Ga direct naar de content

Dialectiek van de arbeidersbeweging

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 14 1981

Au Courant

Dialectiek van de
arbeidersbeweging
A. F. VAN ZWEEDEN
Wil Albeda, de minister van Sociale
Zaken die zijn portefeuille zo doelmatig
weet te beheren dat hij tijd in overvloed
beschikbaar heeft om in dag- en weekbladen attikelen te schrijven, heeft in de
Haagse Post een recensie geschreven
over Mensenwerk 1), het lezenswaardige
gedenkboek dat Ger Harmsen, Jos Perry
en Floor van Gelder hebben geschreven
ter gelegenheid van de fusie van de Industriebonden NVV en NKV. Het is een
opmerkelijke boekbespreking. Niet omdat hier de minister aan het woord is, of
de grote kenner van de arbeidsverhoudingen, maar omdat de recensent als
oud-bestuurder van het CNV en als bemiddelaar in een van de grote conflicten
die de industriebonden hebben uitgevochten met de werkgevers en onder elkaar, zelf medespeler is geweest in de geschiedenis die ten slotte heeft geleid tot
het samengaan van de socialistische en
de rooms-katholieke vakbond. Albeda
heeft zijn bespreking geschreven uit zijn
eigen parti-pris.
De auteurs van Mensenwerk trekken
conclusies uit hun geschiedkundig onderzoek die de verontwaardiging van
Albeda hebben gewekt. ,,Toen (tegen het
eind van de jaren zestig) de d wang van de
kerk wegviel, bleek pas hoeveel bereidheid er in rooms-katholieke vakbonden
leefde om te strijden voor een betere arbeids-en leefsituatie”, zo stellen zij vast.
In die jaren greep de ontkerstening om
zich been. Het CNV vond toen dat toenadering tot het NKV het meest voor de
hand lag. Het CNV was immers van huis
uit een interconfessionele vakcentrale.
Het is een vraag van historisch belang,
waarom het NKV niet met het CNV,
maar met het NVV, in zee is gegaan.
Harmsen c.s. trachten in hun boek
vooral op deze vraag een antwoord te
vinden. Al in het verre verleden, zo stellen zij, zijn er allerlei aanwijzingen die crop duiden dat het binnen de vakorganisaties anders zou verlopen dan in de politick, waar KVP, ARP en CHU elkaar
vonden in het CDA, en in werkgeverskring waar de katholieke en protestantschristelijke organisaties zich verenigden
in het NCW. De conclusie van Harmsen
ligt besloten in de stelling dat ,,de eerste
en belangrijkste bindende kracht voor
maatschappelijke organisaties als een
44

vakbeweging niet gevormd wordt door
een gezamenlijk gedeelde godsdienstige
overtuiging, maar door de gemeenschappelijk ervaren maatschappelijke belangen en de daarop gebaseerde gemeenschappelijke ideologic”.
Deze conclusie wekt Albeda’s verontwaardiging. Hij schrijft dat een ,,werkelijk motiverende maatschappij beschouwing verder grijpt dan belangen, omdat
zij zoekt naar de bronnen van de ethiek”.
Deze kritiek onthult meer van de visie
van de oud-CNV-man Albeda op de
maatschappij, dan dat zij de steekhoudendheid van de betwiste stelling aantast. Wanneer Harmsen vaststelt dat het
,,misschien billijker is het CNV niet inde
eerste plaats te zien als een vakorganisatie maar als een naar binnen gerichte
godsdienstige vereniging die het beginsel
boven alles stelt”, dan lijkt Albeda dat
oordeel te bevestigen.
Harmsen c.s. onderbouwen hun stellingen met een aantal feiten. In 1961 is
het een pater jezui’et, H. Hoefnagels, die
in een artikel in de Sociologische Gids
onder de titel ,,Nederland een sociaal paradijs?” kritiek levert op de geringe strijdbaarheid van de Nederlandse vakbeweging en daarvoor vooral gehoor vindt bij
jonge socialisten. Een paar jaar later
maakt het NKV zich los van de KVP.
Jan Mertens houdt zelf kritische en antikapitalistische redevoeringen, waarvan
vooral zijn filippica tegen de tweehonderd personen die de gehele economie in
handen hebben opzien baarde. De bedrijfssluitingen van de jaren 1965-1966
schokten de voorzitter van de katholieke
metaalarbeidersbond St. Eloy, Piet
Brussel, zo diep, dat hij later zou verklaren toen duidelijk te hebben ingezien dat
de ,,functie van het kapitalistische systeem nu gee’indigd is”. Het was deze ontwikkeling binnen het NKV die een toenadering tot het NVV mogelijk maakte
en niet tot het CNV, dat zich veel minder
kritisch opstelde tegenover de maatschappelijke orde.
Dieper en vooral ook radicalerdan het
NVV werkte het NKV zijn maatschappijvisie uit, waarin het woord socialisme
weliswaar niet te vinden is, maar waarin
een gedachtengang wordt ontwikkeld
die daar toch niet ver van af staat. Albeda merkt in zijn recensie op, dat het ,,so-

