Ga direct naar de content

De Belastingplan 1985

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 12 1984

Fisconomie

Belastingplan 1985
DR. L.G.M. STEVENS

1. Inleiding
De Miljoenennota 1985 staat wederom
in het teken van het driesporenbeleid, een
beleid dat reeds in het regeerakkoord werd
vastgelegd. Beheersing van de collectieve
sector, versterking van de marktsector en
herverdeling van de beschikbare arbeid
zijn de centrale doelstellingen in het
sociaal-economische beleid van het kabinet-Lubbers. Ook in de Miljoenennota
1983 en Miljoenennota 1984 vormden zij
de kerndoelstellingen. Daarmee werd een
,,ondernemers-vriendelijk” beleid ontwikkeld dat keurig in de pas liep met het verlanglijstje van het bedrijfsleven. Bij de
bespreking van het Belastingplan 1984 heb
ik daarom gesproken over het ,,Wagnerdictaat”. Met name op fiscaal terrein was
er immers een verbluffende overeenkomst
tussen de Wagner-voorstellen en het Belastingplan 1985.
Het Belastingplan 1985 is een consequente voortzetting van die lijn. Ook thans
is de lastenverlichting voor het bedrijfsleven wederom een beleidsprogramma met
hoge prioriteitsgewichten. De erkenning
dat het particuliere bedrijfsleven fungeert
als draagvlak voor de collectieve sector getuigt van een realistische benadering. In de
jaren zeventig heeft het daaraan soms ontbroken; het ondernemerschap werd toentertijd misschien te gemakkelijk geassocieerd met uitbuiting en oneigenlijk, zo
niet anti-legaal gedrag.
Thans krijgt het besef weer de overhand
dat gezond ondernemerschap voorwaarde
is voor economisch herstel. Een dergelijke
herwaardering van het ondernemerschap is
weliswaar niet in cijfers uit te drukken,
maar ongetwijfeld is het een belangrijke
stimulans in het proces van economisch

herstel. Motivatie is immers de motor van
creativiteit, en het zou een al te grote versimpeling van de menselijke psyche betekenen als men zou denken dat alleen geldelijk
gewin de brandstof van motivatie is. Ook
maatschappelijke erkenning is daarbij bepaald niet zonder belang. Vandaar dat de
veranderde publieke opinie ten gunste van
het ondernemerschap — het RSV-effect
ten spijt — het proces van opleving kan
ondersteunen.
De vraag of de nieuwe fiscale maatregelen ter stimulering van het ondernemerschap eveneens noodzakelijk zijn, zoals
thans jaar op jaar wordt benadrukt, verdient echter nadere aandacht. Bij de besprekingen van het Belastingplan staat deze vraag dan ook centraal.
2. De PvdA-tegenhanger
In augustus publiceerde een werkgroep
van de PvdA een opmerkelijke nota, min
of meer als tegenhanger van het regeringsbeleid. Daarin werden de aanzetten tot een
middellange-termijnbeleid uiteengezet, gericht op volledige werkgelegenheid en economisch herstel 1). Het belastingplan
speelt daarin een zeer belangrijke rol. Het
opmerkelijke van deze nota is in eerste instantie dat zij niet bekneld ligt onder een
loodzware socialistische dogmatiek. Zij
geeft blijk van een realistische maatschappijopvatting waarin niet slechts collectiviteiten functioneren, doch individuen leven
met hun eigen zingevingen en belangen. De
staat loopt niet langer als de regulerende
bovenmeester over de speelplaats van het
economische leven.
De werkgroep formuleert dit zelf als
volgt:

,,Voor de komende jaren zal daarom
voortdurend de vraag moeten worden gesteld naar de effectiviteit van het overheidsoptreden. Dit kan betekenen dat op
sommige plaatsen het marktmechanisme
– met al zijn feilen – toch de voorkeur
verdient als sociaal-economisch ordeningsmechanisme boven overheidsoptreden. Feilen kent de markt te over. Bestaande ongelijkheid in kennis, inkomen
en vermogen resulteren binnen het marktmechanisme in ongelijke levenskansen.
Dat als reaktie daarop gevraagd wordt
naar optreden van de overheid om deze
bestendiging van ongelijkheid te mitigeren of uit te bannen, is begrijpelijk en ook
terecht. In de sociaal-democratische opvatting ligt hier een belangrijke taak voor
de overheid. Maar daarom behoeft men
nog niet de ogen te sluiten voor de effectiviteit van dit optreden of neven-effecten
daarvan te verwaarlozen op wat wel de
continui’teitsvoorwaarden van de samenleving worden genoemd: de selectieve economische groei of de werkgelegenheid”.
Dit citaat had bijna in dezelfde bewoordingen in de Miljoenennota kunnen staan.
De deregulering is een ,,must”; zelfs de socialisten kunnen en willen er kennelijk niet
aan ontkomen. Wel laat de werkgroep er
onmiddellijk veelbetekenend op volgen:
“Dit betekent niet dat’de gedachte aan
planmatig beleid ter realisering van de
gestelde doelen wordt opgegeven. Integendeel: juist in deze fase van herorientering op het sociaal-economische bestel
vanuit aan de ene kant de crisis en vanuit
aan de andere kant de mogelijkheden die
de toekomst biedt zal het noodzakelijk
zijn de verschillende stappen die genomen
moeten worden, helder voor ogen te hebben. De benadering van een planmatig beleid sluit aan bij de sociaal-democratische
traditie en keert zich af van de liberalistische opvatting van het huidige kabinet”.
Het christen-liberale en het sociaal-democratische spoor blijken thans dus dichter bij elkaar te liggen dan eerder voor mogelijk werd gehouden. Uiteraard zet de
werkgroep zich wel af tegen het regeringsbeleid dat geent is op een bovenmatig vertrouwen op het vrije-marktmechanisme en
het liberale uitgangspunt dat rationed ondernemersgedrag automatisch het algemeen belang (wat dat ook mag zijn) dient.
De liberalistische koers van het huidige kabinet wordt door de werkgroep – zoals
mocht worden verwacht — wel van kritische kanttekeningen voorzien. Het herstelbeleid van de regering wordt – aangeduid
als de vierde optie – als volgt op de korrel
genomen:
“Een vierde optie definieert het probleem
hoofdzakelijk als een gevolg van een onevenwichtige verhouding tussen de collectieve sector en de marktsector in de nationale economie. Ze is dan ook met name
gericht op terugdringing van de collectieve sector en van het financieringstekort

