal niet plaats
doch dient indien het zover komt met gekwalificeerde
meerderheid te geschieden. De vertraging die optreedt om
tot een aanvaardbaar mandaat te komen, ontneemt de
Commissie veelal de mogelijkheid om in een eerste fase
van onderhandelingen in internationaal kader initierend
op te treden. Bij een te nauwsluitend mandaat heeft de
Commissie bovendien in multilateraal overleg te weinig
bewegingsruimte om constructief mee te werken aan het
wegnemen van hindernissen. (Dit is m.n. op landbouwgebied te zeer het geval geweest.) Dit heeft ertoe geleid dat
de Commissie in een aantal belangrijke gevallen niet om
een mandaat van de Raad heeft gevraagd, doch gehandeld heeft op basis van algemene politieke orientaties.
Een op dergelijke wijze tot stand gekomen onderhandelingsresultaat kan de verhoudingen binnen de EG echter
zwaar op de proef stellen. Zo dreigde Nederland door zich
solidair op te stellen in de EG gedurende de onderhandelingen met de VS n.a.v. de Iberische toetreding grote schade op te lopen bij escalerende vergeldingmaatregelen. Het
oorspronkelijke conflict inzake de toegang van de VS tot
de maismarkt in Spanje raakte Nederland nauwelijks. In
andere gevallen (b.v. bij de compact disc) profiteer! Nederland van de solidariteit van anderen. Handelspartners, zoals de VS, weten zwakten in EG-posities te onderkennen
en schromen niet de ene lidstaat tegen de ander uit te spe3) Volgens de Amerikaanse ‘National Academy of Sciences’ kosten

deze restricties het Amerikaanse exporterend bedrijfsleven $ 9 mrd.
per jaar.
4) R.Z. Lawrence, Can America compete?, Brookings Institution,
1984.
5) Zie Wall Street Journal van 5 januari 1987 en Le Monde van 3 februari 1987.
6) Dit blijkt b.v. uit het feit dat de handelsbalans van de EG, ondanks

een verbetering na de structured verslechtering die leidde tot het recordtekort van 66 miljard ECU in 1980, in 1984 nog steeds een negatieve handelsbalans had van 44 miljard ECU. (Recentere cijfers niet
beschikbaar); Bron: Eurostat.

len. De noodzaak van een Gemeenschappelijk optreden
wordt daardoor versterkt.
Gedurende de aanloop van de nieuwe GATT-ronde kristalliseerde de Europese positie zich uit als een middenpositie tussen de VS en de ontwikkelingslanden. Met belang
dat de EG heeft bij de Internationale handel in diensten en
de rol die zij daarin speelt, maakte van Europa een natuurlijke bondgenoot van de VS. Anderzijds echter plaatste het
eigenbelang, alsmede het opkomen voor de legitieme belangen van ontwikkelingslanden, Europa in de groep die
vooral uit was op een betere naleving van de reeds gemaakte GATT-afspraken over de handel in goederen. De
EG ging bij voorbeeld verder in haar voorstellen over de
‘standstill’- en ‘roll-back’-excercitie dan de VS.
Deze brugfunctie of bemiddelaarsrol heeft de EG zoals
bekend als gevolg van interne verdeeldheid later nauwelijks meer kunnen vervullen. Zowel in Punta del Este (September 1986) als vervolgens in Geneve (januari 1987)
bleek het onderwerp landbouw voor de EG een moeilijk te
nemen horde. Doordat een compromis kon worden gevonden over een tekst met algemene uitgangspunten kon de
‘Uruguay Ronde’ evenwel van start gaan. Het is van groot
belang dat de Commissie tijdig de politieke ruimte krijgt
om hierin effectief en initierend te opereren en de positie
van de Gemeenschap in de wereldhandel tot zijn recht te
laten komen.