cialisme”, de ideale alternatieve maatschappij, meer als opium voor de werkers fungeert dan welke versie van de
christelijke godsdienst ook. Ik denk
dat hij daarin niet helemaal ongelijk
heeft. De bij NVV en NKV aangesloten bonden hadden in het midden
van de jaren zeventig door het teloorgaan van het harmoniemodel, de fictie
van een corporatistisch systeem waarin
de klassenstrijd kon worden afgeschaft,
een nieuw ideaal maatschappijbeeld nodig om hun strijdbaarheid te richten op
een doel dat verder reikte dan de strijd
om directe materiele belangen. Albeda
herinnert zich zijn bemiddelingspoging
bij het metaalconflict van 1972 toen Piet
Brussel in het geheim een deal sloot met
de werkgeversvoorzitter Prins. De Metaalbedrijfsbond CNV, de Unie BLHP
en de Industriebond NKV gingen een akkoord aan met de werkgevers dat voor de
Industriebond NVV onaanvaardbaar
was. Albeda meent dat toen een samengaan van CNV en NKV voor de hand
had gelegen en betreurt het nog dat het
anders is gelopen.
Ik herinner me uit die tijd ook een uitspraak van Albeda. Hij zei toen dat de
harde opstelling van de Industriebond
NVV hem deed denken aan de Amerikaanse vakbonden die alleen maar uit
zijn op materiele voordelen. In een in dit
blad gepubliceerde polemiek met Albeda
heb ik toen de stelling verkondigd dat hij
zich vergiste. De Industriebond NVV
was de confrontatie met de werkgevers
niet alleen aangegaan om materieel
voordeel te behalen. In zijn eisenpakket
kwam ook erkenning van het bedrijvenwerk voor. De later in Fijn is anders,
Breien met een rooie draad, de Maatschappijvisie van het NVV, Distantie
van nabij bekeken en Visie NKV, geformuleerde maatschappijkritiek diende als
legitimatie en als leidraad voor een vakbeweging die zich opnieuw van haar eigenlijke roeping als strijdorganisatie en
voorhoede van de arbeidersbeweging bewust was geworden. Het CNV heeft samenwerking met de werkgevers en verzoening met het kapitalisme door deling
van verantwoordelijkheid in zijn vaandel
geschreven.
Nu de vakbeweging, mede door het
optreden van Albeda als minister van
Sociale Zaken, in een defensieve positie
is gedrongen komt weer de vraag aan de
orde of de vakbeweging zich door versterking van haar eenheid kan hervinden. De in de jaren zeventig ontwikkelde
maatschappijvisies zijn door de strijd om
het naakte bestaan op de achtergrond geraakt. De FNV-bonden lijden opnieuw r
ledenverlies. Door de economische crisis
worden ze teruggeworpen op de strijd
voor het behoud van de bedreigde verworvenheden. Weer stelt het CNV zich
op als de vakcentrale die zich het •meest

1) Ger Harmsen, Jos Perry en Floor van Gelder, Mensenwerk, Ambo, Baarn, 1980.

bewust is van zijn verantweordelijkheid
voor de nationale economic.

De Industriebond FNV, die zojuist op
zijn congres het beleidsprogramma Verder kijken heeft aanvaard, distantieert
zich van zijn oppositionele rol. Het
nieuwe realisme van deze FNV-bond,
dat zoveel discussie onder de eigen leden
en in de eigen vakcentrale heeft losgemaakt, duidt crop dat hij bereid is zijn
ideologische doelstellingen voorlopig te
laten voor wat ze zijn, omdat behoud van
werkgelegenheid en redding van de industrie eerder aan de orde zijn dan verandering van de maatschappij.
Het zal niet de eerste keer zijn in de geschiedenis dat de Nederlandse vakbeweESB 14-1-1981

ging haar doelstellingen aanpast aan de
gewijzigde omstandigheden en belangen
van haar leden. Alleen het CNV is, de jaren door, min of meer zich zelf gebleven.
Het had geen behoefte aan de opstelling
van een nieuwe maatschappijvisie, toen
NVV en NKV aan hun ideologische programma’s werkten. Van Zuthem betitelde het CNV daarom als een ,,onbewogen
beweging”. Beweging, dat wil zeggen
ontwikkeling, ontstaat door de dialec-

tiek van strijdende belangen. Dat is de
sleutel tot de geschiedenis van de arbeidersbeweging die Harmsen als historisch

materialist eerder ziet dan de ethicus
Albeda.
A. F. van Zweeden

Auteur

Categorieën