1) J.A. van Kemenade, J.M.M. Ritzen en
M.A.M. Woltgens, Om een werkbare toekomst.
ESB 3-10-1984

923

van de overheid ten gunste van de marktsector i.h.a. Ze veronachtzaamt daarbij
echter te zeer de maatschappelijke en economische betekenis van de collectieve sector en heeft geen oog voor de machtsverhoudingen in de marktsector. Ze over-

schat o.i. daardoor ook de mogelijkheden
en de bereidheid in de marktsector om
evenwichtig met de onderscheiden maatschappelijke ontwikkelingen en belangen
rekening te houden. Ze laat daarmee de
maatschappelijke ontwikkeling te zeer
over aan het vrije spel der economische
krachtsverhoudingen en lijkt bereid om
de gevolgen daarvan, n.l. een langdurig
hoge werkloosheid en een verscherpte te-

genstelling tussen actieven en niet-actieven, als onvermijdelijk te aanvaarden, al-

thans voor een zeer lange overgangsperiode”.

Het PvdA-alternatief is een belangrijk
politick feit. In de beleidsdiscussies zal dit
telkens als alternatief opduiken, en als zodanig in de belastingplandiscussies ook een
belangrijke rol vervullen en deze zeker ver-

levendigen. Daarom wordt in dit artikel
het Belastingplan van de regering mede getoetst aan dit PvdA-alternatief.

mln. (f. 254 mln.) in de vorm van niet-

fiscale maatregelen. Als niet-fiscale maatregel wordt een lastenverlichting van f. 55
mln. op kasbasis (transactiebasis: nihil) in
de vorm van stroomlijning van de WIR
aangemerkt. (Deze typering acht ik trouwens aanvechtbaar.)
een verbetering van de flexibiliteit van de
arbeidsmarkt, de oplossing van een aantal
knelpunten voor ondernemers in het midden- en kleinbedrijf en op stimulering van
het beleggen in risico-dragend vermogen.

ging tot flankerende maatregelen in de

Het kabinet heeft, mede om budgettaire re-

ib-sfeer. Vanwege de budgettaire consequenties die het flankerend beleid zal
oproepen zullen deze echter beperkt
moeten blijven tot die sectoren waarin
deze vlucht in de BV een realiteit is, te
weten de ondernemerssfeer. Hierdoor
wordt de inkomstenbelasting opgesierd
met allerlei ondernemersfaciliteiten die
de eenvoud van wetgeving bepaald niet
ten goede komen. In feite zou een tegengestelde ontwikkeling wenselijk zijn; de

De fiscale maatregelen zijn gericht op

denen, besloten een verdere verlaging van
het tarief van de vennootschapsbelasting

uit te stellen tot 1986; het tarief zal dan verder worden verlaagd tot 42%. Daartoe zal
begin 1985 een wetsontwerp worden ingediend. Deze tariefverlaging zal wederom
gepaard gaan met een flankerende maatregel in de inkomstenbelasting.

tarieven van de vennootschapsbelasting

Verlaging vpb-tarief

en inkomstenbelasting dienen juist
Bij de bespreking van het Belastingplan

van het bedrijfsleven als belangrijke voorwaarde voor economisch herstel. Evenals
vorig jaar worden ook in 1985 enkele alge-

dernemingen het karakter van een

In het Belastingplan 1985 wordt onverkort vastgehouden aan de lastenverlichting

meen werkende maatregelen voorgesteld

,,bronheffing” op Nederlandse winst.

ter verbetering van het investeringskli-

In een systeem waarin de internationale

maat. De hoofdbestanddelen van het 1984pakket waren:
— verlaging van het vpb-tarief;

dubbele belasting wordt voorkomen
door belastingverrekening (taxcreditsystem), geeft verlaging van Nederlandse bronbelasting lang niet altijd een
lastenverlichting voor het concern
waarvan de Nederlandse onderneming
deel uitmaakt 2). In dat geval geeft de
Nederlandse fiscus slechts een deel van
zijn heffingssoevereiniteit prijs ten

— stroomlijning van de WIR;

— verruiming van de verliescompensatie;
— verlaging van de werkgeverspremies
sociale verzekeringen.

Deze beleidsvoornemens hebben in de
loop van 1984 tot concrete wetsvoorstellen

gunste van een buitenlandse fiscus;

geleid. In het Belastingplan 1985 wordt op
dezelfde thema’s voortgeborduurd.

2. internationaal is het Nederlandse tarief, zeker wat de effectieve druk ervan
betreft, bepaald niet hoog te noemen.
Men kan zich zelfs afvragen of het beoogde psychologische effect van de opzichtige tariefverlaging niet readies van
andere landen zal uitlokken. Nederland
neemt langzamerhand de allures van
een tax-haven aan. Dit zal gezonde in-

Het pakket lastenverlaging voor 1985

bestaat uit een totale lastenverlichting van
f. 1.500 mln. op kasbasis (f. 1.579 mm. op
transactiebasis), waarvan f. 98 mln. (f. 175
mln.) van fiscale aard, f. 1150 mln.
(f. 1.150 mln.) op het terrein van de premieheffing sociale verzekeringen en f. 252

Tabel 1. Fiscale maatregelen in het kader van de lastenverlichting voor het bedrijfsleven
voor 1985 (opbrengstmutaties ten opzichte van 1984)
Transactiebasis

kasbasis

50

25

30
25
70

15
13
35

0

10

175

,.

paald niet ten goede komen;
3. de verhouding tussen het marginaal ge-

lijkblijvende vpb-tarief (thans 43%) en
het progressieve ib-tarief (oplopend tot
72%) wordt geheel scheef getrokken.
Een dergelijk drukverschil lokt de
vlucht in de BV-vorm uit. Persoonlijke
service-BV’s en praktijk-BV’s gaan in
het maatschappelijke verkeer tot de gebruikelijke rechtsvormen behoren.
Voorts noodzaakt de vpb-tariefverla-

1984 heb ik mij al zeer kritisch uitgelaten
ten aanzien van de verlaging van het vpbtarief van 48 naar 43%. Uiteraard gelden
soortgelijke bezwaren tegen de voor 1986
in het vooruitzicht gestelde verlaging van
43 naar 42%. De punten van kritiek waren
de volgende:
1. in bepaalde gevallen heeft de vennootschapsbelasting voor buitenlandse on-

3. Lastenverlichting bedrijfsleven

ternationale fiscale verhoudingen be-

98

dichter bij elkaar te worden gebracht 3).