Transatlantische fricties
De ironie wil dat de twee grootste handelsblokken het afgelopen jaar regelmatig de totale handel van rond de 130
miljard ECU in de waagschaal hebben gelegd voor schermutselingen over bedragen van een paar honderd miljoen.
De gevonden compromissen hebben echter niet geleid tot
een oplossing van de onderliggende fundamentele meningsverschillen. De gekozen oplossingen hielden vrijwel
zonder uitzondering een verdere regulering in van de handel en versterkten de tendens in de richting van het bilateralisme en ondermijning van het open multilaterale
handelssysteem in de wereld 7). Niettemin is een ernstige
ontregeling van het transatlantische handelsverkeer mede
met het vooruitzicht van de GATT-handelsronde tot nu toe
vermeden.
De VS hebben het afgelopen jaar diverse maatregelen
genomen waarbij overigens het begrip ‘fair’ nauwelijks of
geen rol speelt. Enkele voorbeelden zijn: het ‘Superfund’:
een milieuheffing op olieprodukten die voor gei’mporteerde produkten hoger is, en het ‘Customs Users Fee’: een
onkostenvergoeding voor het gebruik maken van de Amerikaanse douanefaciliteiten. Deze ad valorem opgelegde
heffing, met uiteraard een prijsverhogend effect voor het
gei’mporteerde produkt zou naar schatting voldoende zijn
om de huidige douanestaf met 50% uit te breiden!
De EG wordt door de VS beticht van het invoeren dan
wel handhaven van vele handelsbelemmerende maatregelen.
De strenge volkgezondheidscriteria van de EG worden
door de VS ervaren als handelsbelemmerend. Inspectie
van Amerikaanse slachthuizen door EG-functionarissen
heeft tot nu toe niet geleid tot de ontdekking van een voiledig acceptabele slachterij… Ook het verbod, met uitzondering van veterinaire noodzaak, op invoer van vlees van vee
waaraan groeihormonen zijn toegediend komt als overbodig en verdacht bij de Amerikanen over.
De binding van officiele ontwikkelingshulp, die vele EGlidstaten in meer of minder mate toepassen, is voor de VS
eveneens een zwaar punt van kritiek. Ten eerste vloeien
de gelden op deze wijze direct terug naar het donorland.
Ten tweede worden zich ontwikkelende economieen en industrieen door de geleverde infrastructuur ook op langere
termijn feitelijk gebonden aan het donorland.
De VS maakt bezwaar tegen de Europese sociale markteconomie voor zover die leidt tot steunverlening aan industrieen (terwijl het overigens subsidies aan de eigen
ondernemingen via de defensiebegroting buiten de dis-

238

cussie tracht te houden).

