Ga direct naar de content

De verdeling der talenten

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 12 1984

De verdeling der talenten
In die dagen gebeurde het dat in het lage land der
Nederlanden de regering-Lubbers aan het bewind
kwam. Het was in de tijd dat het volk der Nederlanden
in ontredderde toestand terneerzat, mismoedig en vertwijfeld na de verschrikkingen van de bende van acht.
Het vruchtbare land lag er troosteloos bij, de fabrieken waren leeg en verlaten, de machines stonden onaangeroerd en de bevolking liep morrend te hoop omdat het eens zo welvarende land zo weinig produktie
meer voorbracht. In die benauwende en uitzichtloze situatie riep minister-president Lubbers zijn voltallige
kabinet bijeen en beval het zich te buigen over een plan
om de bevolking weer moed te geven, haar het werk te
laten hervatten en het land in zijn oude glorie te
herstellen.
Daarop trok het kabinet zich terug en vergaderde
lange tijd in het diepste geheim. Na ampel beraad werd
men het over de hoofdlijnen van een herstelplan eens.
De inhoud van het plan was dat de schaarse talenten,
die zich nog in ‘s lands schatkist bevonden, op zekere
manier onder de bevolking zouden worden verdeeld.
De minister van Financien, die een bekwaam boekhouder was, werd als eerstverantwoordelijke met de uitvoering van het plan belast.
Minister Ruding nu trok zich terug in zijn vertrekken, schraapte diep over de bodem van de schatkist en
haalde daaruit naar boven wat er zich nog aan talenten
in bevond. In overeenstemming met wat het plan voorschreef moesten deze onder de bevolking worden verdeeld. Daartoe riep hij eerst de werkgevers bij zich en
gaf hun elk vijf talenten. Hij stelde hun in het vooruitzicht dat hun winsten zouden stijgen, dat zij premies en
garanties zouden ontvangen, dat hun vennootschapsbelasting zou dalen en dat zij ruim baan zouden krijgen bij alles wat zij zouden ondernemen. Daarna zond
hij hen heen met de woorden: gaat heen en doet wat u
goed dunkt. En zij gingen heen en deden wat hun goed
dacht. Vervolgens riep hij de werknemers bij zich en
gaf hun elk twee talenten. Hij drukte hun op het hart
dat er geen ruimte voor vermeerdering van die talenten
zou zijn, maar dat zij in de toekomst wel steeds minder
lange dagen zouden hoeven maken om hun talenten te
ontplooien. Een deel van hen morde en was ontevreden omdat zij van mening waren dat hun talenten van
geringer gewicht waren dan die welke de overige werknemers hadden ontvangen, maar daar zij niet beschikten over een weegschaal om hun klachten te staven,
konden zij hun woorden geen kracht bijzetten. En Ruding zei tot de werknemers: gaat heen en doet wat u gezegd wordt. En zij gingen heen en deden wat hun gezegd werd. Ten slotte riep hij de uitkeringsgerechtigden bij zich en gaf hun elk een talent. Ook zij morden
omdat zij dit tekort vonden, maar de minister hield
zich doof voor hun gemor. En hij zei tot hen slechts:
gaat heen. En zij gingen heen.
De werkgevers togen onmiddellijk met hun talenten
aan het werk. Zij bouwden en zij investeerden; zij produceerden en zij exporteerden; zij exploiteerden en zij
innoveerden. Hun dagen waren lang en gevuld met activiteit. Zij zagen hun winsten toenemen, hun premies
en garanties binnenstromen en hun belastingen dalen,
gelijk het hun door de minister in het vooruitzicht was
ESB 3-10-1984

gesteld. Ook konden zij zich naar hartelust ontplooien
en enwerd hun geen strobreed in de weg gelegd. En zij
waren zeer tevreden over de plannen die het kabinet
voor het land had bedacht.
Ook de werknemers gingen met hun talenten aan de
slag en zij deden wat hun gezegd werd. Zij bemanden
de fabrieken en kantoren, zij namen plaats achter de
bureaus en loketten en zij voerden uit wat hun werd
opgedragen. Zoals hun was voorzegd vertoonden hun
lonen geen stijging, maar wel werd de duur van hun arbeid ietwat verkort. Deze gang van zaken stemde hun
weliswaar niet tot tevredenheid, maar met de herinnering aan de voorbije malaise nog vers in het geheugen,
durfden zij aan hun ontevredenheid niet al te luidruchtig uitdrukking te geven.
De uitkeringsgerechtigden gingen met hun ene talent
naar huis. Zij probeerden aan het arbeidsproces deel te
nemen, maar het werd hun te verstaan gegeven dat er
voor hen geen plaats was. Het werd hun zelfs vrijwel
verboden om produktieve arbeid te verrichten, onder
dreiging dat ook hun laatste talent hun zou worden
ontnomen. Dus zetten zij zich neder in doffe berusting. Slechts de brutaalsten onder hen trachtten in
de schemering, als niemand het zag, nog wat nuttige
arbeid voor zich zelf te verrichten.
Na enkele jaren riep het kabinet al degenen aan wie
het talenten had gegeven weer bij zich, om te vernemen
wat voor zaken zij hadden gedreven. En de werkgevers
verschenen en spraken: Heer, wij hebben met uw vijf
talenten gewoekerd en zij hebben vijf talenten winst
opgeleverd. En het kabinet zei: heel goed, beste werkgevers; omdat gij zo goed hebt gehandeld en veel tot de
welvaart van het land hebt bijgedragen, zal ik u belonen; neemt nog vijf talenten, zij zijn de uwe. Daarna
verschenen de werknemers en zij spraken: Heer, wij
hebben gehandeld zoals u gezegd hebt en uitgevoerd
wat ons is opgedragen. En het kabinet zei: heel goed,
beste werknemers; omdat gij. goed hebt gehandeld en
hebt gedaan wat u is opgedragen, moogt gij de vijf talenten die wij u hebben verstrekt, voor u zelf behouden. Ten slotte verschenen de uitkeringsgerechtigden
en zij spraken: Heer, wij zijn heengegaan zoals u gezegd hebt, maar wij hebben geen werk kunnen vinden
en onze uitkeringen zijn op; geef ons nieuwe talenten.
Maar het kabinet ontstak in toorn en sprak: Wat! Hebt
gij het geld verkwist dat ik u heb gegeven? Gij wist toch
dat ik streng was en dit niet zou tolereren. En tot de
omstanders zeide het: neemt deze lieden af wat zij nog
hebben en geeft het aan degenen die de vijf talenten bezitten. De omstanders echter zeiden: Maar Heer, die
hebben toch reeds vijf talenten! Doch het kabinet liet
zich niet van de wijs brengen en sprak: Ik zeg u: wie
heeft, aan hem zal worden gegeven; maar wie niet
heeft, hem zal nog worden ontnomen wat hij bezit 1).
L. van der Geest

1) Vrij naar Matteiis 25 :14-30.

905

Auteur