Het eerder genoemde PvdA-rapport
neemt eveneens afstand van een beleid gericht op verlaging van de winstbelasting.
Immers, zo stelt het rapport, de slechte
rendementspositie van het bedrijfsleven
vindt niet haar oorzaak in een te hoge
winstbelasting of in de beperkte subsidiering van het bedrijfsleven. De oorzaak
moet veeleer worden gezocht in de relatief
hoge bruto-loonkosten in de periode 1967
tot ca. 1977 (biz. 48). Daarom richt het
PvdA-rapport zijn aandacht vooral op
rendementsverbetering via herstel van de
eigen-vermogenspositie van de onderneming.
In dit opzicht verkondigt het rapport

echter geen nieuw geluid. De noodzaak tot
versterking van de vermogenspositie van
het bedrijfsleven is reeds eerder door de regering onderkend, zie bij voorbeeld het Belastingplan 1984. De door het PvdA-rapport daartoe aangewezen instrumenten
zijn door de regering tot dusverre echter afgewezen. In plaats van tariefverlaging van
de vpb stelt de PvdA-groep de invoering
van het verrekeningsstelsel voor. In dit
stelsel is de betaalde vennootschapsbelasting een verrekenbare voorheffing van de
inkomstenbelasting. De economische dubbele heffing op de uitgedeelde vennootschapswinsten wordt daarmee geelimineerd, waardoor de winstuitdeling fiscaal
niet langer in het verdomhoekje zit. Ook
wordt op die manier de fiscaal ongelijke
behandeling van eigen en vreemd vermogen opgeheven.

Invoering forfaitaire aftrek in de LB/IB in verband met kosten van verkoop van
een eigen woning bij een in het kader van de dienstbetrekking noodzakelijke

2.

Maatregelen ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf:

3.
4.

— verhoging van de starters-faciliteit in de zelfstandigenaftrek . . . . . . . . . . . .
Verruiming van de dividendvrijstelling in de IB van f . 500 tot f . 1000 . . . . . . . .
Kasef feet van de uitbreiding van enkele onderdelen van de fiscale lastenverlich-

924

2) Soms is er per saldo wel een gunstig effect
door verrekeningsmogelijkheden met andere
dochterondernemingen in het buitenland.
3) Zie: J.E.A.M. van Dijck, Deregulering in het

belastingrecht, Weekblad voor Fiscaal Recht, 30
juni 1983, nr. 5598; H.M.N. Schonis, De rampzalige gevolgen van de belastingheffing over de
winst uit onderneming, in: Quod licet lovi. Fed,
Deventer, 1983.

De regering stelt hier echter tegenover de
Nota inzake de heffing van vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting van uitgedeelde vennootschapswinsten, die als bijlage bij de begroting is gevoegd. Het kabinet
is van oordeel,,(…) dat de weg van rechtstreeks bij knelpunten aangrijpende, relatief eenvoudige maatregelen als de hiervoor genoemde, die de lasten voor het bedrijfsleven verlichten en waarbij internationale complicaties worden vermeden, eerder aangewezen blijft dan het moeilijk begaanbare pad van onvermijdelijk gecompliceerde en niet optimaal functionerende
maatregelen ter verzachting van de dubbele heffing. Die weg roept veel minder nadelige effecten op en geeft minder aanleiding
tot misbruik. Deze benadering dient ook in
sterke mate de eenvoud van wetgeving en
de doorzichtigheid voor de belastingplichtigen. Zolang de situatie bestaat dat elk
land een stelsel kiest dat is afgestemd op de
nationale omstandigheid en zolang bovendien niet algemeen is aanvaard dat een stelsel van vennootschapsbelasting ook over
de grenzen been neutraal behoort te werken, is voor Nederland het klassieke stelsel, aangevuld met verlichtingen als hiervoor genoemd (bedoeld zijn: de voorraaden vermogensaftrek, tariefverlaging en dividendvrijstelling; L.S.), dan ook het
meest aangewezen stelsel”. Het kabinet
geeft er duidelijk blijk van zich wel bewust
te zijn van Nederlands positie als thuishaven van diverse multinationals.
Verlaging van het vpb-tarief wordt door
de PvdA-werkgroep mede afgewezen omdat deze verlaging in sterke mate aan de
aardgassector zou toevallen. De wijze
waarop de heffing van deze maatschappijen geschiedt voorkomt echter dat de
aardgassector van de tariefverlaging meeprofiteert. In het financiele regime van de
Mijnwet Continentaal Plat is immers de te
betalen vennootschapsbelasting verwerkt
als een met de winningsrechten te verrekenen post. Lagere vennootschapsbelasting
impliceert dan een hogere niet-fiscale heffing. Dit doet even wel niet af aan de wenselijkheid van de door de werkgroep getrokken conclusie; tariefverhoging van de vennootschapsbelasting tot bij voorbeeld 50%
zou mijns inziens best het overwegen
waard zijn. Desnoods zal hiervoor een ver-

schillend regime voor BV’s en NV’s moeten worden onderzocht. In samenhang
daarmee zou een begin kunnen worden gemaakt met de aftopping van het inkomstenbelastingtarief zoals is voorzien in de

Contourennota.
Verlaging van sociale lasten, en daarbij
in het bijzonder de werkgeverspremies, ziet
het PvdA-alternatief als een andere belangrijke mogelijkheid om te komen tot
versterking van de rendementspositie van
het bedrijfsleven. Op dit punt spoort het
PvdA-rapport met het regeringsbeleid. In
Belastingplan 1984 werd immers voorgesteld de werkgeversbijdragen voor de sociale fondsen met f. 400 mm. te verlagen.
De plannen voor 1985 impliceren een versterkte voortzetting van dat beleid. Aan de
problematiek betreffende de sociale lasten
zal nog afzonderlijk aandacht worden besteed.
ESB 3-10-1984

Uitbreiding dividendvrijstelling
De eerder door de regering in het voor-

vatbare of slecht geleide ondernemingen en
werkt voorts oneigenlijk gebruik van verlies-BV’s in de hand.