Landbouw
De structured overcapaciteit van de landbouwsector in
een verzadigde wereldmarkt vormt de basis voor het belangenconflict tussen de EG en de VS. De noodzaak een
halt toe te roepen aan de ‘subsidie-oorlog’, waar o.a. de
Sovjetunie de lachende derde bij is en de niet-subsidierende landbouwexporteurs een wenende vierde, wordt op
politiek niveau onderschreven. Hier echter eindigt de
harmonie.
De VS baseren hun landbouwbeleid in theorie op de (lage) marktprijs, doch aan boeren worden op grote schaal
produktiegebonden subsidies verstrekt om het verschil
tussen de marktprijs en een hogere theoretische prijs te
overbruggen. Aan de Amerikaanse boeren wordt bovendien door middel van exportsubsidies de toegang tot exportmarkten vergemakkelijkl. Ook worden van veel
produkten de import beperkt.
De EG baseert haar gemeenschappelijk landbouwbeleid op het uitgangspunt van een hoge prijs voor de boer en
consument. Import wordt – waar concurrerend – door
landbouwheffingen geweerd en export wordt gesubsidieerd om het verschil te overbruggen met de lagere wereldmarktprijs. Een daling van de dollarkoers heeft tot
gevolg dat de EG-exportsubsidies moeten toenemen.
Ondanks een gemiddelde vergoeding van $ 15.000 per
boer per jaar in de VS (vergelijkbare vergoeding in de EG
$ 2.250 per jaar) daalde de landbouwexport van de VS in
1986 met 16% tot $ 26,3 mrd. (dat was $ 43,8 mrd. in het
recordjaar 1981). Het traditionele handelsoverschot met
de EG in landbouwprodukten is bovendien geslonken van
$ 5,5 mrd. in 1982 tot $ 1,1 mrd. in 1985 – een bron van
Amerikaanse ergernis. De trend wijst op een verdere verslechtering van de Amerikaanse positie. De EG-export
nam daarentegen in 1985 toe met 5,2% naar $ 25,6 mrd.
(de cijfers over 1986 zijn nog niet beschikbaar). Hierbij zij
aangetekend dat in dezelfde periode de import nagenoeg
gelijk bleef op $ 45 mrd. De regering-Reagan is voornemens om de subsidie-oorlog op te voeren ten einde exportmarkten te her- en veroveren op de EG.
Een oplossing is slechts mogelijk indien beide partijen
bereid zijn de produktiecapaciteiten drastisch te reduceren. Over de daarvoor benodigde lastenverdeling bestaat
echter zelfs niet een begin van politieke overeenstemming. Terwijl de strijd om de afzetmarkten doorgaat zal in
het kader van de nieuwe wereldhandelsronde getracht
worden de afwijkende landbouwsubsidiesystemen meer
op een lijn te brengen en afspraken te maken over vermindering van de produktiegebonden subsidies. Een eenvoudige opgave zal dit zeker niet zijn. De landbouw zal
voorlopig dan ook een bron van onderlinge spanning
blijven.

Het beleid___________________
Reeds bijna een jaar wordt door de Amerikaanse regering bij de EG, en vooral West-Duitsland, aangedrongen
op een stimulerend macro-economisch en monetair beleid. De achterliggende gedachte dat thans Europa en Japan aan de beurt zijn om de wereldeconomie te stimuleren, lijkt op het eerste gezicht begrijpelijk gezien de precaire staat van de wereldeconomie en het feit dat de Amerikaanse mogelijkheden om een stimulerende rol te spelen
duidelijk zijn uitgeput. Europa echter heeft evenmin veel
ruimte en is vooralsnog in beslag genomen door de eigen
sociaal-economische zorgen. Voor het merendeel is zij

7) Zie b.v. W.G. Aldershoff, Het Amerikaanse invoerprogramma voor
staal, ESB, 5 februari 1986, biz. 147-150.