uitzicht gestelde aftrekbaarheid van de

De twijfel aan de effectiviteit van de

aankoopsom van aandelen is inmiddels af-

WIR heeft in de loop van de tijd sterk veld
gewonnen 5). Thans wordt vrij algemeen
erkend dat de WIR-premiering te eenzijdig
kapitaalintensieve produktietechnieken
subsidieert, daarmee kapitaal relatief te

geketst. De regering heeft in dat kader wel
alternatieven ontwikkeld in de vorm van
verruiming van de dividendvrijstelling van
f.500 tot f. 1.000. Gehuwden krijgen met
ingang van 1985 het dubbele bedrag toegekend in het kader van de gelijkstelling tussen gehuwden en ongehuwden. De PvdAwerkgroep oppert, mijns inziens terecht,
bezwaren tegen aftrekbaarstelling van de
aankoop van aandelen, omdat dit een uitgebreid systeem van registratie en controle
op het aandelenbezit vereist. Voorts wijzen
zij terecht op het ,,weglekeffect” naar het
buitenland 4). Over de ratio van de dividendvrijstelling neemt zij geen standpunt
in, omdat in het door haar aangehangen
verrekeningsstelsel de tegemoetkoming
plaats moet vinden door verrekening en
niet door vrijstelling bij de aandeelhouder.
Bij verrekening bepaalt het ib-tarief de uiteindelijke belastingdruk; bij vrijstelling is
de vpb-druk bepalend.
In veel gevallen zal de regeling over haar

goedkoop maakt en structurele uitstoot
van arbeidskrachten veroorzaakt. Deze
uitstoot van arbeidskrachten wordt vervolgens via premieverhoging van de sociale-

verzekeringspremies juist de verkeerde
groep ondernemers op het bord geschoven,
namelijk die ondernemers die nog gebruik
maken van arbeidsintensieve produktietechnieken. Deze gaan, daartoe aangelokt
door aantrekkelijke investeringspremies,
dan op hun beurt de mogelijkheden van arbeidsbesparende technieken bestuderen.
Een heilloze spiraalbeweging wordt in werking gezet die in tijden van grote werkloosheid alleen maar acceptabel is voor gevaarlijk, onaangenaam of mensonterend werk.
De PvdA-werkgroep adviseert, geheel in
de eerder gepropageerde lijn, de WIR af te
schaffen. Zij gaat uit van een gefaseerde

doel heenschieten, omdat vooral ook de

afschaffing, uitgesmeerd over een periode

aandeelhouders met aanmerkelijk-belangpakketten, die in feite nauwelijks onder de
dubbele druk zuchten, van de faciliteit zullen profiteren.

van tien jaren. De drukverhoging die daar-

WIR-premiering

zo snel verhoord. De regering trekt maar
liefst f. 1.150 mm. uit voor verlaging van
de werkgeverspremies.

door optreedt wil zij aanwenden voor lastenverlaging van de werkgeverspremies sociale verzekeringen.

Wel, zelden is een oppositioneel gebed
In het kader van de vereenvoudiging van
de WIR en de bestrijding van het oneigenlijk gebruik ervan is de WIR van een belangrijk deel van haar franje ontdaan. De
basispremies zijn geiiniformeerd. De Grote-projectentoeslag, Bijzondere Regionale
Toeslag en Ruimtelijke Ordeningstoeslag
zijn inmiddels afgeschaft. De uitsluitingsbepalingen betreffende de terbeschikkingstelling, die hopeloos gecompliceerd waren, zijn in sterke mate versoepeld. De regering is haar toezeggingen in het Belastingplan 1984 op dit punt trouw nagekomen.
Wat thans nog resteert is een gestroomlijnde WIR, die evenwel door de soepele
bepalingen ten aanzien van de terbeschikkingstelling in hoge mate ,,pro fit-routing”
in de hand zal werken. Ik vrees dat geen en-

kele WIR tegelijkertijd en voldoende frauderesistent en eenvoudig uitvoerbaar kan
zijn. De toepasbaarheid van een dergelijk
stimuleringsinstrument moet om die reden
niet te hoog worden geschat. Eerder b.epleitte ik in dit verband de mogelijkheden
tot herinvoering van het systeem van vervroegde afschrijving serieus in overweging
te nemen. Dit systeem is eenvoudig toepas-

Sociale lasten
Als grondbeginsel voor de financiering
van de volksverzekeringen geldt het om-

slagstelsel. Dit houdt in dat de verzekerden
van nu de middelen moeten opbrengen die
nodig zijn om de huidige uitkeringen te fi-

nancieren en de uitvoeringskosten te dekken. Afgezien van een veiligheidsreserve,
het z.g. schommelfonds, is er geen sprake
van fondsvorming, hoezeer ook de aanwezigheid van speciale fondsen voor de verschillende volksverzekeringen anders zou
doen vermoeden. Een dergelijk op het omslagstelsel gebaseerd financieringsstelsel
komt natuurlijk onder druk te staan als het

premiedr’aagvlak in verhouding tot het uitkeringsvolume afneemt.
Tot en met 1982 werden de fondsen niet
alleen gevoed door premies van verzekerden, maar ook door een rijksbijdrage. Bij
de wet van 7 december 1983, Stb. 677, is
deze bijdrage echter met terugwerkende
kracht tot 1 januari 1983 beeeindigd.

baar en niet fraudegevoelig. Dat dit middel
niet werkt ten gunste van verlieslijdende

ondernemingen acht ik geen doorslaggevend bezwaar. De eveneens in 1984 gerealiseerde uitbreiding van de ,,carry-back”verliescompensatie komt mijns inziens voldoende tegemoet aan de liquiditeitsproblemen van verlieslijdende ondernemingen.
Verdergaande verliesfinanciering verstoort gezonde concurrentieverhoudingen;
zij leidt tot instandhouding van niet levens-

4) L.G.M. Stevens, Spaarprikkels, Bedrijfskunde, 1984/3.
5) L.G.M. Stevens, Fiscale aspecten rondom
het afbouwen en renoveren van ondernemingen,
in: Kiezen en delen, Kluwer, Deventer, 1982, biz.
63; W.A.F.M. Vermeend, Fiscale investerings-

faciliteiten, Gouda, Quint, Arnhem, 1983, biz.
261-262; H.B.A. Verhoeven, Naar een nieuw

elan ter stimulering van de economic, Weekblad
voorFiscaalRecht, 7 januari 1982, nr. 5527.

925

Tabel 2. Verloop van de premiepercentages volksverzekeringen, inprocenten

f. 3.000, waarmede de winst f. 68.000 te
boven gaat;

Jaar

1978

1979

1980

1981

1982

1983

1984

AOW/AWW
AKW/AWBZ

12,0

11,9

11,6

11,85

12,5

13,0

13,1

AAWin%van(l)

49,3

59,4

81,1

83,6

83,6

108,7

110,0

Totaal

20,31 a)

20,87 a)

21,0

21,75

22,95

27,125

27,5

gever komen fors toegenomen.

De thans in het vooruitzicht gestelde forse verlaging van de werkgeverspremies
doet deze lijn weer in neerwaartse richting
buigen, hetgeen waarschijnlijk op brede
instemming zal kunnen steunen.
Een belangrijke nieuwe ontwikkeling is
de individualisering van de premieheffing.
Voor elke verzekerde geldt dat de premieheffing volksverzekeringen tot het premieinkomensmaximum van f. 62.850 volgens
een gelijkblijvend percentage wordt geheven. Boven de premiegrens krijgt de gemiddelde premiedruk derhalve een degressief verloop. Aan de voet geldt in gevallen
waarin de premie bij wege van aanslag geheven wordt een premievrijstelling- en reductieregeling.
Voor personen die gedurende het gehele
jaar gehuwd zijn geweest gold tot 1985 echter een afwijkend stelsel: het z.g. samenvoegingsstelsel. Het premie-inkomen van
de vrouw werd toegerekend aan de man.
Zodoende hadden gehuwden gezamenlijk
een even hoog premiemaximum als een alleenstaande. Ingaande 1985 wordt dit stelsel gewijzigd. Door de individualisering
krijgt elke partner zijn eigen premiemaximurn en zijn eigen vrijstelling- c.q. reduc-

het regime-1985 zou door het in te voeren
systeem van voetoverheveling van de belastingvrije som het effect van de meewerkwinstregeling haar betekenis als belastingfaciliteit nagenoeg geheel verliezen.
Daar komt bij dat de individualisering van
de premieheffing toerekening van de winst

aan de huwelijkspartner erg onaantrekkelijk maakt, temeer omdat ondernemers
niet alleen de AOW/AWW-premies, maar
ook de opslagpremies AKW, AWBZ en
AAW zelf moeten betalen.
Daarom is in het onderhavige wetsontwerp Tweeverdieners III besloten een regeling in te bouwen die wel de progressievoordelen van de inkomenstoerekening
aan de andere partner biedt, doch niet de
bezwaren van een bij die partner opkomend persoonlijk inkomen. De oplossing

is gevonden door invoering van de z.g.
meewerkaftrek. De bestaande inkomensoverbeveling verdwijnt dus en wordt vervangen door een aftrekpost bij de ondernemer. Hiermede wordt echter de band
met de erkenning van een zelfstandige inkomenspositie van de medewerkende partner geheel losgelaten. Het is te begrijpen
dat de Emancipatieraad hiertegen heftig
fulmineert. Ik vrees evenwel dat slechts
weinig medewerkende echtgenoten hun
zelfstandige inkomenspositie willen bena-

drukken op straffe van een hogere belas-

tietoekenning. Bij gehuwde tweeverdieners

ting- en premiedruk.

heeft dit uiteraard een niet onaanzienlijke
drukverhoging tot gevolg; de AOW/
AWW-premie die voorheen door de dubbele inhouding steeg tot boven het gezamenlijke maximum werd bij aanslag gerestitueerd. Dit zal in de toekomst niet meer
geschieden, omdat dan elke partner afzonderlijke premies verschuldigd is en samentelling van de ingehouden premies niet
meer plaatsvindt.

De meewerkwinst wordt gesteld op:
a. bij een aantal uren van 1750 of meer:
5% van de winst;
b. bij een aantal uren van 1225 of meer
doch minder dan 1750: 3,5% van de
winst;
c. bij een aantal uren van 875 of meer
doch minder dan 1225: 2,5% van de
winst;
d. bij een aantal uren van 525 of meer

Meewerkaftrek en zelfstandigenaftrek

rijke belastingvermindering, die met name

winst;
met dien verstande dat de aftrek niet
minder dan f. 425 bedraagt (bij ten minste
525 uren). Over ,,elders belaste winst” en
winst waarop het bijzondere tarief van toepassing is kan geen meewerkaftrek worden
verkregen. Uren betrekking hebbende op
de buitenlandse winst tellen voor het urencriterium dan ook niet mee.
In samenhang met de verlaging van het
vpb-tarief is als flankerende maatregel

voor het midden- en kleinbedrijf van be-

voorgesteld de zelfstandigenaftrek te ver-

lang zal zijn.
De thans bestaande meewerkwinstregeling moest vooral om fiscaaltechnische redenen worden omgebouwd. Zij levert immers in de in 1984 ingevoerde Tweeverdienersregeling hoe langer hoe meer bezwaren
op vanwege de mogelijkheid van ongunstige schokeffecten in de belastingdruk. In

hogen. Voor 1985 zullen de volgende bedragen gelden:
– voor winsten tot f. 68.000 bedraagt de

doch minder dan 875: 1,5% van de
Voor ondernemers is het wetsontwerp
Tweeverdieners, derde fase (1985) een z.g.

meewerkaftrek voorgesteld. Deze regeling
voorziet in een extracomptabele aftrekpost
op het onzuiver inkomen afhankelijk van
de mate waarin de echtgenoot meewerkt in
de onderneming van de andere partner.
Deze regeling impliceert een niet onbelang-

926

Het zal duidelijk zijn dat de afbraak van
de zelfstandigenaftrek van f. 5.150 naar
f. 3.100 binnen een beperkt inkomenstra-

ject de marginale belastingdruk sterk zal

a) InclusiefKWL.

Uiteraard is dit niet zonder invloed geweest
op de premiedruk. Met name zijn de opslagpremies die voor rekening van de werk-

— voor winsten van f. 80.000 of meer bedraagt de aftrek f. 3.100.

aftrekf.5.150;

– voor winsten van f. 68.000 of meer doch
minder dan f. 80.000 bedraagt de aftrek
f. 5.150, welk bedrag wordt verminderd
met f. 512,50 voor elk vol bedrag van

verhogen. Vooral wanneer sprake is van
deelgenootschappen tussen echtgenoten
kunnen daardoor grote schokeffecten optreden.