nog steeds doende de erfenis van de late jaren zeventig en
vroege jaren tachtig (hoge begrotingstekorten) op te ruimen. Met enige land met aanmerkelijke speelruimte – de
Bondsrepubliek – kan uiteraard niet op eigen kracht het
economische draagvlak bieden voor stimulering van de
wereldeconomie. Evenmin kan Duitsland voor Europa de
last dragen van stabilisering van de wisselkoersverhouding met de dollar.
Het resultaat is een onbevredigende situatie waarin de
ruimte voor transatlantische compromissen gering is en in
de VS de neiging wordt versterkt de problemen op de andere partij af te wentelen. Het monetaire akkoord van 22
februari jl. lijkt vooralsnog niet veel meer dan een tijdelijke
aanvaarding van de status quo: de bereidheid om de wisselkoersen van dat moment (1 $ = 1,83 DM = 154yen)tijdelijk als realistisch en verdedigbaar te accepteren, het
VS-begrotingstekort conform eerdere plannen geleidelijk
verder te reduceren en voorgenomen belastingverlagingen in West-Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk
en Japan in beperkte mate te intensiveren. Aanmerkelijke
concessies lijken door geen der partijen te zijn gedaan. De
bestaande fundamentele onevenwichtigheden in de wereldeconomie, met name het VS-handelstekort, zijn daarmee niet weggenomen. De houdbaarheid van de afspraken zal derhalve nog wel eens op de proef kunnen worden
gesteld.
Het zal duidelijk zijn dat aan de regering van de grootste
ge’integreerde economische eenheid ter wereld, waarvan
de nationale munt het universele betaalmiddel is, en waarvan de wereld een leidinggevende rol verwacht, een specifieke verantwoordelijkheid kan worden toegekend voor het
reilen en zeilen van de wereldeconomie.
Een voorwaarde voor een voortgezette evenwichtige
groei in de wereldeconomie is dat de natuurlijke neiging
moet worden onderdrukt om de last van de noodzakelijke
binnenlandse economische aanpassingen af te wentelen
op de partners. Indien een zekere mate van afwenteling
politiek onvermijdelijk is moet de nadruk gelegd worden op
maatregelen die de minste blijvende schade veroorzaken.
De indruk bestaat dat de Amerikaanse regering zich ervoor inzet om aan de laatstgenoemde voorwaarde te voldoen door de protectionistische druk’vanuiThef Congres
zoveel mogelijk tegen te gaan en het accent te leggen, met
steun van de monetaire autoriteiten, op beheerste monetaire maatregelen onder een gelijktijdige geleidelijke en
gematigde reductie van het federate begrotingstekort.
Zelfs lijkt de regering op dit moment de bereidheid te tonen
om een verdere duikvlucht van de dollar te helpen voorkomen, doch een duidelijke verplichting is zij, zeker voor de
middellange termijn, niet aangegaan. De huidige – na de
verkiezingen van november verzwakte – Amerikaanse regering zal derhalve van meet af aan zich erop moeten richten zelf een deel van de aanpassingslast – bij voorbeeld
door belastingverhoging – op zich te nemen. Bij het tegengaan van Amerikaanse afwentelingsdrang en bij het
opvangen van de negatieve aspecten voor de wereldeconomie zien de Europese regeringen zich evenwel voor een
aantal dilemma’s geplaatst.
De ruimte in Europa voor een economisch of monetair
stimuleringsbeleid wordt beperkt door het uitgangspunt
dat de goede resultaten op het gebied van de inflatiebestrijding en reductie van begrotingstekorten niet op het
spel mogen worden gezet. Een belangrijke overweging
voor de EG is dat een opleving van de inflatie de externe
concurrentiepositie van Europese ondernemingen, die als
gevolg van de appreciatie van de Europese munten toch al
onder druk staat, verder zou doen verslechteren, en in het
kielzog daarvan een nieuwe stagflatie-spiraal en ontwrichting van de interne samenhang van de EG op gang kan
brengen. Een beleid gericht op schadebeperking lijkt daarom een algemeen Europees belang te dienen. De EGlidstaten zullen erin moeten slagen eendrachtig samen te
werken ten einde het Amerikaanse beleid te be’mvloeden
en de samenhang van het EMS en de EG te bewaren.
Ten einde de onderhandelingen te vergemakkelijken
zou kunnen worden nagegaan of de bestaande geringe
marges voor het stimuleren van de economische groei

(b.v. via infrastructuurprojecten) niet beterzouden kunnen
worden benut. Uiteraard is een gecoordineerde aanpak
daarbij een voorwaarde voor succes. Ook een versterking
van de operationele mechanismen van het EMS lijkt geboden om de onderlinge samenhang en de internationale onderhandelingspositie van Europa op het gebied van wisselkoersen, rente en monetair beleid te versterken. De
Bondsrepubliek verkeert op dit punt in een sleutelpositie.
Een voorwaarde daarbij is dat de EG-lidstaten bereid zijn
de bestuurlijke soevereiniteit wat aan de werkelijkheid van
de interdependentie aan te passen en zich werkelijk in te
zetten om tot overeenstemming te komen inzake de onderlinge lastenverdeling van een dergelijk beleid.
Op internationale fora zoals de GATT en in bilaterale onderhandelingen zal de Gemeenschap pas dan haar positie
als grootste handelsblok in kunnen nemen als zij, via de
Europese Commissie, in staat blijkt constructief en eensgezind op te treden.

K.J.R. Klompenhouwer
R.H.R. Schaapveld

Auteurs