Overige lastenverlichtende maatregelen
Mede in verband met de arbeidsmobiliteit van werknemers zal een forfaitaire regeling in de loon- en inkomstenbelasting
worden voorgesteld met betrekking tot de
aftrekbaarheid van kosten die moeten worden gemaakt in verband met de verkoop
van een eigen woning bij een noodzakelijke
verhuizing in het kader van de vervulling
of de aanvaarding van een dienstbetrek-

king. De regeling houdt in dat, mils aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, 10%
van de verkoopprijs van de verkochte eigen
woning in aanmerking wordt genomen als
aftrekbare kosten. Met deze verruiming
hoopt het kabinet een thans aanwezige rem
op de arbeidsmobiliteit van werknemers te

hebben wegggenomen.
Een dergelijk voorstel doet echter wel de
wenkbrouwen fronsen als nog altijd de z.g.
Countourennota boven de markt zweeft
die juist gericht is op beperking van het
aantal aftrekposten. De aftrek zal geen bijdrage zijn tot vereenvoudiging van de uit-

voering van de belastingheffing.
Vorig jaar is na het uitbrengen van het
rapport Fiscale maatregelen ten bate van
het midden- en kleinbedrijf aan de werkgroep die het rapport had samengesteld de
opdracht gegeven tot het instellen van een
vervolgonderzoek, in het bijzonder naar de
mogelijkheden tot verlichting van de lasten
ter zake van vermogen dat in de onderneming werkzaam is. De resultaten van dit
vervolgonderzoek zijn neergelegd in een
rapport dat binnenkort aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal zal worden aangeboden. Het kabinet is voornemens op
grond van aanbevelingen die de werkgroep
in dit tweede rapport doet de werking van
de ondernemingsvrijstelling in de vermogensbelasting uit te breiden. Hiermee
wordt beoogd enkele door de werkgroep
gesignaleerde knelpunten in de vermogensbelasting weg te nemen.
Ontwikkeling van de belastingdruk

Als gevolg van fiscale maatregelen die
reeds vaststaan of waarvoor voorstellen bij
het parlement zijn of zullen worden ingediend zal de belastingopbrengst in 1985 per
saldo afnemen met ca. f. 230 mln. op kasbasis. De belangrijkste maatregel in dit
verband is de derde fase van de herziening

van de loon- en inkomstenbelasting (Tweeverdieners III), die onder meer een verschuiving van de belastingdruk teweegbrengt tussen alleenverdieners en tweever-

dieners. De voorstellen in het kader van de
derde fase leiden per saldo tot vermindering van de belastingopbrengst.
Datgene wat als een algemene belastingdrukverlaging wordt gepresenteerd blijkt
echter lang niet altijd als een lastenverlichting uit te pakken. De feitelijke uitwerking
blijkt in hoge mate afhankelijk te zijn van
de specifieke gezinsomstandigheden waarin men verkeert. Daarvan hangt het af of
daadwerkelijk sprake is van een belastingverlaging, dan wel of men juist met een
verhoging

wordt

geconfronteerd.

De

Tweeverdienersregeling beoogt immers bewust in te grijpen in de bestaande lastenverdeling ten gunste van de z.g. alleenver-

dieners.
Met alle respect voor de energie en het
technisch vernuft die in de diverse fasen
van de Tweeverdienersregeling zijn gei’nvesteerd; de uitkomst ervan is weinig bevredigend. Het eindresultaat van deze
exercitie is een hopeloos gecompliceerde
loon- en inkomstenbelasting, die – zelfs
voor vaklieden — nauwelijks meer leesbaar is. Door politiek ad-hoc-beleid is de
hoop op vereenvoudiging van de belastingwetgeving volstrekt de bodem ingeslagen;
nuttige denkkracht moest worden aangewend om politieke verlanglijstjes in kortetermijnbeleid te honoreren. Maar als fiscale vaklieden de ontwikkelingen al niet meer
kunnen bijbenen en de kleiner wordende
kern kritische volgers zich langzamerhand
bijna kokhalzend door diverse beschouwingen moet heenwerken die de zoveelste
wijziging becommentarieren, wat zal dan
het gevoelen zijn van de gewone belastingplichtige? Met een ingewikkeld aanmerkelijk-belangregime valt nog wel te leven,
maar een schier onbegrijpelijke tariefop-

— arbeidstoeslag……………. f. 425 op basis 1984). Tweeverdieners gaan er
– aanvullende arbeidstoeslag .. .. f. 600 qua gezamenlijke belastingvrije som op
achteruit; van f. 15.324 naar f. 14.850.
Belastingvrije sommen algemeen
Door de individualisering van de premie-

heffing wordt de positie van tweeverdieDe vaststelling van belastingvrije sommen en toeslagen daarop is, zo blijkt trouwens ook overduidelijk uit de Memorie
van Toelichting, primair een politieke

kwestie. Hoe hoi de argumentatie kan zijn
blijkt uit onderstaande beschouwing ontleend aan de Memorie van Toelichting van
Tweeverdieners III:
,,Wat betreft de onderlinge verhouding
van de toeslagen op de algemene belastingvrije som zij het volgende opgemerkt. De verhouding van de belastingvrije sommen is in het verleden ontstaan
deels door toevallige factoren, deels door
bewuste keuzes. Wij willen thans niet op
deze historic ingaan. Binnen de hiervoor
aangegeven ruimte hebben wij gekozen
voor een algemene belastingvrije som van
f. 7.000, die voor de echte alleenverdiener
wordt verdubbeld. Zo wordt in de horizontale tariefstructuur enerzijds aangeduid dat ieder recht heeft op een eigen
zelfstandige en even hoge algemene belastingvrije som, anderzijds dat in een gezamenlijke huishouding een partner zonder belastbaar inkomen in dezelfde mate
de subjectieve draagkracht van de partner
met belastbaar inkomen bei’nvloedt als

deze zelve. Schaalvoordelen, verbonden
aan een gemeenschappelijke huishou-

ding, behoeven in deze gevallen niet te
worden vergolden omdat immers het gemis ervan als een afzonderlijke draagkrachtverminderende factor tot uitdrukking komt in de alleenstaande-toeslag.”

moeten zijn, werkt uitermate frustrerend.

Het is te hopen dat dergelijk ,,natte-vingerwerk” in de toekomst vervangen wordt
door een meer evenwichtig, op budgeton-

Inkomenseffecten

derzoek gebaseerd beleid inzake de vaststelling van de belastingvrije sommen en

bouw, die toch voor iedereen duidelijk zou

De thans voorgestelde tariefwijzigingen
in de loon- en innkomstenbelasting zijn
reeds eerder in de nota Uitgangspunten
aangekondigd. Slechts de in die nota aangekondigde arbeidstoeslag van f. 600
wordt teruggebracht tot f.425. Voorts zal

de tarieflijn nog iets worden bijgesteld. De
lengte van de eerste (16%-)schijf zal worden verkort met f. 300 en het tarief van de
tweede schijf wordt verlaagd met een procentpunt van 26% tot 25%. Tevens wordt
voorgesteld — maar dit in een afzonderlijk
wetsontwerp — de tijdelijke tariefmaatregel van 1984 voor 1985 te continueren.
De volgende belastingvrije sommen
worden voorgesteld:
– algemene belastingvrije som (tariefgroep I ) . . . . . . . f. 7.000 (nu f. 7.662)

– belastingvrije som ,,echte” ‘alleenverdiener) (tariefgroep I I I ) . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . f . 14.000 (nuf. 13.200)

– belastingvrije som alleenstaande (tariefgroep II).. .f. 10.500 (nu f. 10.298)
– belastingvrije som alleenstaande ouder
(tariefgroep IV)f. 12.600 (nu f. 13.200)
De aanvullende alleenstaande-oudertoeslag (max. f.4.231) zal worden gehandhaafd. Daarnaast zijn de volgende toeslagen voorgesteld:
ESB 3-10-1984

toeslagen.
De uitkomst van de nieuwe tariefstructuurbetekenteenrelatiefgunstiger — of zo
men wil: minder ongunstige – positie van

de gehuwde alleenverdiener ten opzichte
van de gehuwde tweeverdiener. Zijn belastingvrije som stijgt van f. 13.200 tot
f. 14.425 (incl. arbeidstoeslag, bedragen

ners met een gezamenlijk premie-inkomen
boven het premiemaximum extra nadelig.
Tabel 3 geeft het verloop van het besteedbare inkomen aan.
Belangrijke verbetering van Tweeverdieners III ten opzichte van Tweeverdieners II
is de mogelijkheid van voetoverheveling.
Voetoverheveling is mogelijk voor de binnenlandse belastingplichtigen die in het kalenderjaar meer dan zes maanden hebben
samengewoond. Het bedrag van de voetoverheveling wordt gesteld op het verschil
tussen de belastingvrije som van de partner

(f. 7.000) en diens ten minste op nihil te
stellen inkomen. Hierdoor zullen de schokeffecten van Tweeverdieners II tot het verleden behoren.
Voetoverheveling wordt verleend op gezamenlijk schriftelijk verzoek van de (huwelijks)partners. Het verzoek moet worden gedaan bij de aangifte van de belastingplichtige die voor voetoverheveling
in aanmerking wenst te komen. Het verzoek dient een opgave te bevatten van het
inkomen van de partner. Die opgave is met
name nodig in gevallen waarin de partner
met het geringe inkomen voor zich zelf
geen aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting behoeft in te vullen.
Directe versus indirecte belastingen
Het zwaartepunt van de belastingont-

vangsten is de laatste tien jaren stelselmatig verschoven in de richting van de kostprijsverhogende belastingen. Aangezien

deze veelal door de BTW-systematiek niet
of in geringe mate drukken op exportgoe-

deren, is een dergelijke verschuiving
gunstig voor de concurrentieverhoudingen. Over de drukverdelingsaspecten is
men het echter nog niet eens. Deze spelen
vooral een rol bij de z.g. twee-tarievenproblematiek in de omzetbelasting.
De werkzaamheden aan de nota over de
twee-tarievenproblematiek zijn evenwel
vrijwel afgerond. Naar verwachting zal de

Tabel 3. Overzicht mutaties in besteedbaar inkomen in guldens en in procenten van het
besteedbare inkomen van voorgaand jaar voor gehuwde samenlevers
Verhouding inkomensaanbreng man/vrouw

Inkomenscategorie

100/0

90/10

1984

1985

Minimumloonniveau
(f. 25.637)

0
0

+ 197
+ 1,1%

Modaal
(f. 38.228)

0
0

2 x modaal
{f. 76.456)

0
0

3 x modaal
(f. 114.684)

0
0

+ 1,2%

4 x modaal
(f. 152.912)

0
0

+ 720
+ 1,0%

75/25

50/50

1985

1984

1985

1984

1985

0
0

~/_40
V.0,2%

V.53
V.0,3%

V.I 07
V.0,6%

+ 331

V.266

+ 1,7%

V.1,4%

+ 346
+ 1,4%

0
0

V.325

V.I, 3ft

V605
V.2,3%

V.30
V.0,1%

+ 234
+ 0,9%

V.353
“/.1 ,3%

+ 498

V.612
V.I, 4ft

V.704
V_l,6%

V.856
V.I ,9%

‘/ 318 •
V.0,7%

V.50

‘/ 1416

V.0,1%

V.3,1%

V.2520
V.4,0%

V.812

V.1302
V.2,0%

V.1913
V.3,0%

V.214

V.2589

V.I, 4ft

V.0,3%

V.4,0%

V.937
V.I, 3ft

7.1718
V.2,1%

V.2062
V.2,6%

V.266
V.0,3%

V.4270
V.5,2%

+ 1,2%
+ 674

1984*

‘/ 2797

V.3,6%

927

nota op korte termijn aan de Tweede Ka-

mer worden aangeboden. In deze nota
wordt een analyse opgenomen van de gevolgen van een uniform BTW-tarief, zoals
die zijn berekend door het CPB en het
CBS.
6. Overige maatregelen op fiscaal lerrein

Lijfrentepremies
Er wordt verder gewerkt aan de ,,brede”
herwaardering van lijfrentepremies die tot

de persoonlijke verplichtingen behoren.
Gestreefd wordt het komende jaar een

Tabel 4. Verdeling van de belastingontvangsten in de laatste tienjaren
Jaar

Belastingen op inkomsten, winst

Kostprijsverhogende belastingen

en vermogen
in procenten van de

in procenten van de

in mln. gld.

totale belastingbaten

in mln. gld.

totale belastingbaten

1976
1977
1978
1979

38.760
42.170
44.080
49.220

28.120

32.770

42,0
43,7

1980
1981

52.000

58,0
56,3
54,8
56,2
55,9

52.070
52.860
51.750
51.480
50.730

55,6
55,4
53,5
51,6
50,6

36.430
38.380
41.000
41.520
42.580
44.920
48.310
49.460

45,2
43,8
44,1
44,4
44,6
46,5
48,4
49,4

1982

1983
1984
1985

wetsvoorstel in te dienen. Daarbij gaat het

om het ontwerpen van een structurele regeling in de loon- en inkomstenbelasting voor
de aftrekbaarheid van lijfrentepremies en
alles wat daarmee samenhangt, zoals de
hoogte van de premie-aftrek, het eventueel

loonbelastinggegevens waarbij

stellen van andere voorwaarden voor die

administratieve verplichtingen van werk-

aftrek, de behandeling van afkoop en ver-

In het kader van de herstructurering zal
voorts worden begonnen met een studie
van het inkomstenbelastingregime inzake
bonusaandelen, liquidatie-uitkeringen op
aandelen, verkoop van aandelen in het

nemers en inhoudingsplichtigen noodzakelijk. Met het oog hierop is een wetsvoorstel
tot wijziging van de loonbelasting in voorbereiding. Dit voorstel zal naar verwachting nog dit najaar worden ingediend.
Voorts zal een wetsvoorstel betreffende de
internationale bijstandsverlening bij de
heffing van belastingen worden ingediend.
Het wetsvoorstel beoogt een aanpassing
van wetgeving om beter uitvoering te kunnen geven aan richtlijnen van de Raad van

zicht van de liquidatie van het lichaam

de Europese Gemeenschappen op het ge-

waarin de aandelen worden gehouden, en

bied van de wederzijdse bijstand bij directe
belastingen, alsmede aan door Nederland
gesloten en te sluiten verdragen ter voorkoming van dubbele belasting. Een en ander
geschiedt mede ter bestrijding van het ontgaan en ontwijken van belastingen.

vreemding van stamrechten en de gevolgen
van emigratie enz.

Bonusaandelen e.d.

verkoop van aandelen die tot een aanmer-

kelijk belang horen.
Vennootschapsbelasting

Twee problemen op wetgevend terrein
zullen in ieder geval zeer binnenkort worden aangepakt. Het gaat hierbij in de eerste
plaats om de problematiek van de pensioenlichamen. Voorts ligt het in het voornemen te komen met voorstellen ter zake
van het regime voor beleggingsinstellingen. Deze voorstellen zullen tot doel hebben het bestrijden van bepaalde mogelijkheden tot misbruik. Tevens zullen zij betrekking hebben op een verruiming van de
toegestane beleggingsobjecten. Naar aanleiding van gebleken misbruik zal voorts

Geautomatiseerde verwerking van de
gebruik

wordt gemaakt van een registratienummer
(fiscaal nummer) maakt aanpassing van de

7. Conclusics

Het Belastingplan 1985 betekent de consequente voortzetting van het reeds eerder
ontwikkelde beleid. Met name de lastenverlichting voor het bedrijfsleven krijgt
grote aandacht. Niet alleen van de kant van
de regering, maar ook van de zijde van de
oppositiepartijen wordt het belang van het
bedrijfsleven als draagvlak van de collectieve sector onderschreven. Hoewel de
worden bezien of wetgevende maatregelen concrete uitwerking van het beleid tussen
nodig zijn met betrekking tot situaties regering en PvdA-werkgroep verschillend
waarin aandelen in een lichaam met een is, is de grote lijn opmerkelijk gelijkvormig
fiscale vervangingsreserve worden ver- uitgezet.
vreemd.
De regering kiest voor een algemene tariefverlaging van de winstbelasting en beRenteregeling en invordering
oogt de economische dubbele heffing op
uitgedeelde vennootschapswinsten te beNog dit najaar zal een wetsontwerp wor- perken door verhoging van de dividendafden ingediend waarin een renteregeling trek. De WIR is reeds in 1984 gestroomvoor de inkomstenbelasting en de vennoot- lijnd. De PvdA-werkgroep verwerpt de taschapsbelasting wordt voorgesteld. Onder riefverlaging, stelt gefaseerde afschaffing
bepaalde voorwaarden zal rente worden van de WIR voor en bepleit de invoering
vergoed over terug te geven belastingbe- van het verrekeningsstelsel. Regering en
dragen en zal rente worden berekend over PvdA-werkgroep zijn het eens over de
de te betalen bedragen. Naar mag worden noodzaak tot verlaging van de werkgeversverwacht zal in 1985 een nieuwe Invorde- premies in de sociale verzekeringen. Zoals
ringswet worden ingediend.
wordt geargumenteerd ligt mijn voorkeur
dichter bij het PvdA-alternatief dan bij het
Administratieve verplichtingen werkne- belastingplan van de regering.
mers en werkgevers
Ten onrechte suggereert de Miljoenen928

nota een algemene verlaging van de loonen inkomstenbelasting. Het wetsontwerp
Tweeverdieners III, in samenhang met de
individualisering van de premieheffing
volksverzekeringen, betekent een belangrijke ingreep in de lastenverdeling ten nadele van de gehuwde tweeverdieners en ten
gunste van de gehuwde alleenverdieners.
Wat voor de een dus een lastenverlichting
impliceert, kan voor de ander een belangrijke drukverzwaring inhouden. De Tweeverdienersregeling heeft echter de loon- en
inkomstenbelasting onaanvaardbaar gecompliceerd gemaakt, zonder dat een
systeem werd gei’ntroduceerd dat op een
grotere rechtswaarde kan bogen Tweeverdieners I, II en III beschouw ik dan ook als
een kostbare misgreep.
De directe belastingen zijn relatief steeds
minder belangrijk geworden. De accentverschuiving in de richting van de indirecte
belastingen (BTW) heeft onze internationale concurrentiepositie versterkt. Het zal
evenwel nog moeten blijken of de inkomenseffecten die dit oproept, alsmede de
koopkrachtconsequenties van een eventuele tariefuniformering, politick aanvaardbaar zullen zijn.
L.G.M. Stevens

Auteur